MM- EN JOUSKLEEDING.
wi
NEELS, Helder.
CAILLAUX EN REAL POLITIEK.
Geestelijk Leven.
EE
Zaterdag 25 April 1925.
68ste Jaargang. No. 7627.
DERDE BLAD.
Grootste keuze hier ter plaatse.
Onze prijzen 20% lager dan elders.
Zondags tol 12 uur geopend.
FEUILLETON.
2o-a
Ia de Natuur was alles kruid, maar ziet de
jnensch kwam en sprak van onkruid.
I En in de Natuur was alles gedierte, maar ziet de
mensch kwam en sprak van ongedierte.
OEn alles ging zooals het ging, maar de mensch
sprak van recht en onrecht.
Het eigen belang, persoonlijk en gezamenlijk, be
nevelde zijn blik en daaruit ontwikkelde zich al
lengs eene wijze om het leven en de dingen en
.daden die daarin zijn, te beschouwen: de wereldbe
schouwing van het eigen belang
En dat hed hij' noodig om zich staande te hou
den.
Maar den leeuw noemde hij den koning der die
ren en niet het rund.
En den eik noemde hij den koning van het woud
en niet den appelboom.
En de adelaar was de eerste dier vogelen en niet
ihet hoen of de eend.
i Door den „onbewustén" mensch heen riep de Na
tuur haar eigen heerlijkheid uit en grootheid. Want
goud toetst men met goud, menschen met menschen,
kunst met kunst en Natuur met Natuur.
Naast het belanghebbende nut stond! de belange-
looze schoonheid.
De adelaars zijn zeldzaam geworden, talrijk zijn
de runderen en vol de hoenderparken.
Niet het schoone heerscht. maar het lagere nut,.
En toch. wie durft zeggen dat een onschoon©
menschheid hooger staat dan een schoone natuur?
Wordt de aarde niet langzamerhand gelijk een land
!schap dat kaalgevreten is door het gevaarlijkste in
sect, dat er is de mensch, komende uit het groote
Monster, de Stad?
open,
Pi
sbaa
Het nogal uitvoerige motto, dat gij hierboven
leest, vormt den aanhef van een artikel, geschreven
door dr. P. Vrijlandt, over het laatst uitgekomen
werk van Henriette Roland Holst—van der Schalk,
til artikel las ik in het letterkundig bijvoegsel van
e Nieuwe Rotterdamsche Courant.
Ik vond den zin dezer woorden zóó juist en ik
vond daarbij -de manier van zeggen zoo treffend, dat
;k er in sterke mate door werd geboeid. Natuurlijk
kwam toen terstond de gedachte aan de „geestelijke
levens" bij me op en ging het onmiddellijk door
mc heen: daar moet ik wat over schrijven.
En nu ik er mij toe heb gézet om dit te doen.
denk ik ineens: wat zullen de lezers' van het
peestelijk leven" over dit motto zeggen? Staat me
toe, dat ik me persoonlijk tot u richt. Hebt gij het.
bovenstaande met aandacht gelezen? Zoo niet, leest
ihet dan nog een keer over. Kijkt vooral niet naar
wat hier verder volgt maar overdenkt onafhan
kelijk daarvan het gelezene. Doet desnoods uw
pogen dicht en houdt, u Ml één m©t dit gelezene be
zig en vraagt ernstig naar wat de schrijver daar
mede klaar zegt. leest d&n wat er hier verder volgt.
En vergelijkt uw oordeel met het mijne.
Vindt ge dit niet een aardige proefneming om
ie zien. hoe wij, gij en ik', op de bedoelde woorden
reageeren?
