0
VOOR DE KINDEREN.
Bram's Uitvinding.
Even Lachen.
Ware woorden.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
—jh--=-(?
1' 1
1
j.-tat
nrna
fa ig lorgvuldlj bewaakt, dan laten dl ouden M aan
lin lot over,
Eon merkwaardig vlechje li ook de Paratllopla uil
gr* ppte of de veelkleurige bekbroeder. Het wijfje legt
za [jne maar neemt dte dadelijk na de hontbevruchtlng
ion
haar bek, waarin r.o blijven tot za uitkomen. Dit
uit ongeveer veertien dagen. Al dien tijd ligt het j
jfjo heöl «til tusaohon de waterplanten verscholen,
neemt absoluut geon voodsel tot zich. Men zou
ftMt denken, dat het beoatje dood ia, zoo atil ligt het
r; alleen aan de langzame beweging van de
cuwdekaels is to merkun, dat het toch looft.
Ook het blttorvoorntje, oen Inlandach vlachjo, ia
n merkwaardig diertje. Hot wijfje logt do oloron
et behulp van een legbuU in do zoetwatennosael.
jat- rijn de eitjes en later do Jonge vischjee goed be"
kermd, terwijl het water in de schelp door de adem-
,llng van de mosael voortdurend ververicht wordt.
GoudviHHchon kont iedoreen, maar wnar^hijnlljk
t do wonderlijk gevormdo vlsachen, dio er van af
men. Vooral Japanners hebbon zich er op toe-
[egd, allerlei abnormale vlnvormen in 't loven te
Ipen door zorgvuldige teeltkeus. Eigenlijk zijn hot
ip.neralieverschijnselen, maar de Japansche telers
jbben weten te bereiken, dat er visschen gefokt wer-
>n met de zonderlingste vlnvormen. Bekend zijn
sluierstaarten, wier staartvin abnormaal groot is
•n den vorm heeft van een veelkleurige sluier.
Prachtvinchen zijn het, een sieraad voor elk aqua
rium; Jammer alleen, dat ze zoo duur zijn. Visschen
met twee, drie en meer staarten hebben de Japanners
weten te fokken uit de Ooet-Azlatiiche kroeskarpera,
die ook de stamouder» zijn van de goud- on.zllver-
viaschen, door de Chlneezen na zorgvuldigs teeltkeu»
gekweekt. Van China en Japan uit hebben deze vis-
schon hun weg gevonden naar de aquaria in de groo-
to steden en eveneens naar de kAmeraquarla van me*
nigon particulier
Ook hebbon zij weten te kwookon vlschje» mot
wratachtige uitwassen aan don kop, dio wol iots
op manen lijkon: de loauwenkopvlschjos. Voorts noe
men we nog do hemolkijkor», do teleskoopslulerstaax^
ten en do eiorvischjos, allemaa^ zonderling gevornu
de aquarlumbewonors on do vlindervlschjos, mot vin
non als do vleugels van eon vlinder.
Ton slotte noemen wo nog do prachtige Brazllinan-
,sche maanvisch, dio in don Amazone stro om leeft. Hot
lichaam is sterk zijdelings enrhengedrukt en gelijkt
door de lang uitgegroeide rug- on aarsvin meor hoog
dan lang. De vorm van do mnanvisschen doet eoriigs-
zins denken aa,n den hoornvorm van de maan. Deze
mooi gekleurde visch, die zich statig door het aqua
rium beweegt, is door verscheidene sierkunstenaars
nageteekend voor decoratieve versiering. M.
WATERVREE*.
„Roe vond Je Venetllf" vroeg lieer vriendin ne de
huwelljkireli,
„Vinotll, Venetlt, iljn we deer geweoet mannli!"
„Zeker kind, meer de eted etond roo onder weier,
dat wij dadelijk aan hel aletlon tljn teruggekeerd."
ONDER VRIENDINNEN.
„De weerroKiter heeft mij voorepeld, det lk geen
voorlig iel wordon," rel met een eucht een oude
jongejuffrouw.'
„Dat komt uit", merkto eon lieve vriendin op JIJ
blijft ltnmera altijd dertig."
OOED GEANTWOORD.
7.1}: ,JTk heb eon mama dingen waar lk met Je over
wil epreken, mannle."
HIJ: „Dat Ie good. Jo oprookt gowooqltjk met me
over een maeea dingen, die Je ntet bobt."
Nü MAAR NIET.
