iluuii Bims- Het Geheim ven Bernard Broun Vrijdag 3 Juli 1925- 68ete Jaargang. No. 7665. Uitgevers s N.V. v.b. TRAPMAN Co., Schagen. EXTRA BLAD. Een interessante reis. FEUILLETON. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. no. 20. Prijs per 3 maanden flJJÖ. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN- TIöN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel inieer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. TL Waar ik in mijn vorigen brief heb geschreven over de boot en hare inrichting, wil ik me nu bezig houden met het leven op zulk een moderne arke Noaohs. Deze vergelijking van een oceaanstoomer met. de arke Noachs is eigenlijk heelemaal foutief. Want beesten zijn er niet veel te vinden. De leven de bevolking bestaat, in tegenstelling met die van wijlen den heer Noach, uitsluitend uit menschen. iVoor zoover ik weet, waren op de „Johan de Witt" maar twee dieren, honden, waarvan er één een aardige kees als blinde passagier de reis naar Indië mee ging maken. Hij was n.1. door den een of anderen begeleider achtergelaten en behoorde aan niemand der medevarenden toe. In IChgeland is de invo.er van honden verboden en hij' mocht dus niet aan wal gezet worden in Southampton ook in Genua ging het blijkbaar niet en aangezien de wet 't eveneens in Indië verhindert, mag 't beest, nè. veer tien dagen verblijf op de reede van Batavia, de reis weer mee terugmaken als gratis passagier, die door de matrozen alleraardigst wordt vertroeteld en ver wend. Zoo'n boffer! Wat is hij' boven vele menschen te benijden! Ik denk aan het leven op de boot met genoegen terug. Daar leert men de menschen nu eens van de allermooiste en beminnelijkste zijde kennen. Daar leeft men temidden van toeristen, die in opgewekte blijde stemming hun vacantie op 't water willen door brengen en van menschen meerendeels jongeren die vol hoop en vol illusies naar Indië trekken. Kan men zich een aangenamer milieu voorstellen? Waarlijk, men moet een geboren kniesoor of een onverbeterlijke pessimist wezen, als men in zulk een omgeving niet wordt aangestoken door de alge meens blijmoedigheid. Natuurlijk; eerst is 't een beetje vreemd. Ik kwam al heel spoedig tot de ontdekking, dat ik niemand van de passagiers kende. Het waren voor mij allen nieuwelingen, niettegenstaande mij later bleek, dat velen onder hen mij wèl kenden. Maar de eerste gemeenschappelijke maaltijd bracht de eerste nadere aanraking en kennismaking met de tafelgenooten. Dat gaat zoo den gewonen gang. Men stelt zich voor, handen worden gedrukt, buigingen gemaakt. Men taxeert en gevoelt te wórden getaxeerd. Een taxatie naar 't uiterlijk en bij intituïtie. Kleinighe den geven daarbij vaak den doorslag naar de zijde van de sympathie of de antipathie. Dikwijls is 't iets ondefinieerbaars wat ons tót of v&n iemand voert. Ik trof 't den eersten middag heel gelukkig. Ik leerde „Jopie" kennen en „Ko", met wie ik ménig gezel lig uur verder zou doorbrengen en er is zoo waar iets van vrendschap tusschen 'ons opgebloeid en toen het afscheidsuur kwam, was ik weenjoedig gestemd. Het gaat in 't* begin op zoo'n boot precies als in den studententijd onder de nieuw-aangekomenen. Geleidelijk vormen zich, nè. eenige dagen van ken nismaking, de verschillende clubs. Zoo zien we ook aan boord reeds vrij spoedig de clubjes ontstaan van menschen, die zich tot elkaar voelen aangetrokken of, die gewoonlijk met elkaar aan de