Nog veel interessanter zou he„ wezen, wanneer
ceri groot aantal menschen de moeite nam om, na
die woorden gelezen te hebben, 'do daardoor gewek
te gedachten neer te schrijven. Wanneer wij daarna
het door verschillende menschen geschrevene gin
gen vergelijken, zouden wij de verrassende ontdek
king doen. dat er een tamelijk groot onderscheid
op te merken. Dit vindt zijn oorzaak hierin, dat
velen slordig en onnauwkeurig lezen en daardoor
Iniet tot de bedoeling van den schrijver kunnen
doordringen, maar óók hierin, dat bij elke beoordee-
ling, de eigen geestesgesteldheid, de eigen inzichten
een grooten invloed uitoefenen .Wij denken wel
soms geheel ónafhankelijlc en ónbevooroordeeld en
ónpartijdig te oordeelen, maar in werkelijkheid is
het niet zoo. Het- subjectieve, d- i. het
eigene bij hem, die waarneemt en oordeelt, is nooit
geheel weg te cijferen. Toch blijft het altijd nood
zakelijk daarnaar te streven, wanneer men een
(juist oordeel wil vellen.
Ik neem aan dat sommige lezers aan mijn ver
zoek hebben voldaan, dat zij het motto hebben over
dacht. Laten ze nu verder dit artikel lezen en zien
wat ik over dit motto heb te zeggen en hunne mee
ning daarmede vergelijken.
Wij zijn gewoon te spreken van goed en kwaad
wij veroordeel en het kwade (vooral bij ande
ren!) en prijzen het goede (vooral bij onszelf.!) maar
wat is eigenlijk „goed" en wat is „kwaad"?
Wie maakt dit uit? Of is er een duidelijke, goed-
omschreven, van eenwigheid tot eeuwigheid gelden
de. zedewet?
Bij eerilg nadenken zal het klaar worden, dat een
voor altijd geformuleerde bepaling omtrent goeden
kwaad niet bestaat en niet bestaan ka».
„In de Natuur was alles kruid". Dit beduidt im
mers niet anders dan: de brandnetel en de anje
lier, de distel en het gras, de paardebloem en de
spinazie hebben, allen hetzelfde bestaansrecht en
verschillen in wezen niet. Maar de inensch vraagt:
waar heb ik het meest aan. En hij: doet brandne
tel en distel en paardebloem In den ban, omdat hij
er geen profijt van kan hebben, omdat ze voor hem
geen waarde vertegenwoordigen.
Nu is de brandnetel o nkruld maar stelt u eens
voor dat deze brandnetel door een of ander onder
zoek uitstekend geschikt bleek te zijn voor de ver
vaardiging van een gewild- handelsartikel? Wel dan
was zij geen o nkruid meer! Dan werd de brandnetel
gekweekt op dezelfde akker, waar zij thans wordt
weggeschoffeld.
En is het niet precies zoc* met het gedierte en
ongedierte. Van die hééle kleine ongedierten zal ik
maar niet spreken echter: waarom noemen wij
vele dieren schadelijk? Alléén omdat ze den mensch
geen voordeel opleveren. De mensch is het, die de
scheiding maakt en hij wordt daarbij volkomen be-
heerscht door-de nuttigheidsvraag. De tijger word:
in Indiië onder het ongedierte gerekend, omdat hij
wel eens een geit, een paard, een karbouw gelieft
te verscheuren. En een geit, een paard en een kar
bouw behooren inun^ers aan den mensch en ver
tegenwoordigen een zekere waarde voor hem! En
men spreekt van afschuw van dat wreede, roofgie
rige beestl Kom kom., is bet lieve vogeltje dan min
der wreed, als het een insect tusschen z'n aan
vallige snaveltje neemt? En de mensch? Is de
mensch minder wreed en roofgierig dan de tijger?
Zoo'n tijlger moordt ten-minste, omdat, hij' honger
heeft en smult in het warme bloed' van zijn prooi.
maar een mensch houdt slachtingen (onder zijn
m e d emenschen nog wel!) zonder dat hij van men-
schenvleesch houdt. Duizenden soldaten schieten de
moordwerktuigen af tegen andere duizenden, die ze
niet kennen, die honderden mijlen verder wonen, al
léén maar omdat het hun bevolen wordt en zij dus
slechts levende moordmachines zijn.