„Men zegt dat dit een levenselixer 1», dat een man
wel tweehonderd Jaar kan laten leven.
„Nou, als 'k nog vrijgezel was, kooht lk zeker oen
heele flesch"
EEN GOED MIDDEL.
Een lendlooper: „Juffrouw, wil uwie me een eluk.
kle teep lunin? M'n kommereed halt de bik en lk
wou hem laten schrikken."
Wis gelukkig la, brengt hot goluk aan andoren, cn
outnoomt hot niemand, Hot geluk keert terug tot hem
(11e het gegeven heeft,
1<aat het kind begrijpen, dat inspanning verder
brongt.
Wij hechten te weinig gewicht aa nhotgoon wij van
anderen zeggen, en te veel aan hetgoen zij van ons
roggen.
Alleen zij bereiken succes, die niet slechts moel-
Ujkhedon trachten te voorkomen, maar ze ook we-
ton te overwinnon.
Vergeet nooit, dat de ware vrouw de ondeelbare
helft vertegenwoordigt van een volmaakte eenheid,
gevormd door twee onvolmaakte helften-
't Is mooi zonnig weer en we zijn ieder
in een tentje gekropen om ons voor 't
zeebad klaar te maken. Even onze kop
pen om den hoek steken en „dagi" roe
pen. FIJnl
130. Hoera, daar stuiven we op do golven
af, in. onze spiksplinternieuwe badpak
ken. Zie die Mimi 'ns een haast hebben,
ze trekt me bijna ondersteboven-.
131. Ik neem 'n sprong on hoepla, daar
gaat het kopje onder. Maar Mimi, dio
%aan haar pootjes gevoeld hcoft hoo koud
't zeewater is, blijft bibberend staan.
132.
Dan dudk ik weer op en proest water.
Mimi lacht me uit, Ja, maar dadelijk
trok lk haar mee in de golven en al ls ze
nog zoo'n bange poes, nat zal ze worden!
i 42,
zondi
an i
als
ot
et
n i0« 83.
vloei
-papit
dat i
i wad
Na het bad ben ik gaan schelpenvis-
schen. Dat is 'n leuk werkje. Je baggert
blootvoets door zee en schept met het
schepnetje zoo lang tot je het zwaar
voelt worden.
134.
De buit wordt naar Mimi gebracht, die
met haar emmertje in 't zand zit. Zij
droogt en sorteert de schelpen en daar
gaan we later allerlei leuke dingen
van maken.
135. Maar deze keer zat in het schepnet
iets anders dan schelpen. Een groote krab
sprong er uit en marcheerde regelrecht
op Mimi aan. Zij natuurlijk aan de
haal.
136.
Ik nam 't onnoozele dier bij een poot
en lachte haar lekker uit Toen heb ik'
'm maar weer in zee gebracht, want
daar heeft hij 't toch beter dan op dit
heete strand.
worde
:en
Vervolg.
i ov«
lnlg
van bi
'oori
„Is 't gevaarlijk?" vroeg moeder
„Welnee", zei Bram, „heel onschuldig."
„En hoe heb je 't gemaakt?"
„Met wat zout en aluin en nog meer andere din-
|en door elkaar," zei Bram. "t Staat ln een oud
emaa boekje. En kwaad kan 't niet."
ensch £r vverd'over de geheimzinnige verdwijning niet
meer gesproken, 't Avondmaal ging verder zonder
v'0,?t stoornis voorbij. Grietje haalde af. Vader verdiepte
ze zich weer in zijn krant en -Bram ging naar boven,
'mombaar hij zijn huiswerk afmaakte en. vervolgens
lIs ve z'n gehefd laboratorium opzocht
Z'n eerste blik was naar de plank waar de flesch
S SJAbrovi st°nd, of, liever gezegd, moest staan, want
^natuurlijk moest die plek onzichtbaar zijn.
stoken -•
)doen
tevt
vó
n tel
jpon
Maar nu 't was ongeloofelijk Iwas die plek
z i c h t b a a rl Z i c h t b a.a.rl Dus: de flesch Abro-
[vi stond er niet meer! De floscih Abrovi was weg!
■Niet alleen onzichtbaar weg, maar heelemaal-echt-
gewopn-zichtbaar weglül
Bram zonk perplex in zijn oude leuningstoel! Wat
zou er nu weer gebeuren? Of: wat wès er gebeurd?