maaltijden zitten. In zoo'n clubje heersebt dan een steeds ongedwongen toon en vaak is 't een onderlinge plagerij, die aller- vejTnakelijkst kan. wezen. Wat hebben wij gelachen en geschertst in dit bonte nieuw gevormde gezel- schapl l i II. li. 14. door E. PHILLIPS OP PEN HELM. „Ik geef er geen zier om, hoelang het zal duren. Herinnert u zich, wat ik zei toen juffrouw Thur- well hier voor de eerste maal geweest was, vader?" „Zeker, mijn zoon, zeker. Je zeide, datbns fortuin gemaakt was. Dat waren je woorden", voegde hij er aan toe met glinsterende oogen. „Ons fortuin is gemaakt". „En wat ik zeide, dat zal ik blijven zeggen", ver klaarde mijnheer Benjamin. „Als dit zaakje gedaan is, zal het de grootste sensatie te weeg brengen, die ooit geweest is. En wie zal er een goeden naam door krijgen? Wie ging al zijn valsche namen en zijne slinksche wegen na? Wie joeg hem na door naam en waarom hij mijnheer Geoffrey Kynaston haatte, zoozeer, dat hij hem doodde? Dat dede ik, vader Benjamin Levy van do firma Levy en Zoon, Carle street, Strand. Is het niet prachtig, vader? Ben je niet trots op me?" Mijnheer Benjamin's opgewondenheid was aangrij pend. Zij werd weerkaatst in zijn vader's gelaat, en er glinsterde iets in zijne oogen. Hij zette zijn bril af en veegde de glazen schoon. Hij was ook vader tcch en had een vaderlijk gevoel. „Wanneer zal do tijd, gekomen zijn. Benjamin?" vroeg hij. „Vandaag over een, maand, hoop ik", was zijn ant woord onmiddelijk daarop. „Ik moet nog eeno reis maken, en dan is alles klaar". „Waarheen? Hoever?" vroeg de oude man haastig. „Kom. vader, ik weet, waar u over denkt", zeide hij. „Het zijn de kosten, nietwaar?" „Ja, Benjamin", bromde zijn vader. ,Ik vind het afschuwelijk het zuurverdiende geld aan die- buiten sporige rekeningen en lange reizen te besteden. Kan het niet «onder dit. Benjamin?" vroeg hij op vleien- aen toon. „Er zijn al hoopen geld met die uitgaven weggegaan. Hoopen en hoopen." „En als dit zoo is, is hot niet van juffrouw Thur well. oude heer?" merkte mijnheer Benjamin op. „Zelf zouden we het waarschijnlijk niet hebben". „Natuurlijk, natuurlijk. Maar, Benjamin, mijn zoon, het geld wordt zoodoende weggegooid. Wij zouden het op rente kunnen zetten. We moeten geld hebben, waarlijk, geld hebben om zaken mede te kunnen doen." Natuurlijk kan en wil ik niet de portretten teeke nen van mijn clubgenooten aan boord; noch een relaas geven van komische gesprekken of van meer ernstige besprekingen, welke óók voorkwamen. Want daar was soms een scherpe tegenstelling. Het ééne oogenblik dolle dartelheid van haast overmoe dig jeugdgevoel, het andere oogenblik ernstig en intiem bespreken van gewichtige onderwerpen. Thans, nu ik mijn indrukken verwerk en veel nog eens doorleef, vraag ik mezelf af, zou er van de ernstige gesprekken iets goeds achterblijven? Een lieve, jonge vrouw komt me voor den geest.ze ging met haar man naar Indiëzou er iets na werken üf haar van wat we bespraken? Deze overweging brengt me een Engelsch inge nieur in herinnering, met wien ik op de terugreis nogal eens in aanraking kwam oa doordat wij sa men schaak speelden. Toen we in Southampton af scheid namen van elkaar,, maakte ik de opmerking, dat we elkaar naar alle waarschijnlijkheid nooit meer zouden ontmoeten. En toen sprak hij deze woorden: „but there is always resting some in- fluenee" (er blijft altijd eenige invloed). Daar zit on getwijfeld waarheid