En evenals de mensch plant en dier ging classi-
ficeeren en onderscheiden in twee groepen, waar
van de eene nuttig en de andere onnuttig of schade
lijk werd- genoemd, evenzoo ging hij ook spreken
van recht en onrecht, van mooi en leelijk, van goed
en kwaad m.a.w. ging hij waardeeren, een oordeel
veilen.
En weer treft ons daarbij hetzelfde verschijnsel!
Het is de nuttigheidsvraag, die overheerschend is.
Bi.i het groote wereldgebeuren is geen sprake van
recht of onrecht er is alleen: gebeuren. We.
lelden komen en vergaan zonnen verschijnen en
dooven uit op de aarde ontstaat leven de ne-
velbol heeft zich verdicht de zeeën omspoelen de
aardkorst vaste landen rijzen uit de zeeën op.
in de wateren ontstaat, plantaardig, dierlijk le
ven de mensch verschijnt, .een zwaargebouwde,
ruigbehaarde athletische verschijning hij woont
in holen hij vecht met de dieren hij; vlucht
voor de onweders, die hem beangstigen en huivert
voor den gierenden storm, die zwalpende regenvla
gen op hem neerstort hij verovert zich hoogere
beschaving zijn. geest wordt fijner zijn ziel
teerder
H Is alles moéten, noodwendingheid! Het eeuwig-
scheppende leven drijft er toe. Wie spreekt dan van
goed en kwaad van recht en onrecht? Voelt ge niet,
cla dit feiulijk ongerijmd is?
En toch gebeurt het. En de mensch spreekt van
o nweer. Zijn bedoeling is daarin een afkeurend oor
deel te vellen! Waarom, als de bliksem flitst door 't
luchtruim en als de majestueuse donderstem dreunt
onder het hemelgewelf, waarom zegt men dan dat
ei onweer d.i. slecht weeir is? Alleen omdat hei
gevaarlijk, schadelijk k&n zijn voor den mepsch
of zijn belangen.
En ook wanneer men in het universeel gebeuren
de openbaring ziet van een goddelijk wezen, wan
neer men al dit gebeuren zou willen beschouwen als
werk Gods, lijkt het mij een dwaasheid om te spre
ken van goed en kwaad van dien God.
God is niet goed en niet kwaad," niet rechtvaardig
en niet onrechtvaardig Hij staat bóven alle mo
reel© onderscheiding. Men beoordeelt God niet naar
menschelijke maatstaf.
En als het gaat over zijn medemenschen dan be
oordeelt men hen gewoonlijk ook in verband met
wat men persoonlijk van hen ondervindt en men
is geneigd omi iemand goed te noemen; die ons be-
voordeelt, helpt, steunt, aangenaam is.
Is dan niet volkomen waar, wat dr. Vrijlandt zegt
in de woorden „het eigen belang, persoonlijk on ge
zamenlijk, benevélde zijr^ blik en daaruit ontwikkel
de zioh allengs een wijze om te leven en de dingep
en de daden die daarin zijn te beschouwen: de we-,
reldbeschouwing van het eigen belang,"
Ja, ja, wij zijn praktische menschen wij heb
ben het drommels vlug in de gaten of iets waarde
voor ons heeft of niet, nuttig of onnuttig is.
Onze belangen, alles wat voor ons materieel be
staan noodig is. verliezen we niet uit het oog; we
moeten zorgen voor ons-zelf en voor onze soort. Wel
weten we nog niet altijd precies te onderscheiden wat
onze belangen 't best dient en vergissen we ons
soms, maar dat wordt op den duur wel beter, als
onze kennis maar toeneemt,. En dan zullen we de
natuurkrachten gaan beheerschen alg machtige ge-
bieders. -Dwingen we nu niet al de geluidsgolven om
langs onze geleiddraden in onze gezellige huiskamer
binnen te komen en zetten wij deze golven niet naar
onzen wil om in woord en toon, in zang en muziek?
Is er al niet gesproken en geschreven over de moge
lijkheid om het naar willekeur te laten regenen?
