pantomim;e rommelkruid- DAMRUBRIEK. mm m j 3 m m w m 3 W m 8 m m W m m w a m m M w m m 3 g a m m m 9 m Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 18 Juli 1925* No« 7674* Bi 8 w VACANTEEL Pleterse ging uit logeeren Naar een kennis op het land Om eens heerlijk op te knappen, Hij gebruikte z'n verstand! Pleterse ging naar de stilte Met z'n kleuters en z'n vrouw, Eind'lljk had le dan vacantie, Of ie 't er van nemen zout O, de kinders vonden 't zalig, Slapen op een boerderij Varkens, kuikentjes, en koetjes, Pannekoeken, rijstebrij 1.... In de felle zonnehitte Kwam een suffe karavaan, Moegesjokkerd, stofbepoeierd, In het broeiend dorpje aanl Pleterse was onherkenbaar, Doorgeloopen, doorgezweet, Moeder dreinde rood en hijgend: „Vader, vader wat ls 't heet!" Vader bromde moeizaam puffend. „Warmte, moeder, is gezond „Ook al ben je wat volbloedig En wat droogjes in Je mondl!" 's Avonds zat ie met z'n jongste Op een klam bezweete knie, Muggen gonsden, kikkers kwaakten, Pleterse bield theorie !1 In een bedstee sliep z'n vrouwtje Woelend, snurkend, treifrend schor, Zusje was zoo hang voor kikkers, Voor de varkentjes knor-knor! O, de kind*ren speelden heerlijk Met een Indiaan-gerucht; Pietje dook eens in de beerput Voor verandering van luchtl Paultje trapte op de kuiken^ Jantje nam de varkens mee, Pleterse was kindermeisje, Kareltje had diarrheef Eind'lljk op een zwoelen middag. Met een verre onweerslucht, Ts vriend Pleterse wat schichtig Van het slagveld weggevlucht! O, hij snakte naar verfrissching, Ha. de stilte deed *m goed 's Avonds moest ie zich versehoonen Met z'n laatste ondergoed! En toen ie na z'n vacantie Weer op z'n kantoorkruk zat, Was !e dankbaar en tevreden, Hij had toch een kans gehad!!! Juli 1925. KROES. Alle rechten voorbehouden! WINTERSLAAP. De winterslaap bij enkele zoogdieren is een merk waardig verschijnsel. Telkens weeer vindt men mel- 91ng gemaakt van waarnemingen daaromtrent en >en volledig overzicht van die verspreide literatuur ontbreekt, voor zoover wij weten. Merkwaardig is het, dat groote klassen van dieren freen neiging vertoonen tot winterslaap, ©.a. de vo gels. Nu is dat bij de vogels wel te vreklaren: zij twwegen zich snel en kunnen de kou ontvluchten; dj verteren hun voedsel ook in zeer korten tijd en kunnen dus geen vet verzamelen. En vet is toch de kolenvoorraad waaruit de winterslapers de warme putten en waarmee zij hun organen in verlang- Eaamd tempo laten voortwerken. Ook onder de in ons klimaat levende roofdieren zijn er maar weinig die vet in hun lichaam op slaan en dan den winterslaap kunnen houden be halve de das; en onder de insecteneters is de egel de eenlge. Opmerkelijk is, dat de vleermuizen ook sla pen, trouwens zij vliegen wel, maar verplaatsen zich minder dan de vogels en hun voedsel, insecten, is 's winters niet te vinden. Onder de knaagdieren be hooron de hamster, de hazelmuis en het eekhoorn tje tot de winterslapers en dat ook de marmot of het murmeldier der Alpen er toe behoort is bekend: zeggen wij niet „hij slaapt als een marmot?" In dit verhand dient de aandacht er op gevestigd te worden, dat ook vos en haas bij slechten winter tijd soms dagen verslapen en dat Siberische stam men berichten, dat de menschen daar ook vrijwel een winterslaap honden en alleen nu en dan op staan om het vuur aan te houden zooals in enkele bergstreken ongeveer hetzelfde gebeurt en alleen de zorg voor het vee den slaap afbreekt; maar met de dieren hebben dan deze menschen de overeenkomst dat zij een grooten vetvoorraad tegen den winter opdoon. De sterkste slaper is het straks genoemde murmel dier of de marmot der Alpen en wat men van den winterslaap weet is aan dit dier waargenomen. Reeds bij ongeveer 10 graden begint de slaap, en als de thermometer tot op 5 graden daalt, graaft het zich dieper in. WACHTEND OP DEN OPTOCHT. De bloedtemperatuur, die in den zomer weinig van die van den mensch verschilt, daalt tot 4.6 graad en de hartslag wordt minder, tot dHe of vier slagen per minuut. In de hersenen blijft weinig bloed over, de aderen zijn sterk verwijd en toch komt er. als zij geopend worden, maar weinig bloed uit He'. zuur9tofgebruik daalt tot op het dertigste deel van 't geen in don wakenden