Bram's Uitvinding.
Even Lachen.
Ware woorden.
VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
en daarop was de ultnoodiging tot den kapitein geko
men om aan zijn tafel te verschijnen, wat niet gewei
gerd kon worden.
Toen nu ook daar de kapitein bleef weigeren,
stond Daendels op, haalde een pistool te voorschijn
en zelde:
Met dit pistool zou ik je gedood hebben, als Je
laf genoeg geweest waart achting voor mij te hui
chelen. Maar Je hebt getoond een man van eer te
zijn. Hier is mijn hand. Ik bevorder je tot majoor!
RADIO TOT IN DEN DOOD.
Als Samuel H. Kimball, een rijke Californische
landeigenaar, komt te overlijden, krijgt hij eon radio-
installatie mee in de kist. Dezer dagen heeft hij bij
een begrafenisonderneming te Los Angelos oen kist
besteld, die f 3000 mag kosten, maar dan ook van ste
vig staal moet zijn en voorzien van het modernste
ontvangtoestel.
overtuigd is, dat de ziel tot den Da gdes Oordeels
overtuigd is, dat de ziel tot don Dag des Oordeels
bij het lichaam in de kist blijft. En hij wenscht op
de hoogte te blijven, ook na zijn dood, van al wat
er op de wereld gebeurt.
DE CONCLUSIE.
Hoe weet je, dat hij vrijgezel is?
Hij zei, geboren te zijn om te bevelen!
DE SPROEIWAGEN KWAM VOORBIJ.
Kloino Jan: Kijk, moeder, de rogon gaat uit rij
den!
WAAR DE WIND VANDAAN KWAM!
Hoer dos huizes: Ik zou wel willen weten,, wolken
wind we vandaag hebben, Mina, ga eens kijken,
waarheen de rook uit onzen schoorsteen gaat.
Dienstmeisje (na een poosje van de straat terug
komend): De wind komt van onderen, want de rook
gaat naar boven.
IN PYJAMA.
Een jongmencsh bezat een fraaie verzameling
jachttropeeën, waaronder ook een opgezette tijger.
Wat een prachtig dier, riep een jong meisje uit,
dat de verzameling moest bewonderen, waar
heeft u dien gevangen? En was hij erg gevaarlijk?
Ik heb er heel wat mee te doen gehad, eèr Ik
hem neergelegd had. Het was op een ochtend. Ik
schoot hem in m'n pyjama.
En het meisje vroeg verwonderd:
Hoe kwam hij daarin?
Er zijn er velen, die hun loven lang rekenen, zon
der ooit tot een slotsom te komen.
Rust ls voor vlijtigen een behoefte, voor luiaards
een levenselement.
Het beste middel om sikëft dag goed te beginnen
ls bij 't ontwaken bij zichzelf te overwegen of men
dien dag niet minstens een menschelijk wezen vreug
de bereiden kan.
Wees in 't oordeel niet lichtvaardig.
Gij die struikelt, waar gij gaat!
Vraag, eer ge anderen liefdloos smaadt,
Wblk een vonnis ben ik waardig?
Hoe dikwerf jagen wij op onzen levensweg zelf
stofwolken op, en klagen dan, dat wij niot zien kun
nen.
Wie gelukkig is, brengt bet geluk aan anderen,
en ontneemt het niemand. Het geluk keert terug tot
hem, die het gegeven heeft.
Die zich het meest aan anderen wijden zijn zij.
die beminden en verloren, die lief hadden zonder
hope, of die uit vrijen wil afstand deden van het
voorwerp hunner liefde.
209. Hans heeft op zolder een ouden hen
gel gevonden en op een mooien herfst
dag is hij er op uit getrokken om t© vis-
schen. Dat doen de jongens uit de klas
ook dikwijl*.
213. Natuurlijk heeft Hans Mimi aanstonds
gehaald om van 't nieuwe wonderlijke
geval getuige te zijn. „Ik zal jullie naar
het Vischenrijk brengen", zegt Kabouter
koning en maakt ons samen weer even
klein als hijzelf ls. i
210. En ja, hij haalt al heel gauw een
ferm snoekje op, dat pijnlijk spartelt.
Leuk, dacht hij eerst, die kan moeder
koken of backen, en dat zal best smaken.
