MM- EN JOUSKLEEDING. wi NEELS, Helder. CAILLAUX EN REAL POLITIEK. Geestelijk Leven. EE Zaterdag 25 April 1925. 68ste Jaargang. No. 7627. DERDE BLAD. Grootste keuze hier ter plaatse. Onze prijzen 20% lager dan elders. Zondags tol 12 uur geopend. FEUILLETON. 2o-a Ia de Natuur was alles kruid, maar ziet de jnensch kwam en sprak van onkruid. I En in de Natuur was alles gedierte, maar ziet de mensch kwam en sprak van ongedierte. OEn alles ging zooals het ging, maar de mensch sprak van recht en onrecht. Het eigen belang, persoonlijk en gezamenlijk, be nevelde zijn blik en daaruit ontwikkelde zich al lengs eene wijze om het leven en de dingen en .daden die daarin zijn, te beschouwen: de wereldbe schouwing van het eigen belang En dat hed hij' noodig om zich staande te hou den. Maar den leeuw noemde hij den koning der die ren en niet het rund. En den eik noemde hij den koning van het woud en niet den appelboom. En de adelaar was de eerste dier vogelen en niet ihet hoen of de eend. i Door den „onbewustén" mensch heen riep de Na tuur haar eigen heerlijkheid uit en grootheid. Want goud toetst men met goud, menschen met menschen, kunst met kunst en Natuur met Natuur. Naast het belanghebbende nut stond! de belange- looze schoonheid. De adelaars zijn zeldzaam geworden, talrijk zijn de runderen en vol de hoenderparken. Niet het schoone heerscht. maar het lagere nut,. En toch. wie durft zeggen dat een onschoon© menschheid hooger staat dan een schoone natuur? Wordt de aarde niet langzamerhand gelijk een land !schap dat kaalgevreten is door het gevaarlijkste in sect, dat er is de mensch, komende uit het groote Monster, de Stad? open, Pi sbaa Het nogal uitvoerige motto, dat gij hierboven leest, vormt den aanhef van een artikel, geschreven door dr. P. Vrijlandt, over het laatst uitgekomen werk van Henriette Roland Holst—van der Schalk, til artikel las ik in het letterkundig bijvoegsel van e Nieuwe Rotterdamsche Courant. Ik vond den zin dezer woorden zóó juist en ik vond daarbij -de manier van zeggen zoo treffend, dat ;k er in sterke mate door werd geboeid. Natuurlijk kwam toen terstond de gedachte aan de „geestelijke levens" bij me op en ging het onmiddellijk door mc heen: daar moet ik wat over schrijven. En nu ik er mij toe heb gézet om dit te doen. denk ik ineens: wat zullen de lezers' van het peestelijk leven" over dit motto zeggen? Staat me toe, dat ik me persoonlijk tot u richt. Hebt gij het. bovenstaande met aandacht gelezen? Zoo niet, leest ihet dan nog een keer over. Kijkt vooral niet naar wat hier verder volgt maar overdenkt onafhan kelijk daarvan het gelezene. Doet desnoods uw pogen dicht en houdt, u Ml één m©t dit gelezene be zig en vraagt ernstig naar wat de schrijver daar mede klaar zegt. leest d&n wat er hier verder volgt. En vergelijkt uw oordeel met het mijne. Vindt ge dit niet een aardige proefneming om ie zien. hoe wij, gij en ik', op de bedoelde woorden reageeren? Nog veel interessanter zou he„ wezen, wanneer ceri groot aantal menschen de moeite nam om, na die woorden gelezen te hebben, 'do daardoor gewek te gedachten neer te schrijven. Wanneer wij daarna het door verschillende menschen geschrevene gin gen vergelijken, zouden wij de verrassende ontdek king doen. dat er een tamelijk groot onderscheid op te merken. Dit vindt zijn oorzaak hierin, dat velen slordig en onnauwkeurig lezen en daardoor Iniet tot de bedoeling van den schrijver kunnen doordringen, maar óók hierin, dat bij elke beoordee- ling, de eigen geestesgesteldheid, de eigen inzichten een grooten invloed uitoefenen .Wij denken wel soms geheel ónafhankelijlc en ónbevooroordeeld en ónpartijdig te oordeelen, maar in werkelijkheid is het niet zoo. Het- subjectieve, d- i. het