Werkt deze gedachten verder uit en werelden van
onbegrensde mogelijkheden gaan voor u open. En
men roept uit: zóó gaat het goed, zóó is do mensch
op den rechten weg; want goed is alles wat hom
voordeelig is; gemakkelijk, behagelijk doet leven; j
hem voorziet van materieel© goederen.
„Maar den leeuw noemde hij den koning -der die
ren en niet het rundl" Ach waarom heeft de .mensen I
dit gedaan? Wat heeft hem daartoe gedreven? Kan
een leeuw hem' eenig voordeel opleveren? Geeft de
leeuw hem melk, boter, kaas, vleesch, vet? Waarom
dit beest zulk een ©eretitel te geven? En waarom
niet aan die brave, goedige koe?
En dan dien eik te betitelen als koning van het
woud? Jaren lang moet zoo'n boom daar staan, éér
een fatsoenlijke plank uit zijn stam gezaagd kan
worden en wat geeft hij in al die jaren van zijn
groei verder? Niets! Neen, dan heb jo meer aan een
appelboom. Daar pluk je appels van jaar na jaar en
iappels zijn. gezond en lekker, een heerlijke handelsar
tikel. dat lang goed blijft en als de boom dood gaat
kan je het hout nog verkoopen, al heeft t niet de
waarde van eikenhout.
En van zoo'n verwaanden hoogvlieger als een ade
laar, maken ze waarachtig ook al een majesteit! Als
of iemand ooit adelaarseieren atl Alsof zijn veeren j
waarde bezaten, die miserabele, grauwe veeren! Maar:
een kip, maar een eend, dat is wat anders! Kostelij
ke dieren, geld mee te verdienen. Onderzoekt het
maar in Volendam en Landsmeer en Barneveld.
Ik herhaal mijn vraag van zobeven: „ach, waarom
heeft de mensch dit gedaan?" waarom?
Omdat ondanks alles in den mensch blijft leven de
eerbied voor het schoone, het groote, het majestueuse.
Laat. ons dit met vreugde erkennen.
Alles in deze maatschappij schijnt er op aangelegd
om het hoogere in den mensch te vermoorden en
hem alleen oog te doen hebben voor het nuttige
toch blijft in hem het verlangen ook nog naar iets
anders, dat hij voelt niet te kunnen missen.
Is hieruit ook niet de godsdienst geboren? Was niet
in hem de drang om te bewonderen, te adoreeren?
Zoo hiervan ook niet getuigen de diepe liefde, wel
ke de menschheid blijft koesteren voor de groote
geesten, voor de profetische menschen, voor de zie
ners en voor de dichters.
Denkt eens dat we deze menschen moesten missen.
Stelt u voor dat we gedoemd werden tot een leven,
waarin we in al onze stoffelijke behoeften zouden
kunnen voorzien, volop en lekker zouden hebben te
eten en te drinken, maar waarin geen schoonheid
muziek, zang. litteratuur, beeldende kunst, natuur
genot meer zou zijn! Zulk een leven zou immers
niet te dragen zijn. Dan veel liever doodl
Begrijpt ge thans, waarom leeuw en eik en ade
laar door den mensch tot koningen worden ge
maakt? Hij eert er zich zelf mee. omdat hij daar
door een getuigenis geeft van zijn bewondering voor
het groote, machtige, verhevene.
Eh daar zit in de kiem van religie. Van religie,
welke kan- groeien, zich veredelen, en daardoor wor
den tot een krachtig element in der menschheid le.
ven; tot een element dat voeren kan tot schoonheid,
tot heroïsme.
door MABEL BARNES—GRUNDY, voor Nederland
bewerkt do<* ELLY HARTING.
31 Uïlil;
„Je moet hier vandaan," zei hjjL „naar zee of
ergens anders, [waar het koel is. Als je over een
poosje rond mag wandelen, is er niets meer van
Je over om te wandelen."
ÏAls je over een poosje rond mag wandelen.''
k Schrikte. Amalia kwapi op pus toe over het
grasveld en'hoorde wat Dimbie zei. Ze opende haar
jinond. Ze ging het hem vertellen.