in. We hein vloeden elkaar altoos, al zal 't steeds moeielijk blijven om de minimale invloeden aan te wijzen. En nu denk ik weer aan dat jonge vrouwtje. Waar is ze nu? Ergens op een afgelegen post in het verre Indië? Zou ze in gedachten nog vaak terugkomen op onze gesprekken? Ik vermoed, dat zij deze reis brieven zal lezen. Als het zoo is, denkt zij stellig aan ons clubje terug. Aan de „herten" en de „pels jagers", aan den dokter, aan den notaris, aan mij misschien. En wanneer ik dit schrijf, herinner ik me haar zoo duidelijk en in mijn hart rijst de hoop, dat ze 't geluk in haar huwelijk zal weten vast te houden. En waar zitten al die andere menschen, welke met mij tot de passagiers van de „Johan de Witt" behoorden? Zal 't handschoentje haar man gevon den hebben, zóó als ze hem hoopte.te vinden? Zal de „Karbouw" zich thuis voelen in zijn werft in het nieuwe vaderland? En de pleizierreizigersl Ieder is weer in zijn arbeidsleven terug sis ik ze nu wederom ontmoette, zou ik me niet afvragen zijn dit dezelfde menschen, welke ik aan boord leerde kennen? En wat zouden zij wel van mij zeggen, wan neer ze mij in mijn dorpje kwamen opzoeken en in mijn dagelijksche leven konden gadeslaan? Zouden zij niet in me teleurgesteld worden? Laat ik me in deze bespiegelingen niet verdiepen en alleen maar aan hen denken, zóó als ik ze heb ontmoet en dan blijven ze voor mij de gezellige, sym pathieke, opgewekte reisgezellen, aan wie ik met mooie gevoelens kan terugdenken. Ik veronderstel, dat de lezers van de Schager Courant er prijs op stellen te weten, hoe 't leven in zulk een drijvende maatschappij verloopt. Daarom wil ik een geregeld dagoverzicht laten volgen. Precies 's morgens om half zeven klopte Oemar op de deur van mijn hut. En dan reikte hij me een kop heerlijke koffie, of juister, 'hij zette 't op een daartoe aanwezig uitklapbaar plankje naast mijn bed. Omdat er niets is, dat ons tot haast aanspoort, kan alles even kalm worden gedaan. Ik drink dus, langzaam genietend, mijn koffie. En dan een bad. Een zeldzaam genot is het, na een goed-doorslapen nacht, onder te dompelen in 't halfwarme water. En ik heb ',t opnieuw betreurd dat 't nog niet zoo ver gekomen is in de maatschappij, dat ieder de gele genheid heeft om geregeld te kunnen baden. Na het bad kleed ik me op mijn dooie gemak aan en ga naar de eetkamer, waar 't ontbijt gereed staat. Daar bij 't ontbijt geen vaste tafels zijn, zie ik eerst eens rond, wie er reeds zijn. Ha, daar zitten de „Kar bouw" en de dokter met hunne vrouwen. Ze wen- ken me al. Ja, jongens, ik kom bij jullie zitten, j Goed geslapen? Last gehad van de beweging van het schip, van 't dreunen der machines? Och kom, 't is me geweest als 't deinen van een ouderwetsche schommelwieg en de machines hebben me eon slaap lied gebromd. Do misthoorn hooren loeien? Ja, maar geen oogenblik bang gewoest. De kapitein waakt over. ons. Al op 't dek geweest en een luchtje geschept? Natuurlijk, lekker weer en een mooie zee; - de mist trekt al op. De kapitein is. den heelen nacht op zijn post gebleven. Reuzenkerell En zoo pratend, gaan we ons ontbijt naar binnen werken. De zeelucht geeft eetlust. En er ia keuze van spijzen! Als 't ontbijt is afgeloopen is 't gewoonlijk al een uur of negen geworden. Dan volgt een wandeling over de dekken. Verschillende menschen worden begroet met deze en gene een praatje gemaakt. Of men gaat wat zitten lezen in een