VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT DAMRUBRIEK. iEN ONGELUK. PANTOMIME m m m m m m m m s m w w m m 'M m m m m M Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 April 1925. No. 7627. 11 i n §1 s m H gf§ iH g| Cl Hf 11 ÜJ 1 SU 18 ik Hf w m s i! CS i! 0 Kt Si H <SS: n 9 mt 1 i§ SCHOONMAAXBESCHOUWINGEN. n man raakt in 't leven aan alles gewend, p stroppen, aan winst en aan zorgen, luiers van allerlei vormen en kleur, baby liefst 's nachts komt bezorgen 1 klachten van duurte, van moeilijken tijd, ar is ie allang aan gewoon vaak, iwel er ls iets, waar ie nooit aan gewend, iets is.... de grijnzende schoonmaakt! komt tegen 't voorjaar, de lente in Je hart, iel arg'loos en fluitend naar binnen, iD zegt er je vrouw met iets hards in haar stem: le gaan dus vandaag maar beginnen 1" dan maar je meening een poosje oprij, acht nooit in discussie te raken, ant het eind van het liedje is tien tegen een: tb, bemoei jij je liefst met jouw zaken:f'1 zolder ontspint zich het voorpostgevecht vrouw leidt de veldslag daarboven, ragebol zwiert als een vlammenspuit rond de werkvrouw lijkt bleek en bestoven, eind'lijk de strijd op z'n hevigst ontbrand, t rumoer is zelfs buiten te hooren, zomerhoed zwemt naast je pijp in een plas dan ben je hooploos verloren! telt niet meer mee, je bent lucht in je huis, lar je vroeger soms iets had te zeggen, In kijkt je het liefst weer de achterdeur uit, j'aan de voordeur .iets uit staat te leggen! voelt, dat je over bent, waar je ook gaat, iorgens vroeg komt de witter je wekken, tuin doet in dekens en bedden en gros* 0 wee, als de lucht gaat betrekken!! ar is er de roes van Je vrouwtje voorbij n vraagt ze vol heftig verlangen meening omtrent een gewreven buffet, of de gordijnen wel hangen! alles niet frisoh ruikt en of je kunt t f 6 ft, t de waarde der meubels verhoogd is, Suulight zeep goed is voor glaswerk en zoo, 1 wit of de witkalk gedroogd iel! s d streel je kalmeerend haar koortsige wang: Is best kind, ik heb het gesnapt hoor!*1 l je zingt met een innig goedkeurend: geluMt ■ll- at heb je 'em knapjes gelapt hoor!*' i&r diep in je hart denk je dankbaar gestemd: i mag dan de schoonmaak een kwaal zijn, rdlet mooiste van alles is toch maar per slot, at m'n vrouw en mi'n huis weer normaal zijn! li" Verzoeke allee betreffende deze rubriek te zenden aan O. Amela Wz, Winkel, Deze week een paar problemen van den heer A. F. Hoogvelt, Haarlem. STAND No. 1. >3K HET GEKRIEBEL OP DEN RUG; April 1955. rechten voorbehouden! KROES. 1 zi Toen ik voor ongeveer tien jaren in Genève was, i ik mij bij den bergpas van Faucille, aan den J et van Gex een kamer gehuurd, om wat uit te f sten. Op deze plaats maakt de berg een krom lig en verbindt Zwitserland! met het boven-ge- OPgte. Op den morgen na mijn aankomst had zich oen otil o dichte nevel gevormd, dat het een onmogelijk- Bid was, een of ander voorwerp op een afstand »n tien meters te onderscheiden. Ik ergerde ml} irover, omdat 'ik niet wist, hoe ik den dag door >u brengen, want buiten het hotel waagde ik mij inliet, uit vrees, bij de heerschende schemering te I Avonds was ik juist bij de aankomst van den jelwagen, die de passagiers van Morez naar Fau- h le bracht, en zag twee personen, een echtpaar, lappen, die ik vluchtig kende, want ik herin- Me injij, hem meermaals in het huis mijner lenden ontmoet te hebben. Den man tenminste, n zijn vrouw ging weinig uit, men zeide, dat zij tw« ffensohenschuw was. Dadelijk vielen imiji haar op, deze groote, voortdurend angstige oogen, "elke men met die van een opgejaagd wild kon ^gelijken. Wat vermocht nu de oorzaak van dezen zeldza- ■tën blik zijn, die dit aardige gezichtje een beetje nisvormde? Ik