eigene bij hem, die waarneemt en oordeelt, is nooit geheel weg te cijferen. Toch blijft het altijd nood zakelijk daarnaar te streven, wanneer men een (juist oordeel wil vellen. Ik neem aan dat sommige lezers aan mijn ver zoek hebben voldaan, dat zij het motto hebben over dacht. Laten ze nu verder dit artikel lezen en zien wat ik over dit motto heb te zeggen en hunne mee ning daarmede vergelijken. Wij zijn gewoon te spreken van goed en kwaad wij veroordeel en het kwade (vooral bij ande ren!) en prijzen het goede (vooral bij onszelf.!) maar wat is eigenlijk „goed" en wat is „kwaad"? Wie maakt dit uit? Of is er een duidelijke, goed- omschreven, van eenwigheid tot eeuwigheid gelden de. zedewet? Bij eerilg nadenken zal het klaar worden, dat een voor altijd geformuleerde bepaling omtrent goeden kwaad niet bestaat en niet bestaan ka». „In de Natuur was alles kruid". Dit beduidt im mers niet anders dan: de brandnetel en de anje lier, de distel en het gras, de paardebloem en de spinazie hebben, allen hetzelfde bestaansrecht en verschillen in wezen niet. Maar de inensch vraagt: waar heb ik het meest aan. En hij: doet brandne tel en distel en paardebloem In den ban, omdat hij er geen profijt van kan hebben, omdat ze voor hem geen waarde vertegenwoordigen. Nu is de brandnetel o nkruld maar stelt u eens voor dat deze brandnetel door een of ander onder zoek uitstekend geschikt bleek te zijn voor de ver vaardiging van een gewild- handelsartikel? Wel dan was zij geen o nkruid meer! Dan werd de brandnetel gekweekt op dezelfde akker, waar zij thans wordt weggeschoffeld. En is het niet precies zoc* met het gedierte en ongedierte. Van die hééle kleine ongedierten zal ik maar niet spreken echter: waarom noemen wij vele dieren schadelijk? Alléén omdat ze den mensch geen voordeel opleveren. De mensch is het, die de scheiding maakt en hij wordt daarbij volkomen be- heerscht door-de nuttigheidsvraag. De tijger word: in Indiië onder het ongedierte gerekend, omdat hij wel eens een geit, een paard, een karbouw gelieft te verscheuren. En een geit, een paard en een kar bouw behooren inun^ers aan den mensch en ver tegenwoordigen een zekere waarde voor hem! En men spreekt van afschuw van dat wreede, roofgie rige beestl Kom kom., is bet lieve vogeltje dan min der wreed, als het een insect tusschen z'n aan vallige snaveltje neemt? En de mensch? Is de mensch minder wreed en roofgierig dan de tijger? Zoo'n tijlger moordt ten-minste, omdat, hij' honger heeft en smult in het warme bloed' van zijn prooi. maar een mensch houdt slachtingen (onder zijn m e d emenschen nog wel!) zonder dat hij van men- schenvleesch houdt. Duizenden soldaten schieten de moordwerktuigen af tegen andere duizenden, die ze niet kennen, die honderden mijlen verder wonen, al léén maar omdat het hun bevolen wordt en zij dus slechts levende moordmachines zijn. En evenals de mensch plant en dier ging classi- ficeeren en onderscheiden in twee groepen, waar van de eene nuttig en de andere onnuttig of schade lijk werd- genoemd, evenzoo ging hij ook spreken van recht en onrecht, van mooi en leelijk, van goed en kwaad m.a.w. ging hij waardeeren, een oordeel veilen. En weer treft ons daarbij hetzelfde verschijnsel! Het is de nuttigheidsvraag, die overheerschend is. Bi.i het groote wereldgebeuren is geen sprake van recht of onrecht er is alleen: gebeuren. We. lelden komen en vergaan zonnen verschijnen en dooven uit op de aarde ontstaat leven de ne- velbol heeft zich verdicht de zeeën omspoelen de aardkorst vaste landen rijzen uit de zeeën op. in de wateren ontstaat, plantaardig, dierlijk le ven de mensch verschijnt, .een zwaargebouwde, ruigbehaarde athletische verschijning hij woont in holen hij vecht