gemakkelijke stoel op 't promenadedek of in de salon. Ja, van lezen gesproken! Dat moet ik u toch even vertellen. Iets zeer- merkwaardigs! Zijt ge wel allen doordrongen van de be teekenis der Schager Cou rant? „Een provinciaal krantje" zult ge zeggen. Mijn waarde lezers, de Schager Courant is een wereld orgaan! Stelt u voor (ik ben nu in gedachten op de terugreis en bevind me op de „Tabanan" 'van de Rotterdamsche Lloyd) dat ik op een keer met eenige menschen in de salon zit te praten. Daar valt mijn oog op een heer, die*op eenigen afstand een courant leest. Wat is dat? Zie ik goed? De Schager Courant! Ik* breek 't gesprek af en zeg tegen mijn vriend, den Rotterdainschen dokter, daar zit waarachtig iemand met de Schager Courant. Hij gelooft 't niet en gaat 't terstond onderzoeken, staat op en maakt een praatje met den lezenden heer. Jawel! 't Is zoo, hij leest de Schager Courant. „Manheer, ik kan de Scha ger Courant niet missen. Reeds Jaren achtereen ben ik een trouw lezer", verzekert hij. ■Daar voer het trotsche schip door ds Mdddelland- sche zee, los van de buitenwereld, van de woeligo maatschappij geen Rotterdammer, geen .Telegraaf, geen Nieuwe Courant, maar wel een Schager Cou rant aan boord. De Schager Courant met de draad- looze telegrafie, de eenige schakel tusschen ons en de bewoonde wereld! Maar ik moet mijn dagprogramma verder vertellen. 't Ontbijt Is dus achter den rug en we wandelen of zitten te praten of te staren naar de zee. We genie ten van de kleine afwisseling, welke bestaat in een kop koffie of chocolade of bouillon, rondgediend door de vriendelijke, zwijgende Indische bedienden; die gewoonlijk als „jongos" worden aangesproken. Som migen verdiepen zich geheel in. hun lectuur. Dames houden zich met handwerkjes onledig. 't Is onbegrijpelijk, maar in een ommezientje is 't tijd voor de lunch. Dan ontmoeten elkander we der de vaste tafelgenooten en er wordt gesmuld van de vele, heerlijke gerechten. De scheepvaartmaat schappijen zijn van zeldzame royaliteit. En deze wordt op prijs gesteld en gewaardeerd. De tafelge sprekken loonen vaak over de calinaire genietingen! Na de luncn wordt het stil. De meeste passagiers gaan dan rusten. In den beginne deed ik dit niet, maar na eenige dagen volgde ik 't algemeene voor beeld. En :t beviel me uitstekend. Dus nè. de lunch naar mijn hut. Als 't eenigszins kon van weer en wind, de patrijspoort wijd open. De kleeren uit en behagelijk me uitgestrekt op 't lekker-veerend bed. Ik hoor 't wentelen der machineraderen er is een ljchte trilling in 't schip en een.zachte deining ik luister naar den zang der golven en adem de ziltige zeelucht -binnen ik kom in een rustig-aan- gename stemming, denk aan huis ik voel me stil gelukkig ik denk aan de. mannen dn de machine kamer, aan mijn nieuw-gemaakte kennissen en vrien den andere gedachten kruisen er doorheen: heb ik wel recht op dit alles, tenwijl er zoovelen zijn, die ontberen? Maar 't denken wordt flauwer het geluid van machines en wind en zee vlooit sa men in een zoemen en ik ben weggezakt in slaap en toef in de wereld der droomen't Is gewoonlijk tegen vieren als ik ontwaak. Het theeuurtje roept me in de gezelligheid terug. Ik zit weer onder de men schen. Zullen we een spelletje doen? Daar komt iemand op de gedachte om een wedstrijd te organi- seeren in ringgooden. Mug is er een groepje bijeen en met groote ambitie zijn we aan den gang. Ik ben fortuinig. Ten