Waren er dieven geweest? Dat kon niet, want dan
Pr0' zouden ze 't beneden moeten hebben gemerkt! Nie
mand kon de deur uit of in, dan door de voordeur,
en die kon van buiten niet worden opengemaakt,
tenminste niet door vreemden!
Zou die vreemdeling met zijn Japansche oogen, hoe
[heetteJhlj ook weero Ja.... Iwan Waeiljewitsch
Pashukoffmaar nee, die was weer weggegaan.
'at had Bram zelf gezien 1
Zou de flesch gevallen zijn? Dan zou de Abrovi op
.en grond moeten liggen, en dan moest dus de grond
nzichtbaar zijn! Even kijken! Nee, de grond was
zichtbaar!!
„Nou goed nadenken," zei Bram in zichzelf Nie-
hiond is nk mij hier geweest! Ik heb zelf de flesch
nm - Abrovi op de plank gezet. Ik heb de deur dicht ge-
P4* laan. Het raam is ook dicht! Dus: de flesch Abrovi
'5 tw%noot hier nog zijnl!
Ergens hier in deze kamer. Nu overal rondkijken!
«at hij op de tafel? Nee. want ik zie nergens eon
n richtbare plek. Hè, gek is dat", zoo onderbrak
ïram zichzelf, „lk zeg: ik zie geen onzichtbare plek,
et of je iets onzichtbaar^ kunt xlsn. Maar hier kan
>1
dikk
I.uiteo-J
tl troel
Ut «lil
rubbBf"
het toch wel. En op den grond zie ik ook niets bij
zonders."
Bram ging staan en liep z'n kamertje rond. Op
eens
„Hallo, wat is dat?" riep hij en gTeep naar zijn
hoofd. - Hij had zijn hoofd gestooten. Waartegen?
Bram keek rond Er hing nergens een lamp, er. stak
nergens een balk uiten tóch had hij zijn hoofd
gestooten tegen iets, dathij.... niet zien....
kon! „O, wat ben ik begonnen met mijn Abrovi",
zuchtte Bram. ,,'t Wordt hoe langer hoe griezeliger!
„Nou zweeft er weer iets onzichtbaars door de lucht.
WachtBram stak zijn hand uit en tastte rond
om zichGroote genade! DaarHu! Bram rilde
van plotselinge schrik1 Daar verdween opeens
zijn hand tot aan zijn pols en zijn vinger/.voel-
;den.... glas!! Glas, dat onzichtbaar in zijn kamer-
tje rondzweefden
„Maar dan is dat de flesch Abrovi", zei Bram. „Do
j flesch is van zijn plaa,ts afge.... afge.... afge
zweefd! O, wat vreemd!
Hij omklemde met zijn onzichtbare hand de on
zichtbare flesch en zette 't heele onzichtbare geval
letje weer op de plank, die meteen weer onzichtbaar
werd.
„Nu kijken, of hij weer weg gaat", zei Bram. Na een
poosje werd werkelijk de onzichtbare plek kleiner,
steeds kleiner, en verdween eindelijk heelemaal.
't Was een vreemd gezicht, dat langzaam weer te
voorschijn komen van 't hout!
„Net een gat in 't ijs, dat dangza&m dichtvriest",
zei Bram.
Hij voelde met zijn hand op de plank.... nietal
Langzaam bewoog hij z'n hand naar boven. Na twee
decimeter verdween zijn hand! Daar begon dus de
ontzlchtbare sfeerl
Bram trok zijn hand weer terug in de zichtbare
wereld. Na een oogenbllk wachten zag hij dat 't
zoldertje van z'n laboratorium een kleine onzicht
bare plek vertoonde. De plek werd grooter, eteeds
grooter,! Eindelijk scheen vagelijk de lucht er door
heen.
„Nu ls de flesch tegen den zolder aangebotst", zei
Bram. „Hij kan nist verder en blijft daar tegen aan
zweven. Heb ik nou wat uitgevonden of heb ik niets
uitgevonden?"
Bram's schrik was nu heelemaal voorbij. En, zoo-
Als hij altijd deed, als hij in z'n schik was, sprak filj
inzlchzelf tegen een of anders mijnheer, die er niet
was:
„Asjeblieft, mijnheer, is dat eventjes een reuze-uit
vinding, mijnheer? Niet alleen, dat de heele boel on
zichtbaar wordt, mijnheer, nee, 't begint ook nog te
zwei en, ,'t ve^iest z'n gewicht, 't heeft geen zwaar
te meer, mijnheer, 't heeft geen zwaarte meer! Wat
'n bof voor de vliegmachines en luchtschepen, wat
>»cn bof, mijnheer!"