met de dieren hij; vlucht voor de onweders, die hem beangstigen en huivert voor den gierenden storm, die zwalpende regenvla gen op hem neerstort hij verovert zich hoogere beschaving zijn. geest wordt fijner zijn ziel teerder H Is alles moéten, noodwendingheid! Het eeuwig- scheppende leven drijft er toe. Wie spreekt dan van goed en kwaad van recht en onrecht? Voelt ge niet, cla dit feiulijk ongerijmd is? En toch gebeurt het. En de mensch spreekt van o nweer. Zijn bedoeling is daarin een afkeurend oor deel te vellen! Waarom, als de bliksem flitst door 't luchtruim en als de majestueuse donderstem dreunt onder het hemelgewelf, waarom zegt men dan dat ei onweer d.i. slecht weeir is? Alleen omdat hei gevaarlijk, schadelijk k&n zijn voor den mepsch of zijn belangen. En ook wanneer men in het universeel gebeuren de openbaring ziet van een goddelijk wezen, wan neer men al dit gebeuren zou willen beschouwen als werk Gods, lijkt het mij een dwaasheid om te spre ken van goed en kwaad van dien God. God is niet goed en niet kwaad," niet rechtvaardig en niet onrechtvaardig Hij staat bóven alle mo reel© onderscheiding. Men beoordeelt God niet naar menschelijke maatstaf. En als het gaat over zijn medemenschen dan be oordeelt men hen gewoonlijk ook in verband met wat men persoonlijk van hen ondervindt en men is geneigd omi iemand goed te noemen; die ons be- voordeelt, helpt, steunt, aangenaam is. Is dan niet volkomen waar, wat dr. Vrijlandt zegt in de woorden „het eigen belang, persoonlijk on ge zamenlijk, benevélde zijr^ blik en daaruit ontwikkel de zioh allengs een wijze om te leven en de dingep en de daden die daarin zijn te beschouwen: de we-, reldbeschouwing van het eigen belang," Ja, ja, wij zijn praktische menschen wij heb ben het drommels vlug in de gaten of iets waarde voor ons heeft of niet, nuttig of onnuttig is. Onze belangen, alles wat voor ons materieel be staan noodig is. verliezen we niet uit het oog; we moeten zorgen voor ons-zelf en voor onze soort. Wel weten we nog niet altijd precies te onderscheiden wat onze belangen 't best dient en vergissen we ons soms, maar dat wordt op den duur wel beter, als onze kennis maar toeneemt,. En dan zullen we de natuurkrachten gaan beheerschen alg machtige ge- bieders. -Dwingen we nu niet al de geluidsgolven om langs onze geleiddraden in onze gezellige huiskamer binnen te komen en zetten wij deze golven niet naar onzen wil om in woord en toon, in zang en muziek? Is er al niet gesproken en geschreven over de moge lijkheid om het naar willekeur te laten regenen? Werkt deze gedachten verder uit en werelden van onbegrensde mogelijkheden gaan voor u open. En men roept uit: zóó gaat het goed, zóó is do mensch op den rechten weg; want goed is alles wat hom voordeelig is; gemakkelijk, behagelijk doet leven; j hem voorziet van materieel© goederen. „Maar den leeuw noemde hij den koning -der die ren en niet het rundl" Ach waarom heeft de .mensen I dit gedaan? Wat heeft hem daartoe gedreven? Kan een leeuw hem' eenig voordeel opleveren? Geeft de leeuw hem melk, boter, kaas, vleesch, vet? Waarom dit beest zulk een ©eretitel te geven? En waarom niet aan die brave, goedige koe? En dan dien eik te betitelen als koning van het woud? Jaren lang moet zoo'n boom daar staan, éér een fatsoenlijke plank uit zijn stam gezaagd kan worden en wat geeft hij in al die jaren van zijn groei verder? Niets! Neen, dan heb jo meer aan een appelboom. Daar pluk je appels van jaar na jaar en iappels zijn. gezond en lekker, een heerlijke handelsar tikel. dat lang goed blijft en als de boom dood gaat kan je het hout nog verkoopen, al heeft t niet de waarde van eikenhout. En van zoo'n verwaanden hoogvlieger als een ade laar, maken