slotte moet ik met een beer uit Amsterdam kampen om de overwinning. Natuurlijk wordt er met het boertje uit Nieuwe Niedorp ge spot. Nieuwe Niedorp? Waar ligt dat? Nooit van gehoord! Zal Amsterdam 't voor zoo'n dorpje afleg gen? Maar Amsterdam moést 't afleggen. En er ging een gejuich op, toen ik de kampioen bleek te we zen. Een ander maal gingen we, nè de thee, naar 't bovenste dek om een zonnebad te nemen of gym nastiek te doen en overal kon men, als men er lust in had, met deze of gene een praatje maken of nieuwe kennissen maken. Van verveling kan al leen maar sprake wezen bij hen, die zich niet kun nen aansluiten bij anderen, die de gezelligheidsknob bel missen en bovendien geen lust hebben in lectuur. Na een prettig-doorgebrachten middag, vaak vol afwisseling van spel en gesprek, van joligheid en ernst, verdwijnt de meerderheid der passagiers te ongeveer half zeven. Want om zeven uur begint het diner en vooraf wordt toilet gemaakt. Aan tafel ver schijnen de dames in extra-mooie japonnen en de heeren in „smoking" (d..wz. in zwart costuum met laag uitgesneden vest en wit overhemd), allen dus min of meer in gala. Aangezien ik niet in 't bezit i van een smoking ben, figureerde lk in mijn gewonq Zondagsche pakje. Met de opsomming der menu's zal ik de lezers niet bezig houden. Maar van één diner moet ik toch iets gaan vertellen, van het afscheidsdiner vóór we in Genua arriveerden- Toen we om zeven uur de eet zaal binnentraden, bemerkten w© al dadelijk in 't midden een groot suikerwerk, de nabootsing van den vuurtoren van Genua, en, evenals bij het ori gineel scheen daarin het Licht telkens om do 5 secon den. Bij ieder bord stond een kleine standaard, waaraan de vlag van de maatschappij Nederland, welke een op satijn gedrukt menu verborg. En naast de borden van allen, die in Genua de Johan de Witt gingen verlaten, lag een keurig aandenken, voor de dames een sierlijk vouwbeen, voor de hee ren een mooi, modern lucifersdoosje. Op een gego ven oogenblik gingen de eloctrische lichten in de zaal uit en kwamen de „jongos" binnen met klei- .nere imitatie-vuurtorens, welke op tafel werden ge plaatst en daarover hun schijnsel wierpen, 't Was inderdaad een verrassende uitwerking en riep een algemeene uiting van bewondering te voorschijn. De kapitein voerde dien middag 't woord en bood na- 'mens de maatschappij „Nederland" de geschenken aan; er werd champagne geschonken, eveneens aan geboden door de „Nederland", welke ik als geheel onthouder liet passeeren en fijne sigaren werden rondgediend, van wier aroma ik genoot. Maar eCl dronk ik geen champagne, ik kon toch niet nalaten I een speech af te steken. En waarachtig; dat ging ook zonder spraakwater. En ik heb een woord van afscheid gesproken tot hen, die dóórvoeren naar iDdiö en een woord' van dank benevens een pla gerij aan 't adres van den kapitein aan allen, die ons 't leven op 't schip tot zulk een zeldzame ge nieting hadde ngemaakt. Waren we niet geweest als één groote familie? Ik weet zeker, dat bij allen deze laatste maaltijd niet licht zal worden vergeten. En er was een bui tengewone feestelijke stemming, waartoe natuurlijk ook de muziek (alle maaltijden werden met mu- i ziek vervroolijkt) medewerkte. „Vader, vader, wat een oude suffer ben Je toch!" riep zijn veelbelovende zoon uit, lachend achtervoer in zijn stoel leunend, „Geld om zaken te doen. Ha! ha! ha!" Mijnheer Levy keek hem aan, onzeker of