toestand noodig is. De stof wisseling is zeer gering; 't dier leeft van de stoffen die in het lichaam zijn opgezameld. Door de weinige voedselopneming is ook de uitademlig van kool. dioxyd zeer gering. Het lichaamsgewicht daalt vrij sterk. Ongeveer 10 maal in den winter ontwaakt het dier even om aan natuurlijke behoeften te voldoen. Bij al die dieren, die winterslaap hebben, wordt het lichaam samengerold tot min of meer kogelvorm, een vorm, die de kleinste oppervlakte biedt voor warmteverlies. De duur van den winterslaap richt zich naar het weer; vleermuizen slapen vrijwel even lang als de marmotten, maar hebben meer behoefte aan warm te; de egel en de das slapen vaak ongeveer drie maanden; de meest© knaagdieren wat korter. Daar de winterslapers teren op de verzamelde voorraden, hun darmen haast l9©g zijn en de ver schillende spijsverteringsorganen niet werken, kun nen alleen die dieren zulk een langen vastentijd overleven, die in den herfst goed gemest zijn of in hun winterverblijf goede voorraden hebben bijeen gebracht, om in poosjes van wakker zijn volop te kunnen eten. De wintertijd is voor 'vele dieren de tijd van ster ven, voor zoover zij in H wild leven: dat is een bij- j komende kwade factor voor de winterslapers, die hun lichaamstemperatuur dan zelf moeten regulee-; ren, die toch altijd wat boven de buitentemperatuur moet zijn. Dieren, die dus niet de noodige voorzor gen hebben genomen, gaan onvermijdelijk van den winterslaap in den doodslaap over. Hun slaap is toch al bijna een toestand van schijndood. De prikkelbaarheid ia verminderd; verwondingen worden niet gevoeld, de bloedsomloop is verlang zaamd en wonden genezen langzamer. Ook de wer king der groote hersenen ia zeer beperkt Ook de zuiver automatische- en reflexbewegingen gaan tra ger. Een egel ondervindt geen last van ongedierte, dat met hem overwintert. Geheel verdwenen is het gevoel niet; de prikkel van de natuurlijke behoeften stoort den slaap en ook verwarming doet zulks,; maar sterkere kou leidt tot dieper ingraven. Zoodra een winterslaper wakker is, al is 't maar zeer tijdelijk, stijgt de temperatuur; maar daar die verhooging van lichaamstemperatuur gaat op kos ten van de vetvoorraden, is elk wekken van het dier een schadepost. Daaruit volgt, dat een al te vroege lente, die nog door vorst egevolgd wordt, den dood van menigen winterslaper kan veroorzaken, terwijl het dier bij aanhoudende kou het zeker zou hebben uitgehouden. Evenals wij, menschen, bij sterke afkoeling be-1 ven en bibberen, wanneer wij niet door spierbewe ging dat tegengaan, zoo zouden ook de winterslaper» bij het ontwaken bibberen, wanneer niet terstond de spiervezels tot beweging aanzetten, dus warmte helpen voortbrengen, die hoogst noodig is, omdat hst voedsel niet altijd klaar ligt. Zoo moeten b.v. de Verzoeke alles betreffende doze rubriek te zenden aan C. AAI ELS Wz., WINKEL. Deze week een tweetal problemen van den be kenden probleemist A. F. Hoogvelt uit Haarlem. PROBLEEM No. L ZWART. vleermuizen eerst heel wat werk doen, eer ze voed sel genoeg hebben om aan de llchaamsmachlne voldoende brandstof aan te voeren. Over het ontstaan van den winterslaap en over de oorzaak van de langdurige rust bij de warmbloedige dieren zijn allerlei hypothesen opgeworpen. Vroeger nam men aan, dat de kou de dieren deed inslapen en inderdaad slapen dieren die in een vorstvrije ruimte worden gehouden, korter en zij worden va ker wakker. Zoo lijkt de winterslaap op een san- passing aan de wisseling van klimaat en loopt hij parallel met den zomerslaap van enkele dieren uit warmer stroken, in tijden van langdurige droogte. R. Nbld. ZONDERLINGE OPVATTINOEN. Een dokter, die zijn patiönt behandeld heeft, laat zich voor zijn werkzaamheden betalen. En wij vin den dit heel gewoon en vanzelfsprekend, al wordt wel eens geklaagd over 'n te hoog honorarium, dat de doktoren zich laten betalen. Bij onbeschaafde volken denkt men er vaak heel anders over, vooral wanneer een Europeesche dok ter zijn diensten heeft bewezen. Die primitieve vol. ken schijnen het als een gunst te beschouwen, dat zij zich aan de behandeling van een dokter toever trouwen. En aan betaling voor bewezen diensten denken zij heelemaal