ze waarachtig ook al een majesteit! Als of iemand ooit adelaarseieren atl Alsof zijn veeren j waarde bezaten, die miserabele, grauwe veeren! Maar: een kip, maar een eend, dat is wat anders! Kostelij ke dieren, geld mee te verdienen. Onderzoekt het maar in Volendam en Landsmeer en Barneveld. Ik herhaal mijn vraag van zobeven: „ach, waarom heeft de mensch dit gedaan?" waarom? Omdat ondanks alles in den mensch blijft leven de eerbied voor het schoone, het groote, het majestueuse. Laat. ons dit met vreugde erkennen. Alles in deze maatschappij schijnt er op aangelegd om het hoogere in den mensch te vermoorden en hem alleen oog te doen hebben voor het nuttige toch blijft in hem het verlangen ook nog naar iets anders, dat hij voelt niet te kunnen missen. Is hieruit ook niet de godsdienst geboren? Was niet in hem de drang om te bewonderen, te adoreeren? Zoo hiervan ook niet getuigen de diepe liefde, wel ke de menschheid blijft koesteren voor de groote geesten, voor de profetische menschen, voor de zie ners en voor de dichters. Denkt eens dat we deze menschen moesten missen. Stelt u voor dat we gedoemd werden tot een leven, waarin we in al onze stoffelijke behoeften zouden kunnen voorzien, volop en lekker zouden hebben te eten en te drinken, maar waarin geen schoonheid muziek, zang. litteratuur, beeldende kunst, natuur genot meer zou zijn! Zulk een leven zou immers niet te dragen zijn. Dan veel liever doodl Begrijpt ge thans, waarom leeuw en eik en ade laar door den mensch tot koningen worden ge maakt? Hij eert er zich zelf mee. omdat hij daar door een getuigenis geeft van zijn bewondering voor het groote, machtige, verhevene. Eh daar zit in de kiem van religie. Van religie, welke kan- groeien, zich veredelen, en daardoor wor den tot een krachtig element in der menschheid le. ven; tot een element dat voeren kan tot schoonheid, tot heroïsme. door MABEL BARNES—GRUNDY, voor Nederland bewerkt do<* ELLY HARTING. 31 Uïlil; „Je moet hier vandaan," zei hjjL „naar zee of ergens anders, [waar het koel is. Als je over een poosje rond mag wandelen, is er niets meer van Je over om te wandelen." ÏAls je over een poosje rond mag wandelen.'' k Schrikte. Amalia kwapi op pus toe over het grasveld en'hoorde wat Dimbie zei. Ze opende haar jinond. Ze ging het hem vertellen. „Amalia, stiet ik uit. „Kom hier, gauw. Mijn schildpad probeert onder mlijn stoel' weg te krui pen." „Da's nie de eerste keer M'frou," zei ze, naar de bel duikend, ,;u Wou geen zak hebbe', M'frou." „Schud mijn kussens alsjeblieft wat op, en..." fluisterde ik in haar oor, toen ze zich over mijl heen boog, „v©rtel 't nog niet aan mijnheer." Ze knikte. „Amalia zal je thee brengen, Dimbie. En we zullenin den tuin onder den appelboom soupeer ron. Dat doe ik eiken' avond alb het mooi weer is," zei ik snel. „Heb je dan geen Jast van oorwormen „Wel een beetje, mair de heerlijke avondgeuren en de krekels en de kikvorschen wegen daar wel tegenop." .„Peter was in één woede over de krekels en de kikkers.'' „Dat 's waar ook. Waar 'Zyïn Peter en je moeder? Het is zeer vriendelijk van hén een poosje uit te gaan en ons alléén te laten." „Ze zijn weg, naar huis,'' was mijn antwoord. Ke aardbevingen hebben zich verplaatst naar ndng." Dmbiie lachte. „Niet zeer vleiend voor mij1, om Soo weg te trekken, nu ik terug kwam." „Ik denk, dat Peter bang was, dat je met hem ▼echten zoudt.