hij zijn zoon's vroolijkheid als een compliment moest be schouwen of hem die kwalijk had te nemen. Op het oogenblik scheen het eerst heni do verstandigste keus en hij glimlachte flauwtjes. „Vader, je moet die zaak aan mij overlaten", zei de mijnheer Benjamin ten laatste. „Ik weet wat ik doe, en wanneer ik de plank niet heelemaal mis sla, zie ik kans om dit tot iets grooters te maken, ook wat de kas betreft, dan u en ik ooit gedroomd hebben. Laat het aan mij over. Hallo, wat is dat?" Hij keek door eene reet van de kantoorblinden en ging plotseling weer zitten. In een oogwenk lag zijne sigaar achter de kachel en zijne uitdrukking veran derde geheel. „Zie, juffrouw Thurwell, vader", zeide hij koelt jes, „en tien tegen een dat ik weet, waarom zij komt. Denk er aan, dat u alles aan mij overlaat. Ik heb geen tijd om het uit te leggen, maar u zult den boel bederven als u er zich in mengt. Binnen! Wel, juffrouw Thurwell, wij spraken juist over u", vervolgde hij. opspringend en haar een stoel aanbie dend. „Kom binnen, als 't u blieft." Ellen trad de kamer binnen en sloeg hare voile omhoog. Een vlugge blik in haar blozend gezicht versterkte mijnheer Benjamin in zijne gedachten over de reden van hare komst cn hij begon snel tot haar te spreken. „Ik ben blij dat u vanochtend gekomen zijt, juf frouw Thurwell. Ik ben juist gisteren uit Spanje te ruggekeerd en ik ben dankbaar dat ik u kan zeg gen, dat onze zaak bijna gereed is. Dankbaar om uwentwil, want u zult dan den moordenaar van mijn heer Geoffrey Kynaston aan 't licht zien gebracht en dankbaar om onzentwil, want wij zullen nu in eens onzen imam gevestigd hebben. Ik behoef u niet te zeggen, dat dit veel meer voor ons is. dan het loon voor ons zal zijn: de uitgaven toch zijn groot geweest' „Heel groot!" bromde "mijnheer Levy senior. „Toch zijn wij besloten geen cent meer van u te vragen, juffrouw Thurwell", vervolgde hij. terwijl hij zijn vader een waarschuwenden blik toewierp, „geld beteekend voor ons niet zooveel als een goeden naam., en die is nu voor altijd gemaakt. Mijnheer Benjamin hield op mét spreken, een wei nig buiten adem. maar volkomen tevreden over zich- zelven. Zijn vader daarentegen was buiten zichzel- ven van woede en stikte bijna van kwaadheid over zijn zoon's krankzinnigheid. Geen geld meer nemen van juffrouw Thurwell! Was de jongen gek? „Ik ben bang, mijnheer Levy", zeide Ellen aarze lend, „uit hetgeen u zegt dat u zeer teleurgesteld zult zijn als ik u de reden, van mijn komst, heb meege deeld." Mïjnheer Benjamin, die volkomen goed wist, wat zij ging zeggen, nam eene uitdrukking van diep nadenken aan. „Ik geloof', vervolgde zij, „dat wij eene fout'heb ben begaan van 't begin af en u is blijkbaar mis leid. Deze mijnheer Brown die zulk een geheimzin nig persoon voor ons schijnt en dien wij' daarom verdachten, is niemand andere dan Bernard Mjaddi- son". „Ja dat wist ik", merkte mijnheer Benjamin kalm op. „Ik vond dat al heel gauw. Schrijver en zoo meer, is het niet? Gaat u voort, juffrouw Thur well, als 't u belieft. Ik ben nieuwsgierig". Zij keek verrast op. „Ziet u niet dat dit onze theorie den bodem in slaat? Het is geheel en al onmogelijk, dat een man als Bernard Maddison eene zoo afschuwelijke mis- daad zou hebben bedreven". Mijnheer Benjamin keek bepaald onthutst. „Ik kan u geen gelijk geven, juffrouw Thurwell", zeide hij, zijn hoofd schuddend „Al wat ik weet is. dat ik kan bewijzen, dat