las in deze oogen een onverklaar- '&ar raadsel en ik kreeg lust, het op te lossen. Ik 'eP op de aangekomenen toe. De man herkende mij adelijk. We raakten aan het praten, en hij noem- m i öe ®ij zijn naam. Hij heette Boulard, was notaris en K W, ofs hoon verscheidene jaren getrouwd, geen wï kinderen. Hij reisde met zijn vrouw naar Zwitser- d, evenals ik, en wilde den nacht in Faucille door- i. De jonge vrouw was voor de eerste maal het gebergte en verheugde zich op de reis, die nieuwe natuurpracht zou ontsluiten. Terwijl de jonge echtgenoot, die op den eersten Uk een zeer sympathieken en bijna opgewekten in druk maakte, indien zijn voorhoofd niet licht om wolkt geweest was, miji zijn aangelegenheden ver- telde, nam ik de jonge vrouw wat nader op, wier Ci uiterlijk het pleizier, dat zij' volgens haar man iro*"0etee te hebben, logenstrafte. Gauw na het gesprek scheidden wij, omdat de ^ngekomenen zich voor het diner wenschten te v klHden. men Aan tafel zat ik aan de rechterzijde van den no-1 taris, terwijl zijn vrouw aan den linker kant plaats j genomen had. Hij richtte nu en dan op zeer zaoh- ten toon, die mij1 opviel, zich tot zijn vrouw. Zij I antwoordde nauwelijks en behield den vreesachtigen blik van een arm dier, dat bang is voor. slaag en voor zijn meester beeft Bij' bet dessert rookten wif voor de deur een si gaar, maar ik keerde spoedig'naar het hotel terug, daar ik mijn overjas niet bij mij had' en bang was voor de nachtkoelte. Ik liet "Boulard een voorsprong van ongeveer honderd pas nemen en begaf mij naar het kleine salon terug., waar de vrouw van mijn reis genoot achtergebleven was. Om de waarheid de eer te geven: niet de koude, maar zij gaf mij aanleiding mijn metgezel te verlaten. Mij beheerschte een onbe stemde nieuwsgierigheid, en ik had bet gevoel, dat ik op punt stond, een treurig geheim te ontsluieren. Zooals ik vermoed had, bevond zich de jonge vrouw geheel alleen in de kamer. De deur gaf bij het open doen geluidloos mee, en ik naim bij het binnenkomen waar,"dat mevrouw Boulard weende. Oogenschijnlijk ging mij' alles naar wensch. Ik trad nader, zij richtte het hoofd op en zag mij' met ont zet gezicht, dat om genade scheen te smeeken, aan. „Ik heb uw man vdrlaten", zeide ik, „en kom, om u een beetje gezelschap te houden. Vindt u het niet onbescheiden?" „Neen", fluisterde zij1, zonder zich te verroeren. „Ik ging verder: „U reist voor de eerste maal naar Zwitserland?" „Ja". „Eb natuurlijk is U erg blij, deze .mooie reis te kunnen maken, niet "waar?" „Neen", was het korte antwoord. Neen ja. Het was niet mogelijk, tneer dan deze beide woorden uit de wonderlijke vrouw te krijgen. Ik besloot, de zaak te forceeren, zelfs op het ge vaar af, ©en fout te begaan. „Scheelt U iets?" vroeg ik weer. „Ik geloof, dat, toen ik daar straks in de kamer trad, u geweend hadt." Nu scheen zij plotseling een ander geworden te zijn. Zij' hief het hoofd angstig in de hoogte en vroeg mij:: ,U hebt gezienAls het u belieft, zeg het hem niet, dat u mij hebt zien weenen". „Dat zijn geheimen, die slechts u alleen aangaan, en waarvan ik toevallig getuige geworden ben. Ik ben een veel te hoffelijk mensch, om daarover nog een woord te spreken", stelde ik haar gerust. De ongelukkige herademde, en dan vertrouwde zij mij bevend en met zachte stem* als een biechtva- der, het volgende toe: „Stel u voor, hij wil (mij dood'en'. „Wat?" riep ik uit, terwijl mij' een koude rilling over den rug liep. Nu waren wij' in het midden der tragedie. Ik was op punt, vertrouwelijke en hoogst interessante mededeelingen te ervaren, en toch be treurde ik mijn onbescheidenheid nog meer. Snel, stotterend en vreesachtig, vertelde «ij mij haar lijdensgeschiedenis: men had li aar heel jong ■met dezen mijnheer Boulard uitgehuwelijkt, dien zij om zijn gèld gekozen had. Nadat zij nauwelijks een jaar getrouwd was, waren haar ouders gestorven en hadden haar een aanzienlijk vermogen nagelaten, waarop haar man dadelijk beslag legde. Zij waagde niet, zich te beklagen, wijt ze voor dezen man sid derde,' die haar volkomen beheerschte, haar van haar vrijheid beroofde en verhinderde, met haar Jeugd vriendinnen in contact te komen, waaraan zij. haar hart kon uitstorten. Hij' bewaakte haar of liever haar vermogen met een ijverzuchtige zorg en trachtte er slechts naar, zich daarvan in het bezit te stellen. „Dat klinkt zeer onwaarschijnlijk", wierp ik te gen. „Hebt U niet een familielid, een nicht of iemand anders, die u er van in kennis kunt stellen?" En toen ik deze vraag nadrukkelijk herhaalde, zei- de ze met een toonlooze stem: „Neen, ik heb nie mand, ik heb werkelijk niemand." En toch is deze reis alleen om1 u ondernomen. U ZWART. 'Mók mm mm •- 'I mv ziet dus, dat uw man u niet van uw vrijheid be rooft, zooals u schijnt aan te nemen", antwoordde ik. „Deze reis", ging zij' verder en daarbij namen haar oogen een uitdrukking van schrik aan is zijn redding. Hij heeft gestolen, ja, hij heeft de gelden, die hem zijn studiemakkers toevertrouwd hebben, ont vreemd. Hij heeft ze verspeeld, evenzoo als hij alles, wat mlji behoort, verspeeld' heeft Ik herinner mij inderdaad, dat Boulard den naam1 had, een speler te zijn. Deze diefstal zal ontdekt worden, wanneer hij het ontvreemde niet weer in de kas legt Hij. heeft mijn leven en ook het zijne heel hoog verzekerd, overigens komt hem als den overlevende een aan zienlijke premie toeen daarom heeft hij mij in het gebergte gebrachtbegrijpt u mij nu?" En toen ik ontzet draalde, den zin harer woorden te begrijpen, vervolgde zij: „Sedert ons vertrek leef ik in bestendige vrees, ik sidder en ween, want ik wil niet sterven. Aoh, de dood heeft iets zoo vreeselijks, wanneer men jong is........ Telkens, wanneer ik langs een afgrond kwam, zeide ik tot mij zelf: daarin zal hij mij stoeten Vandaag waren wij door menschen omgeven, toen heeft hij niet gekund, maar morgen zal hij het doen.... Wij zullen alleen, zijn, hij zal een beweging maken.... ik zal met een schreeuw in de -diepte storten, hij zal i zijn kas weer vullen en geacht zijn, gelukkig en ongestraft verder leven....... O, deze ellendelingdeze ellendeling". In haar gezicht weerspiegelde zich zulk een ontzet ting, alsof de onheilspellende afgrond voor haar lag. Ach, goed of kwaad, ik moest aan dit vreeselijke geheim gelooven. En ik kon niets doen, om de mis daad te verhinderen. Gesteld, dat ik Boulard bij de politie aangafvooraf zou men mijn getuigenis niet gelooven, en later zou! het te laat zijn. Of zou ik hemi zeggen, dat ik zijn voornemen doorzie en hem in het verderf storten,, ln geval hij zijn plan ten uitvoer brengt? HIJ had niets te vreezen. Zijn maat regelen waren zoo voorzichtig getroffen, dat men aa niets anders dan' *n ongeluk gelooven kon. De beiw de verzekeringspolissen, deze reis, die de Jonge vrouw, naar het beette, zelf gewenscht had.wat moest ik nu doen. Ik zag geen uitweg. En toch moest iets gedaan worden. De ongelukkige verzonk weer in haar zwijgzaam heid en ik verliet ze. In het hotel was alles stil. Ik ging heel zachtjes naar buiten. In den nog altijd dichten nevel bemerkte ik een rood punt, dat was de punt van Boulard's sigaar. Spoedig had ik hem ingehaald, en wij- gingen samen een stuk in de richting van Morez. „U hebt met mijn vrouw gesproken?" vroeg hij mij gejaagd. „Ik was overtuigd, dat hij het onderwerp van ons onderhoud had geraden. Terwijl hij met mij