214. Dan roept Kabouterkoning uit d'e
lucht een kopmeeuw aan. „Kuo jij, met
'n paar vrienden ons naar de groote zee
brengen, op 't Rotseilandje?" „O ja", roept
de meeuw, „altijd tot Uw dienst!"
211. Maar wat is dat? De snoek doet,
nauwelijks i9 de angel verwijderd, zijn bek
open en begint te redeneeren! Zoo waar:
hij lacht! „Gooi me weer in 't water,
Hansje." zegt hij, „dan beloof ik je, dat
je ons Visschenrijk moogt zien. En kijk
'ns om!"
215. We stijgen dan snel op onze lucht-,1
paarden. ,Goed vasthouden, Mimi!" roep
ik. Maar ja, ze zit fijn. „Vooruit maar",
commandeert de koning. En dan gaan we.
212. Hans kijkt om. Wie staat daar, la
chend op zijn stoeltje? Onze oude vriend
de Kabouterkoning. „Laat 'm leven,
Hans!" roept hij. ,,'t Zal je vergolden
worden." Nu, dan werpt Hans vriend
Snoek maar weer gauw in het water.
Het Rotseilandje ligt verlaten midden
in zee. De golven brullen in 't rond. Maar
we zijn niet bang. Kabouterkoning zwaait
met zijn staf en roept iets. Wat zal er
nu gebeuren?
Een ongeloofelijke geschiedenis
door L. ROGGEVEEN.
Vervolg.
Wat zou er nu weer gebeuren?
Vol zorgen haastte vader zich naar hui9 terug, en
juist toen hij de deur binnen wou gaan, stopte er
een auto, waaruit de Commissaris van politie en
twee rechercheurs stapten. Eén had een groote tasch
en een fototoestel bij zich. De Commissaris en de
Notaris kenden elkaar al langen tijd.
„Stop even", zei de Commissaris na. de begroeting,
en scherp tuurde hij langs de muren.
..De telefoonbegon Vader.
„Kapot gesneden", zei de Commissaris, „dacht1 ik
wel. Jansen, onderzoek jij eens evenl"
Eén der rechercheurs onderzocht nauwkeurig de
slap neerhangende koperdraad en zei:
„Met een grove schaar, Commissaris! Geen groote!"
„Noteeren, Jansen!"
De Commissaris keek nog even en stapte vervolgens
het huis binnen, waar Moeder en Grietje in angstige
spanning de komst van de politiemannen afwacht
ten.
„O, mijnheer de Commissaris", snikte Moeder, „ik
hen aldoor zoo bang geweesten nu die vreemde
uitvindingals ik mijn lieve jongen maar weer
terug krijg
„Kalm maar Mevrouw", zei de Commissaris ern
stig, „we zullen er voor zorgen, dat uw zoon zoo vlug
mogelijk in levenden lijve voor u staat. Mag ik mis
schien eventjes zijn kamer zien?"
Vader ging voor naar boven.
In Brams verlaten kamertje aangekomen, bleven de
drie politiemannen een oogenblik doodstil staan. Een
dor rechercheurs haalde zijn fototoestel voor den dag
en nam drie foto's.
„Nergens aankomen, Notaris", zei de Commissa
ris. „Er is toch niemand hier geweest, die iets heeft
weggenomen?"
„Nee", antwoordde Vader, „tenminste als het
meisje
„Heeft het meisje 't eerst de verdwijning opge
merkt?"
„Zeker", zei Vader.
„Mag ik ze eventjes hier hebben?"
„Natuurlijk", antwoordde Vader, terwijl hij Grietje
ging halen.
„Zoo jongedame", begon de Commissaris, toen het
bevende meisje binnenkwam.
„Grietje heet ik, meneer de Commesjaris", snikte
Grietje.
„Vertel me dan alles eens, wat er vanmorgen is
gebeurd. Grietje!"
Jawel, meneer de Commesjaris. Ik kwam om hallef
acht boven, om Bram, ik bedoel de jongeheer, te roe
pen, en toen riep ik: „Jongeheer, 't is hallef acht!
En toen gaf ie geen antwoord. Te minste, ik dacht,
dat ie geen antwoord gaf.. Nou, en dat doet ie wel
meer. omdat ie nogal vast slaapt. En toen riep ik
'm weer, en toen gaf ie weer geen antwoord. En hij
draaide z'n eigen ook niet om. want dat doet ie ook
wel eris meer. En toen docht ik, asdat ie z'n eigen
onzichtbaar had gemaakt, vanweges z'n uitvindink in
't ochtendblad met z'n pertret, en dat ie me in me
nek wou kriebelen En hij kriebelde ook in me
nek
„Wat zeg je?" vroeg de Commissaris verwonderd.