„Amalia, stiet ik uit. „Kom hier, gauw. Mijn
schildpad probeert onder mlijn stoel' weg te krui
pen."
„Da's nie de eerste keer M'frou," zei ze, naar de
bel duikend, ,;u Wou geen zak hebbe', M'frou."
„Schud mijn kussens alsjeblieft wat op, en..."
fluisterde ik in haar oor, toen ze zich over mijl heen
boog, „v©rtel 't nog niet aan mijnheer."
Ze knikte.
„Amalia zal je thee brengen, Dimbie. En we
zullenin den tuin onder den appelboom soupeer
ron. Dat doe ik eiken' avond alb het mooi weer is,"
zei ik snel.
„Heb je dan geen Jast van oorwormen
„Wel een beetje, mair de heerlijke avondgeuren
en de krekels en de kikvorschen wegen daar wel
tegenop."
.„Peter was in één woede over de krekels en de
kikkers.''
„Dat 's waar ook. Waar 'Zyïn Peter en je moeder?
Het is zeer vriendelijk van hén een poosje uit te
gaan en ons alléén te laten."
„Ze zijn weg, naar huis,'' was mijn antwoord.
Ke aardbevingen hebben zich verplaatst naar
ndng."
Dmbiie lachte.
„Niet zeer vleiend voor mij1, om Soo weg te
trekken, nu ik terug kwam."
„Ik denk, dat Peter bang was, dat je met hem
▼echten zoudt.\
„Een mooie uitvlucht; konden Amalia en hSp hét
^al samen vinden F'
jongen neon. Amalia heeft me zelfs den
dienst opgezegd en Peter wierp soepborden naar
baar hoofd.''
„Ik zou hem geworpen hebben... het huis uit*
..Dat weet ik,* zei ik, „daarom was ik soo blij
tot jy niet thuis was.''
Amalia verscheen met het theeblad. -
I „En.... hoe vond je generaal' Macintosh, Amalia?"
vroeg Dimbie.
Zjh snoof en haar hoofd' ging met een ruk omhoog'.
„Ik gaf hem zijn fooi terug, toen hij wegging
vanmorrege', nou zal' u wel begrüpe,' hoe 'k hem
von', meheer. Hijl maakte M'fou en mijn doodop,
maar ik heb 'em klein gekrege",
I „Hoe deed je dat?''
„Wel, meheer, ik heb 'em gepeperd of ie een
mot was."
Beiden staarden wij haar aan.
„Ik. kreeg het hidée door een boek da'k geleze' heb.
I Van een hertogin en een klein kind en da' kleine
r kind dee' niks as niesse'. Da's net goed voor „hem",
dach' ik en toen koch' ik een ons peper en een Dusje
mottenpoeipr en toen heb ik ze haarborstel en ze
I zakdoeken en ze scheerkwas en alles ermee bestrooid
U had 'em motte' zien niesse'. Het water liep uit ze
oogen en neus en toen zei hij. dat ie infelewenza had.
j Weet u wel. M'frou?"
Ze keek m© aan, doch ik gaf haar geen antwoord.
In elk geval was het mijn vader, waarover ze sprak
en ik mocht niet toornen, dat ik haar verdorvenheid
bijzonder komisch vond.
„Ga door", kwam Dimbie bemoedigend' en nam
nog een flinke portie bessenjam.
„Nou. hij kwam in me keuke' en danste rond 'as
een clowr. in een circus. Die peper schijnt goed voor
de jicht te '/i.im- Ik kon 'em maar niet d'r uit krijgen."
„Én wat heb je toen gedaan?"
,0. ik pakte de peperbus en schudde daarmee en
toen vloog ie. En Jumbles begon ook te niesse' en
vloog den tuin inalles.vloog."
Dimbie viel achterover in z'n stoel1 en bulderde
van het lachen.
„En was hij na 'dien 'tijd beleefd tegen je?'*
„Nogal meneer. Dat mos-ie wel'. Iedere keer as
ie beginné wou., begon ik over peper te prate",
dan vroeg ik aan M'frou Mï&cinfcosh of aer gvnoeg
peper in de soep was.'*
..Je bent een st -ateeg, Amalia," zei Dimoié.