sprak, beefde zijn stem, gelijk die van een schuldige, die zich ontdekt voelt. Nu koesterde ik geen twijfel meer: Alles wat de Jonge vrouw mij had verteld, be rustte op waarheid, en een gedachte kiemde al meer in mijn hersenen op. Hij was op de helling geklommen en zijn blik spiedde in den donkeren nacht. Een diepte van hon derd meter leg voor hem. Een misstap en hij ging. De moordenaar verdween en zijn offer behield het leven, aan hoop en geluk teruggegeven. In dit oogenblik steeg alles, wat aan booze opwellin gen in mijn diepste innerlijke sluimerde, naar boven, Ik verstijfde, want hij gleed op het vochtige gras uit, terwijl hij een schreeuw uitstiet, die in den ne vel wegstierf. De sigaar was uit zijn mond gevallen en verlichtte evenals een bliksemstraal den donke ren nacht. Zijn handen grepen in een dennetak, die zich boog en bijna brak. Ik boog mij over den af grond, en zag, Hoe zijn.krachten hem verlieten. Zijn adem stokte en maakte het hem onmogelijk, om hulp te roepen. Ik voelde, dat in de duisternis zijn oog op mij gericht was. Een beweging, een enkele be weging van mijn kant zou voldoende zijn geweest, hem te redden. Ik deed deze beweging niet en ver- WIT. Stand Zwart, 10 schijven, op: 5 7 8 12 14 15 17 18 20 22, dam op 47. Stand Wit, 12 schijven, op: 23 24 29 32 33 37 38 39 42 44 45 49. Wit speelt en lokt een foutzet uit. Wit 33-28, Zwart 22 33, Wit 39 28, Zwart denkt nu voordeel te halen door 2218 te spelen* maar loopt er nu heel mooi in. Zwart 2218, Wit-2318, Zwart 12 :34, Wit 38—33, Zwart 20 27, Wit 37-32, Zwart 47 50, Wit 32 3, Zwart 28 33, Wit 3 6, De zwarte dam slaat vast en is verloren, dus Wit heeft gewon nen spel. Het geheel is een mooi en goed stuk werk, de stand ia natuurlijk en de ontleding moeilijk en bovendien is een foutzet uitlokken een goed motief, l STAND No. ZWART. v/mr/. 'm mm. WIT. Stand Zwart 15 schijven, Op: 2 5 7 9 tot 13 15 11 17 19 23 30 36. Stand Wit, 15 schijven, op: 21 24 28 27 32 3! 35 38 39 42 tot 45 47 4a Bovenstaand probleem heeft nu juist geen fraaien stand, maar het gaat hier om de ontleding. Wit speelt 32-28, Zwart 23 32, Wit 24-20. Zwart 15 24, Wit 47—11, Zwart 38 47, Wit 42—37, Zwart 32 41, Wit 38—32. Zwart 47 29, Wit 27—22, Zwart 16 40, Wit 45 3, Zwart 17 28, Wit 3 47 en wint Het is een moeilijk probleem. De witte schijf op 24 en de zwarte op 30 staan echter wel een beetje onnatuu- lijk. Ook zijn de eerste zetten verwisselbaar, wat nu Juist niet mooi is. wijderde mij doodsbleek, terwijl achter mij de twijg zich plotseling weer oprichtte, om zich dauwdrup pels verspreidend. Den volgenden morgen verliet ik heel vroeg dé ongelukkige plaats. Een maand later bracht mij' mijn weg naar Faucille. De eigenaar van het hotel her kende mij dadelijk en vroeg mij terstond: „Weet U, wat van Uw vriend geworden 19?" „Van mijn vriend?" „Ja, ik meen dien hoer, met wien U zich, toen U voor kort hier was, onderhouden hebt, dien echtge noot der jonge vrouw...'." „Ach, ik herinner mij reedswat is er met hem gebeurd?" „Men heeft hem' op den morgen na Uw vertrek in den afgrond aan den voet van Myou gevonden. Zijn gezicht was een onkenbare massa van bloed en aar de en zijn lematen waren op ontelbare plaatsen ver pletterd." „Dat is ontzettend", merkte ik op, en gaf mij moei te, verbaasd en bewogen te schijnen. „Hij heeft de fout begaan", ging de verteller ver der, „zich bij den zwaren mdst, die er dien nacht was, gelijk U zich wellicht nog herinneren kunt, te zijn gaan wandelen, zonder de streek te kennen. Hij ls dan verdwaald en in de diepte gestort Ja, Ja, sapperloot, het is hier een gevaarlijke streek en een ongeluk gebeurt er gauw."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 15