niet. Dankbaarheid voor den geneesheer kennen zij niet; zij beschouwen zich als een proefkonijn, waarop de dokter zijn kundigheden toepast, om te zien, of ze doeltreffend zijn. Een scheepskapitein, die veel op verre landen ge. varen heeft, vertelt hieromtrent het volgend geval: Eon inboorling had een oud geweer afgeschoten, dat evenwel uit elkaar sprong, waardoor zijn hand ernstig gewond werd. De kapitein bood den inboor ling aan, de hand door den scheepsdokter te laten behandelen en aldus geschiedde. De hand was zoo ernstig gewond, dat er niets an ders op zat dan haar te amputeeren. Twee maanden werd de man aan boord gehouden en gedurende dien tijd zorgvuldig behandeld en verpleegd. Toen hij geheel genezen was, verlange hij aan land terug gebracht te worden. Maar hij vroeg tevens aan don kapitein om een nieuw geweer als vergoeding om dat hij zoo lang aan boord was gebleven. De kapitein gaf hem natuurlijk geen geweer en vertelde hem, dat men door de zorgvuldige en des kundige behandeling zijn leven gered had. De in boorling geloofde niets van die praatjes en «lachte een nieuw geweer. Toen zette men den onredel ijken man aan land. Maar hij was zoo slecht te spreken over de behan deling, dat hij de viachnetten van den kapitein in brand stak, waardoor deze eenige honderden dollars schade had. Dat was de dankbaarheid voor de bewezen dien sten. Het schijnt dat de inboorlingen geen geloof hebben aan de kundigheden van Europeesche doktoren, maar denken, dat de genezing een gevolg is van tooverkractot. Dat de behandeling soms zoo lang duurt schrijven zij hieraan toe, dat de geneesheer niet goed genoeg met de geesten kan omgaan, of dat hij opzettelijk het ziekteproces vsrlengt om langer WIT. Stand Zwart, 14 schijven, op: 7 9 10 12 13 14 18 19 23 24 25 26 29 36. Stand Wit, 13 schijven, op: 16 22 27 28 32 33 35 37 tot 40 43 44. Wit maakt den volgendon moolen winstgang. Wit 28-23, Zwart 1917, Wit 35—30, Zwart 2545, Wit 44-40, Zwart 45 34, Wit 39 30, Zwart 123, Wit 332. Zwart is verloren. Wanneer we diagramstand nog eens opzetten, dan is al direct te zien, dat Wit door 2217 en 2823 do remise in handen heeft; de schijf achter stand is meteen binnen. I STAND No. 1 ZWART. m WÊ 'jéhté. '4W m m WIT. Stand Zwart. 11 schijven, op: 2 4 6 8 9 10 13 14 19 29 36, dam op 50. Stand Wit, 12 schijven, op 16 22 23 25 26 28 34 35 37 42 47 49. In bovenstaanden stand werd de volgende mooie combinatie gemaakt: Wit 35-30, Zwart 29 27, Wit 26—21, Zwart 50 26^ Wit 16—11, Zwart 617, Wit 25-20. Zwart 14 25. Wit 47—41, Zwart 36 38, Wit 46—44, Zwart 6039, Wit 35 5. Zwart 25 34, Wit 5: 40. De stand 3 zwarte schijven achter lijn 1—45 is üL tijd verloren. Een prachtig stuk werk. proefnemingen te kunnen doen. En onder zulke om standigheden is het niet te verwonderen, dat zij nog belooning elschen voor het zich laten genezen. M. WAARVOOR DE MILT DIENT. Het verhaal gaat, dat op een examen een hoog leeraar aan een student vroeg, waarvoor de milt diende. De niet zeer snuggere candidaat antwoordde dat hij het geweten had, maar er nu juist niet op kon komen. Waarop de professor antwoordde, dat dit jammer was voor do wetenschap: Immers tot heden was het niet bekend waarvoor dit orgaan diende. In den laatsten tijd schijnt nu iets van don sluier opgelicht te worden, die het vraagstuk van do milt- functie bedekt. Groote spierinspanning stelt hooge elschen aan aanvoer en vervoer van zuurstof door het lichaam, eigenlijk is de hoeveelheid waarin zuurstof ^ter be schikking staat een maat voor den mogelijken arbeid die verricht kan worden Versnelde ademhaling en polsslag kunnen de hoeveelheid zuurstof die be schikbaar is vergrooten, maar soms zijn beiden niet voldoende om aan de elschen van de spieren te vol doen. De hoeveelheid bloedlichaampjes kan vergroot worden door het bloed uit de buikvaten in de circu latie te brengen, Het is nu bij proeven van Barcroft gebleken, dat de milt hierbij een belangrijke rol speelt Deze trekt zich samen als er in het lichaam zuurstofnood ls en daar de milt een sponsvormig or gaan is vol bloedvaten, kan er zeer veel bloed uitge perst worden. De milt heeft ook zenuwen; snijdt men deze door,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 12