\ „Een mooie uitvlucht; konden Amalia en hSp hét ^al samen vinden F' jongen neon. Amalia heeft me zelfs den dienst opgezegd en Peter wierp soepborden naar baar hoofd.'' „Ik zou hem geworpen hebben... het huis uit* ..Dat weet ik,* zei ik, „daarom was ik soo blij tot jy niet thuis was.'' Amalia verscheen met het theeblad. - I „En.... hoe vond je generaal' Macintosh, Amalia?" vroeg Dimbie. Zjh snoof en haar hoofd' ging met een ruk omhoog'. „Ik gaf hem zijn fooi terug, toen hij wegging vanmorrege', nou zal' u wel begrüpe,' hoe 'k hem von', meheer. Hijl maakte M'fou en mijn doodop, maar ik heb 'em klein gekrege", I „Hoe deed je dat?'' „Wel, meheer, ik heb 'em gepeperd of ie een mot was." Beiden staarden wij haar aan. „Ik. kreeg het hidée door een boek da'k geleze' heb. I Van een hertogin en een klein kind en da' kleine r kind dee' niks as niesse'. Da's net goed voor „hem", dach' ik en toen koch' ik een ons peper en een Dusje mottenpoeipr en toen heb ik ze haarborstel en ze I zakdoeken en ze scheerkwas en alles ermee bestrooid U had 'em motte' zien niesse'. Het water liep uit ze oogen en neus en toen zei hij. dat ie infelewenza had. j Weet u wel. M'frou?" Ze keek m© aan, doch ik gaf haar geen antwoord. In elk geval was het mijn vader, waarover ze sprak en ik mocht niet toornen, dat ik haar verdorvenheid bijzonder komisch vond. „Ga door", kwam Dimbie bemoedigend' en nam nog een flinke portie bessenjam. „Nou. hij kwam in me keuke' en danste rond 'as een clowr. in een circus. Die peper schijnt goed voor de jicht te '/i.im- Ik kon 'em maar niet d'r uit krijgen." „Én wat heb je toen gedaan?" ,0. ik pakte de peperbus en schudde daarmee en toen vloog ie. En Jumbles begon ook te niesse' en vloog den tuin inalles.vloog." Dimbie viel achterover in z'n stoel1 en bulderde van het lachen. „En was hij na 'dien 'tijd beleefd tegen je?'* „Nogal meneer. Dat mos-ie wel'. Iedere keer as ie beginné wou., begon ik over peper te prate", dan vroeg ik aan M'frou Mï&cinfcosh of aer gvnoeg peper in de soep was.'* ..Je bent een st -ateeg, Amalia," zei Dimoié. „Ja, meheer,'' antwoordde ze, zonder er iets van te snappen. „Weet jc wat ik bedoel 7' „Nee, meheer." „D.'-t je eiken vijand in slimheid overtreft.' ..Ja, meheer." Ze bewoog zioh huiswaarts. Ze droeg 'de fchiaioos pantoffels weer. Dimbie zag het. .Waaroin draag 'e mSfn pantoffels? Maar Ama lia. hoe durf je dat te doen?" Een oogenbl;k rtond .ze veVagp', toen „M'frou zal het teeh nie* goed winde -as u Beid mag*, mehee~ en ik von' 't zonder bm ze voor (niks ie late' staan en ze verdween. ,yWordt de aarde niet langzamerhand gelijk een landschap dat kaalgevreten is door het gevaarlijkste insekt da: er is de mensch, komende uit het grooie monster, de Stad?" Inderdaad hebben vele menschen in de steden alle liefde en eerbied voor de natuur en haar schoon heid verloren. Ik hoorde eens een merkwaardig ver haal van Amsterdamsche Zondagsklanten, die naar buiten waren om/ zich te amuseeren. In Hilversum ■wandelden zij in een particulier bosch met vrijen toegang. Maar hun amusement bestond in het ver nielen van een Jonge aanplanting en toen de elge-' naar toevallig aanwezig hen daarop opmerk zaam maakte, kon hij maken dat hJJ weg 'kwam! Maar ik geloof toch dat we in dit opzicht vooruit gaan. Ook buiten. Want ook buiten is 't nog niet altijd wat 't wezen moet. Ik denk b.v. aan do zeer slechte gewoonte van nesten uithalen. Gelukkig wordt dit beter. Zijn de vogels niet meo een deel van de schoon beid der natuur? Wat zou de natuur wezen als wo onze zangers niet meer hadden en als we onze vluch ten va* kievitten. van meeuwen, Ja zelfs als we on ze kraaien en roekon niet meer hadden. Ik houd van ze, van al die vogels, ofschoon ik er geen materieel (d.i. geen direct materieel) voordeel van heb. Zij ge ven me iets, dat ik evenmin kan missen als mijn boterham Ik sluit mijn oogen geenszins voor het feit, dat het gevaarlijkste aller insecten de wereld steeds meer „verzakelijkt." Maar ik heb toch ook een onverwoestbaar geloor in dat gevaarlijke insect. Tenslotte