mijnheer Bernard Brown of Bernard Maddison of hoe hij zich ook nog meer noemt, schuldig is aan dien moord. Dat is wat wij noodig hebben, is het «niet?" Eene koude rilling ging over haar heen en zij was genoodzaakt in den stoel naast zich te gaan zitten. Als een bliksemflits zoo plotseling kwam haar de overtuiging, dat zij zulke menschen als deze niet van zijn onschuld kon overtuigen. Maar den slechten kant van den toestand zog zij niet. „Misschien doen wij beter zoo, mijnheer Levy", zeide zij. „Ik gaf u eene zekere opdracht, die ik nu herroep. Ik wensch in deze zaak niets meer gedaan te hebben." Mijnheer Benjamin's gelaat was eene studie waar dig. Hij had gepoogd eene uitdrukking aan te ne mén, die de grootste verwondering en de bitterste te leurstelling te kennen gaf. Ellen begon zich hoe lan ger hoe onpleizieriger te gevoelen. „In deze omstandigheden", zeide zij. „nu u zeer teleurgesteld schiJut, zal ik u de som uitbetalen alsof de zaak een verder verloop had gehad." Mijnheer Benjamin schudde langzaam het hoofd. „Weet u wel. juffrouw Thurwell, dat u eene sa menzwering tegen mij voorstelt?" „Eene samenzwering?" herhaalde zij. „Ik begrijp u niet". „Het is toch heel eenvoudig", ging hij ernstig voort. „Ik weet elke bijzonderheid van het leven van dien mijnheer Maddison of zal ze binnen kort weten. Ik kan de betrekking aanwijzen tusschen hem en mijnheer Geoffrey Kynaston, en in 't kort, ik kan bewijzen, dat hij schuldig is aan den moord. Nu vraagt u mij dit terug te houden. Dat is de zedelijke kant van de zaak. Dan, met betrekking tot de prak tische zijde: als deze zaak haar verloop heeft, zul len wij de vergoeding krijgen, die u ons belooft heeft cn dat van veel meer belang is voor ons, een naam, waarnaar wij uitzagen als een zekeren grondslag voor :eene groote uitbreiding van onze zaak. Wanneer wij dit nu laten schieten, krijgen wij alleen de beloo- ning, die, het zij mij geoorloofd bet te zeggen, eene I ellendige vergoeding zou zijn voor al onze inspan ning". Mijnheer Levy was verrukt, maar knikte slechts toestemmend als bewijs van instemming. „Wat een zoon!" dacht hij. „God zegene hemt" Ellen was zeer bleek en haar hart klopte luid. j Waarom was zij hierheen gegaan en had zich in de macht gebracht van deze menschen? Het was ver schrikkelijk! I „Ik verlang niets van mijnheer Maddison'a 1 erven te hooren", zeide zij. „Deze zaak moet een einde f men. Ik heb mijn chequeboekje bij mij. Kan het niet met geld betaald Worden?" Mijnheer Benjamin keek zijn vader ernstig aan en mijnheer Levy schudde zijn hoofd. „Mijn lieve, jonge dame", zeide hij, „dit is een gewichtige zaAk, eene zeer gewichtige zaak". „De quaestie is", zeide mijnheer Benjamin, „dat ik op. het punt sta dezen morgen naar Scotland Yard te gaan om eeno volmacht tot in hechtenisneming te halen." fülen zag vragend van den een naar den ander, t tranen in hare oogen. Mijnheer Benjamin scheen j hierdoor wat bewogen. I „Zie eens hier, vader", zeide hij, „ik stel voor dat j wij even in de kamer hiernaast gaan én samen over de zaak praten..Juffrouw Thurwoll zal wel zoo goed (willen zijn ons te verontschuldigen." i „O ja. Blijf evenwel niet lang weg", vroeg zij. ZIJ lieten haar ruim vijf minuten, alleen, ofschoon het haar. die in angstige spanning wachtte, veel lan ger toescheen. Toen zij terugkwamen, zagen zij er [beiden zeer ernstig uit. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 1