En wat een hof voor...."
Bram hield opeens op. En, nèt als hij een poos to-
voren gedacht had, dacht hij ook nu:
„Zou ik dan mezelf óók zonder gewicht kunnen
maken?"
Hij duizelfde even door 't ontzettend-vreemde van
't geval.
„Zou ik mezelf heelemaal onzichtbaar en zonder
zwaarte kunnen maken?"
En meteen gaf hij 't antwoord:
„Ja! Dat kan! Als ik maar een heeleboel Abrovi
heb!"
Een minuut of tien dacht hij aan de fnogelijkheden,
die hij zou kunnen bereiken. En iix zijn gedachten
zag hij zichzelf., onzichtbaar, al zweven boven zijn
huis, boven de stad, boven bergen, en zeeën, boven...
't huis van professor iStanislofsky.
„Zou ik durven", dacht hij.
„Neen, ik durf niet", bekende hij zich toen eer-
lllk. - v
Hij stond op, haalde de onzichtbaar-zwevende
flesch naar beneden op de plank en klemde hem
vast tusschen twee stapels boeken. Terstond ver
dween de helft van de boeken, alsof een reusachtige
boekenworm er opeens een gtoot stuk afgeknabbeld
had!"
„Gok toch," peinsde Bram.
Hij ging naar boneden, Maar daar wachtte hem
een nieuwe verrassing.
Met een eigenaardig gezicht reikte vader hem een
krant over en zei:
„Vierde kolom, onderaan."
Bram las:
„Potrograd. Eigen bericht. Uit do meest betrouwba
ren bron vernemen &ij, dat het aan oenige van onze
politiebeambten gelukt ls, een spoor te.vinden van
den bedrijver van den bokenden 8tnniumdiefstai.
Onze lezers zullen zich nog wol herinneren, wat wij
indertijd schreven ovor de opzienbarends' uitvin
ding yan professor Stanislofsky.
Wij gunnen goon nadere inlichtingen geven, maar
me enen uit de spnar/.arno politieberichten to mogen
opmaken, dat de dlsf ilch ln Duttscbland of Hol
land moet bevinden.
Wij zullen onze lezers trouw op de hoogte houden
van alle nader bekend wordende bijzonderheden."
Bram werd bij 't lezen van dit bericht doodsbleek.
Zou die kerel met die Japansche oogen werkelijk
..Haha", lachte vader opeens, hahaha, hahahat
Kijk me' daar onze uitvinder eens met den mond
vol tanden ritten! Ja, Bram, Jij hebt daar ook wel
wat aardigs uitgehaald met Je neus en met je vin
ger, en met de krant, maar je bent nog lang geen
professor StaSta...., hoe heet hij ook weer?"
„Stanislofsky", zei Bram toonloos.
„Staverdosky", zei vader. „Dat is een kerel!"
„Toch lijkt 't er wel wat op," wierp moeder er tus
schen.
,,'t Lijkt er op, maar 't is 't niet", zei vader. En la
chend vervolgde hij :„Stel Je eens voor Bram, dat ze
Jou voor den dief aanzagen, hahaha't zou..
hahahatè gek zijn."
„Zeg toc-h niet zulke gekke dingen", ze 1 moeder.
Maar toch lachte ze mee, en eindelijk schaterde ook
Bram het uit, terwijl hij dacht: „Ze doen me toch
niets."
En zoo eindigde deze veelbewogen dag in een drie
stemmig lachconcert.
Tóch een waardig slot!
Wordt vervolgd.
Wat is moer, een halve zak guldens, of een zak
vol halve gulden?
„Evenveel", zoggen velenl Dat lijkt zoo eenvoudig
en 't ligt zoo voor de bandl
En toch ls 't niet waarl
Zie maar:
Een halve r.ak gulden» ls een halve zak zilver
Een zak halve guldens is een zak zilver.
Vjgn bak zilver is tweemaal zooveel als esn halve
zak zilver.
Dus la een zak halveguldena tweemaal zoovosl als
een halve zak guldens!
Nietwaar?
Allo correspondentie betreffende de Jeugd richten
nun L. Roggeveon, Spul 07, don Haag.
c" ti W. U moert Wllüm Roda door E. Hilmini.
7.ti ook dl boekin van C. I. Kievit.