„Ja, meheer,'' antwoordde ze, zonder er iets van
te snappen.
„Weet jc wat ik bedoel 7'
„Nee, meheer."
„D.'-t je eiken vijand in slimheid overtreft.'
..Ja, meheer."
Ze bewoog zioh huiswaarts. Ze droeg 'de fchiaioos
pantoffels weer. Dimbie zag het.
.Waaroin draag 'e mSfn pantoffels? Maar Ama
lia. hoe durf je dat te doen?"
Een oogenbl;k rtond .ze veVagp', toen „M'frou
zal het teeh nie* goed winde -as u Beid mag*, mehee~
en ik von' 't zonder bm ze voor (niks ie late' staan
en ze verdween.
,yWordt de aarde niet langzamerhand gelijk een
landschap dat kaalgevreten is door het gevaarlijkste
insekt da: er is de mensch, komende uit het
grooie monster, de Stad?"
Inderdaad hebben vele menschen in de steden alle
liefde en eerbied voor de natuur en haar schoon
heid verloren. Ik hoorde eens een merkwaardig ver
haal van Amsterdamsche Zondagsklanten, die naar
buiten waren om/ zich te amuseeren. In Hilversum
■wandelden zij in een particulier bosch met vrijen
toegang. Maar hun amusement bestond in het ver
nielen van een Jonge aanplanting en toen de elge-'
naar toevallig aanwezig hen daarop opmerk
zaam maakte, kon hij maken dat hJJ weg 'kwam!
Maar ik geloof toch dat we in dit opzicht vooruit
gaan.
Ook buiten. Want ook buiten is 't nog niet altijd
wat 't wezen moet. Ik denk b.v. aan do zeer slechte
gewoonte van nesten uithalen. Gelukkig wordt dit
beter. Zijn de vogels niet meo een deel van de schoon
beid der natuur? Wat zou de natuur wezen als wo
onze zangers niet meer hadden en als we onze vluch
ten va* kievitten. van meeuwen, Ja zelfs als we on
ze kraaien en roekon niet meer hadden. Ik houd van
ze, van al die vogels, ofschoon ik er geen materieel
(d.i. geen direct materieel) voordeel van heb. Zij ge
ven me iets, dat ik evenmin kan missen als mijn
boterham
Ik sluit mijn oogen geenszins voor het feit, dat het
gevaarlijkste aller insecten de wereld steeds meer
„verzakelijkt."
Maar ik heb toch ook een onverwoestbaar geloor
in dat gevaarlijke insect. Tenslotte bevredigt het za
kenleven alleen hem niet.
Want hij noemt nog altijd de kip geen verheven
dier, omdat hij eieren legt en hij zal 't nooit doen.
En naar de koe zal hij met andere oogen kijken,
dan naar den leeuw.
Wilt ge 't nog anders hooren?
Welnu zoó dan: 't is een eeuwige waarheid, weiics
wordt uitgesproken in 't woord „de mensch zal bij
brood alleen niet leven." ASTOR.
Wellicht herinneren de lezeressen en, lezers valt
de Schager Courant zioh mij.i artikel van einde
de Augustus: Wat men te Pa.ijs zeg;.
Ik verteide daarin,, dat een., mijner r'ranscno vrien
den de terugkeer van Caidaux in dj poutL-k voor
spelde. Het was daarom zoo merk a aai dig,^ omdat
d'- ze'Mi' vriend in Januari 192J >te k t -o- •"'Jéiuon-
ce-in ei Poincaré was en uitmuntend voud, dat
Poincaré aen rustige® Btonar Law, die xm c een
\ooislfci tot regeling der schulden net Duit/rjbdand
en Fi ankrijk kwam, brutaalweg op ue keien zotte
en toch naar de Rum* 'trok.