bevredigt het za kenleven alleen hem niet. Want hij noemt nog altijd de kip geen verheven dier, omdat hij eieren legt en hij zal 't nooit doen. En naar de koe zal hij met andere oogen kijken, dan naar den leeuw. Wilt ge 't nog anders hooren? Welnu zoó dan: 't is een eeuwige waarheid, weiics wordt uitgesproken in 't woord „de mensch zal bij brood alleen niet leven." ASTOR. Wellicht herinneren de lezeressen en, lezers valt de Schager Courant zioh mij.i artikel van einde de Augustus: Wat men te Pa.ijs zeg;. Ik verteide daarin,, dat een., mijner r'ranscno vrien den de terugkeer van Caidaux in dj poutL-k voor spelde. Het was daarom zoo merk a aai dig,^ omdat d'- ze'Mi' vriend in Januari 192J >te k t -o- •"'Jéiuon- ce-in ei Poincaré was en uitmuntend voud, dat Poincaré aen rustige® Btonar Law, die xm c een \ooislfci tot regeling der schulden net Duit/rjbdand en Fi ankrijk kwam, brutaalweg op ue keien zotte en toch naar de Rum* 'trok. Jlc kwam toen juist uit Marokko jn »noa Fraiv sch* vriend wist al mijn bedenkingen tegen dit 'bruuske optreden niet^ beter te beantwoorden dan met een: Le Boohe paiera. (De mof moet betalen.) Nu in Augustus tapte hij uit een heel' ander »va ifcjb. Poincaré was een doordrijver, dio Frankrijk san den rand van den afgrond gebracht had, Herriot zou ei niets van terecht brengen en dan was ei maar een kans voor FrankrijkCai .laux AL nister van Fmantiën. De Schager Courant kan zich er gerust op beroe men het eenige blad in Nederland te zijn, dat reeds maanden geleden 'de mogelijkheid van amnestie aan Caitlaux en de terugkeer van dozen in de politiek en wel als Minister van Fmantiën ibespro ken heeft. Dank ziji !nüj:n braven vriend te Parijs, Ik 'kreeg gisteren een brief van hem om mijl aan zij ne_ voorspelling van dezen zomer te herinnoren en hij beweert, dat ik hem nu een dinertja schuldig ben, hetgeen' wei waar zal wezen. Hij doet nu weer een voorspelling" nl.: Cailiaux binnen een jaar Eerste Minister. ('Hij: wil er een«di- nertje om verwedden. Daar ik het ook begin te gelooven en geen geld heb om steeds dinertjes in een Parijsoh restaurant te verwedden, neem ik de weddenschap niet aan; het is al mooi genoeg, dat ik de eerste de bo.^o keer dat ik weer in Parijs kom, een dinertje moet betalen. Je krijgt zooiets in Parijs niet cadeau en je kunt moeilijk gaan eten bij „Smerigeu Frans'' als je iemand een diner wilt aanbieden. Trouwens, ik ga niet naar de heel dure restaurants, naar la Rue of Café de Paris, maar naar le Cardinat aan het einde van do ^Boulevard des ItaliÖns, hot is daar uitstekend, weinig vreemdelingen, echt Fransch, dus je ware als je in Parijs bent. Waarom wil ik niet wedden, dat Cailiaux, voor we een jaar verder zijn geen Premier geweest zal zijn? Om de eenvoudige reden dat in de Fran- sche politiek alles mogelijk is en de zaken er in Frankrijk zoo voorstaan, dat Cailiaux de man van de Real-Politik, als door God gezonden wordt. Cailiaux is een groot Minister en een groojt Wil ekkon elkaar aan en lachten. w „Het is een goed kind en zorgt uitstekend voon je, is het niet? i ,0, ja." „Maar toch geloof ik, dat wo beter doen e^n ander meisje te nemen, een die wat meer aan( patiënten gewend is." „Niemand kan beter voor me zorgen dan Ama lia bovendien we zouden böt niet kun/heft be* talen," kwam ik beslist. „O, betalen kunnen wij het best. Zou je graag iemand anders hebben, Marg?" „Neen, beslist niet. Hij1 glimlachte. „Nu, windt je maar niet op. Ais je het niet prettig vindt, gebeurt het immers niet. Ik zal je nooit iets opdringen dat met je eigen wenschen in strijd is.' „Je bent lief, Dimbie,," tranen kwamen in mijn oogen. „Wat is er liefste?" riep hijï ontsteld. „Ik ben alleen maar wat moe, ik heb