Jlc kwam toen juist uit Marokko jn »noa Fraiv
sch* vriend wist al mijn bedenkingen tegen dit
'bruuske optreden niet^ beter te beantwoorden dan
met een: Le Boohe paiera. (De mof moet betalen.)
Nu in Augustus tapte hij uit een heel' ander »va ifcjb.
Poincaré was een doordrijver, dio Frankrijk san
den rand van den afgrond gebracht had, Herriot
zou ei niets van terecht brengen en dan was ei
maar een kans voor FrankrijkCai .laux AL nister
van Fmantiën.
De Schager Courant kan zich er gerust op beroe
men het eenige blad in Nederland te zijn, dat reeds
maanden geleden 'de mogelijkheid van amnestie
aan Caitlaux en de terugkeer van dozen in de
politiek en wel als Minister van Fmantiën ibespro
ken heeft. Dank ziji !nüj:n braven vriend te Parijs,
Ik 'kreeg gisteren een brief van hem om mijl aan
zij ne_ voorspelling van dezen zomer te herinnoren
en hij beweert, dat ik hem nu een dinertja schuldig
ben, hetgeen' wei waar zal wezen.
Hij doet nu weer een voorspelling" nl.: Cailiaux
binnen een jaar Eerste Minister. ('Hij: wil er een«di-
nertje om verwedden.
Daar ik het ook begin te gelooven en geen geld
heb om steeds dinertjes in een Parijsoh restaurant
te verwedden, neem ik de weddenschap niet aan;
het is al mooi genoeg, dat ik de eerste de bo.^o
keer dat ik weer in Parijs kom, een dinertje moet
betalen. Je krijgt zooiets in Parijs niet cadeau en
je kunt moeilijk gaan eten bij „Smerigeu Frans''
als je iemand een diner wilt aanbieden. Trouwens,
ik ga niet naar de heel dure restaurants, naar la
Rue of Café de Paris, maar naar le Cardinat aan
het einde van do ^Boulevard des ItaliÖns, hot is
daar uitstekend, weinig vreemdelingen, echt
Fransch, dus je ware als je in Parijs bent.
Waarom wil ik niet wedden, dat Cailiaux, voor
we een jaar verder zijn geen Premier geweest zal
zijn? Om de eenvoudige reden dat in de Fran-
sche politiek alles mogelijk is en de zaken er in
Frankrijk zoo voorstaan, dat Cailiaux de man van
de Real-Politik, als door God gezonden wordt.
Cailiaux is een groot Minister en een groojt
Wil ekkon elkaar aan en lachten. w
„Het is een goed kind en zorgt uitstekend voon
je, is het niet? i
,0, ja."
„Maar toch geloof ik, dat wo beter doen e^n
ander meisje te nemen, een die wat meer aan(
patiënten gewend is."
„Niemand kan beter voor me zorgen dan Ama
lia bovendien we zouden böt niet kun/heft be*
talen," kwam ik beslist.
„O, betalen kunnen wij het best. Zou je graag
iemand anders hebben, Marg?"
„Neen, beslist niet.
Hij1 glimlachte.
„Nu, windt je maar niet op. Ais je het niet
prettig vindt, gebeurt het immers niet. Ik zal je
nooit iets opdringen dat met je eigen wenschen in
strijd is.'
„Je bent lief, Dimbie,," tranen kwamen in mijn
oogen.
„Wat is er liefste?" riep hijï ontsteld.
„Ik ben alleen maar wat moe, ik heb me zoo
opgewonden over je terugkomst.'
„Arme lieveling," mompelde hij zadhfc. „Dat war
mie Sveer mat je natuurlijk zoo af. Ik zat je
slaap lezen en dan moet je slapen tot aan t souper.
Wat zal het zijn?"
Hij nam een paar boeken van de tafel.
„Omar?"
„Neen, ik heb genoeg van Omar.
„The Garden of Allah?"
„Neen, het is prachtig, maar 'zoo treurig.
„Wat dan?"
Ik dacht even na. Dimbie heeft een muzikale,
buigzame stem en hij1 leest hoerüjk. Ik wilde iets
hebben, dat juist by zijn stem past. Pilgrim'a
Progress," zei ik. „Het ligt in de zAtkamer op
taefl."
Hij haalde het en bladerde erin.
„Welk gedeelte?"
„Dat kan me met schelen, maar ik moet jou
kunnen zien terwijl je léést."
Hij boog zioh over mij ehen en kuste me; toen
met een van mijn handen in de zijne begoh hij.
Veel verstand ik niet van die wondermooie taal.
want ik dacht en overwoog steeds weer, wat ik zeg
gen zou, straks.
Hoe zou ik het hem vertellen? De schok zou groot
zijn, ik meest zorgvuldig mijn woerden kiezen.
„Hel? me om het juiste woord te vinden," bad
ik tot ik weet niet wie.
..Help me het kalm te zeggen en laat liy mij
blijven liefhebben.'*
En Dimbie zal fmaakte het alles makkelijk voor
mijj want vóór ik nog iets gezegd had, wentelden
zijn woorden een zfwarem last Van mijn hart.
We waren klaar met ons avondeten, hot was don-'
ker, alleen een heldere, als vloeibare maan dreef
in een hendel van het diepste blauw.
Zwaar in de lauwe nacht sfeer hingen do geuren
der rozen, dei' bloeiende linde, Waarin duizenden
bijtjes den dag hadden doorgebracht. Nu siiei>en
ze en de linde rustte uit.
Dimbie, zijn arrnj om me heen geslagen, vertelde
van tante Letitia's dood.... met hoeveel vreugde zij
was heengegaan; (hoe eenvoudig en rustig zij haar
zaken had afgedaan, over haar geld besotiikt, haar
legaten had geregeid.
Zij had haar huis geheel op orde achtergelaten
en had met het vertrouwen van oen kind haan
lange reis aanvaard, zonder te vragen naar het
doel, zich overgevende aan Gods genade.
Kort voor het einde zeide zo: „Van wat je me
verteld hebt, is liet alsof ik Marguerito reeds lang
keu. Ik weet zeker, dat ik haar zou liöbben lief go
had. Ze is goed. Sommige goede vrouwen kun je
niet liefhebben, want zij wo.den «hard tegenover do
zwakheden van anderen. In de grootheid van haar
onbesmette reinheid kunnen ^ze de woorden „verzoe
Icing" en „zonde" niet begiijpen.... ik geloof niet
dat Margin rite tot hen behoort. Ik denk, dat zo
heel zacht en teer zou wezen voor hen die zwak zijn,
want zfl' begrijpt en kent de genade van God.'
j;De genade van God.' De woorden klonken ïy
mijn ooren.... hamerden, slLegen mot geraas on ge
weid.
„Ik zou do genade Gods begrij'pon. Dniibae, Dim
bie, tante Letitia heeft zich ve.gi t. Ik begrijp het
niet. Ik ben slecht, opstandig, ik...Myn
woorden braken in 'een bitteren (kreet en ik klemde
mij' aan hem vast met beide handen.
„Stil. stil, mij'n liefste kindje," zei hij, mij dicht
tegen zich aan houdend. „Als jij' si'eö.it bent, is
het een treurig yooiu.tziont voor de rest van /te
het eerste oogenblik dat. ik,je zag... maar het is zoo
moeilijk je nart bloot te leggen, zelfs voor de
vrouw die je liefhebt, doóh/ik ge oof. dit ik(nu een
beter mensch l>en, Marguerite. Ik was een zorge
looze, ze.fzuchtige kerel vroeger, ik daCht aan nie.s
dan aan mezelf
Menschen, die geen geluk konden, hadden dit aan
zichzelf te wijten, meende^ ik. Arme vrouwen op
straat stonden mjj te^en; zieken en lijdend_*n mi d
de ik als iets weerzinwekkends; hongerige bedel
kinderen verveelden mij met hun gek.aag.
Toen ontmoette ik jou. Je gaf me#iets onbetail
baars.... je liefde. Ik wist, dat ik die niet waard
waa, toch trouwde ik je.