me zoo opgewonden over je terugkomst.' „Arme lieveling," mompelde hij zadhfc. „Dat war mie Sveer mat je natuurlijk zoo af. Ik zat je slaap lezen en dan moet je slapen tot aan t souper. Wat zal het zijn?" Hij nam een paar boeken van de tafel. „Omar?" „Neen, ik heb genoeg van Omar. „The Garden of Allah?" „Neen, het is prachtig, maar 'zoo treurig. „Wat dan?" Ik dacht even na. Dimbie heeft een muzikale, buigzame stem en hij1 leest hoerüjk. Ik wilde iets hebben, dat juist by zijn stem past. Pilgrim'a Progress," zei ik. „Het ligt in de zAtkamer op taefl." Hij haalde het en bladerde erin. „Welk gedeelte?" „Dat kan me met schelen, maar ik moet jou kunnen zien terwijl je léést." Hij boog zioh over mij ehen en kuste me; toen met een van mijn handen in de zijne begoh hij. Veel verstand ik niet van die wondermooie taal. want ik dacht en overwoog steeds weer, wat ik zeg gen zou, straks. Hoe zou ik het hem vertellen? De schok zou groot zijn, ik meest zorgvuldig mijn woerden kiezen. „Hel? me om het juiste woord te vinden," bad ik tot ik weet niet wie. ..Help me het kalm te zeggen en laat liy mij blijven liefhebben.'* En Dimbie zal fmaakte het alles makkelijk voor mijj want vóór ik nog iets gezegd had, wentelden zijn woorden een zfwarem last Van mijn hart. We waren klaar met ons avondeten, hot was don-' ker, alleen een heldere, als vloeibare maan dreef in een hendel van het diepste blauw. Zwaar in de lauwe nacht sfeer hingen do geuren der rozen, dei' bloeiende linde, Waarin duizenden bijtjes den dag hadden doorgebracht. Nu siiei>en ze en de linde rustte uit. Dimbie, zijn arrnj om me heen geslagen, vertelde van tante Letitia's dood.... met hoeveel vreugde zij was heengegaan; (hoe eenvoudig en rustig zij haar zaken had afgedaan, over haar geld besotiikt, haar legaten had geregeid. Zij had haar huis geheel op orde achtergelaten en had met het vertrouwen van oen kind haan lange reis aanvaard, zonder te vragen naar het doel, zich overgevende aan Gods genade. Kort voor het einde zeide zo: „Van wat je me verteld hebt, is liet alsof ik Marguerito reeds lang keu. Ik weet zeker, dat ik haar zou liöbben lief go had. Ze is goed. Sommige goede vrouwen kun je niet liefhebben, want zij wo.den «hard tegenover do zwakheden van anderen. In de grootheid van haar onbesmette reinheid kunnen ^ze de woorden „verzoe Icing" en „zonde" niet begiijpen.... ik geloof niet dat Margin rite tot hen behoort. Ik denk, dat zo heel zacht en teer zou wezen voor hen die zwak zijn, want zfl' begrijpt en kent de genade van God.' j;De genade van God.' De woorden klonken ïy mijn ooren.... hamerden, slLegen mot geraas on ge weid. „Ik zou do genade Gods begrij'pon. Dniibae, Dim bie, tante Letitia heeft zich ve.gi t. Ik begrijp het niet. Ik ben slecht, opstandig, ik...Myn woorden braken in 'een bitteren (kreet en ik klemde mij' aan hem vast met beide handen. „Stil. stil, mij'n liefste kindje," zei hij, mij dicht tegen zich aan houdend. „Als jij' si'eö.it bent, is het een treurig yooiu.tziont voor de rest van /te het eerste oogenblik dat. ik,je zag... maar het is zoo moeilijk je nart bloot te leggen, zelfs voor de vrouw die je liefhebt, doóh/ik ge oof. dit ik(nu een beter mensch l>en, Marguerite. Ik was een zorge looze, ze.fzuchtige kerel vroeger, ik daCht aan nie.s dan aan mezelf Menschen, die geen geluk konden, hadden dit aan zichzelf te wijten, meende^ ik. Arme vrouwen op straat stonden mjj te^en; zieken en lijdend_*n mi d de ik als iets weerzinwekkends; hongerige bedel kinderen verveelden mij met hun gek.aag. Toen ontmoette ik jou. Je gaf me#iets onbetail baars.... je liefde. Ik wist, dat ik die niet waard waa, toch trouwde ik je.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 9