„Te minste, dat docht ik", zei Grietje, „maar 't was
eon groote spin, meneer de Commesjaris, met van die
zwarte, harige pootenj ik neem anders goed stof af,
maar hij zat er toch. En toen docht ik, dat ie op de
vlierink was gegaan
„Die spin?" vroeg de Commissaris.
„Ajasses nee. de jongeheer", riep Grietje. „Maar
daar was-t-ie ook niet. En toen heb ik maar de deur
van z'n kamertje opengedaan, en toen zag ik alles
net wat uwes nou ziet".
„Heb je niets van z'n plaats gehaald?"
„Nee meneer de Commesjaris, ik ben meteen naar
beneden gehold en ik heb 't aan Meneer en Mevrouw
verteld."
„Zoo is 't", zei vader. „Eerst dachten we nog, dat
Bram zichzelf onzichtbaar had gemaakt, maar toen
ik hem verschillende malen had geroepen, en hij geen
antwoord ghf, meende ik, dat 't beter was, u te
waarschuwen.
„Daaraan hebt u heel verstandig gedaan", was 't
antwoord van den Commissaris. „Hallo, wat is dat?"
Hij bukte zich en raapte van den grond op een
klein blauw stukje pagier.
„Datismerkwaardig", mompelde hij. Toen
luid tegen Grietje: „Ga maar naar beneden Grietje.
Straks heb ik je nog wel wat te vragen. Mag ik u
ook aanraden. Mevrouw, beneden rustig den uitslag
van ons onderzoek af te wachten? Wij zullen onze
krachten tot het uiterste inspannen!"
Mevrouw en Grietje gingen naar beneden.
„Ik vind hier", zei de Commissaris, „een entree
biljet loge van 't Astatheater, geldig voor de voor
stelling van den 25en, dus gisteravond. Ik zie
De Commissaris haalde zijn vergrootglas voor den
dag.
Ik ziedat de bezoeker heeft gezeten le rij.
nummer 4; 't is een besproken plaats, dusHé", zoo
zoo onderbrak de Commissaris zichzelf, „dat is al
hèèl merkwaardig!"
Hij rook aan 't biljet
„Waar heb ik die geur mèèr geroken?"
Even stond de Commissaris in gedachten.
„Jansen, ga met de auto als de wind naar 't Asta
theater, en onderzoek, wie gister gezeten heeft loge
le rij, no. 4."
Jansen vertrok.
Scherp tuurde de Commissaris het vertrek verder
rond.
„In 't ledikant zie ik alleen lakens, géén dekens",
mompelde hij Meteen liep hij naar 't open raam, en
bekeek nauwkeurig de kozijnen.
„Juist, wat ik dacht!"
Aan een splinter in 't kozijn wapperde een klein
pluisje wol in de wind.
„Ik ben ervan overtuigd", zoo wendde de Commis- i
saris zich tot Vader, „dat uw zoon dezen nacht ont-
voerd is door waarschijnlijk twee of drie mannen.
Ménnen, want u ziet een paar hakindrukken in 't
bedkleedje, ziet u wel? Die komen van mannen-
schoenen! Ze hebben uw zoon gelegenheid gegeven
zich vlug en niet geheel aan te kleeden, en hem ver
volgens In dekens gewikkeld! Door 't raam hebben j
zeapropos, Heuvels, zie je wat?"
„Geen één vingerafdruk", zei de rechercheur, die
zeer nauwkeurig de ramen had bekeken.
„Op de grond en zoo ook niets?"
„Zal zien, Commissaris!"
„Door 't raam hebben ze hem naar beneden ge
bracht", vervolgde de Commissaris, en zich weer tot
den rechercheur wendend, zei hij: „Heuvels, onder
zoek je even de muur en den grond, voetindrukken,
ladders of dergelijke?"
Heuvels vertrok.
De Commissaris tuurde weer met z'n vergrootglas
naar 't biljet, en stond eenige oogenblikken scherp
na te denken.
„Nu wilde ik 't meisje nog wat vragen!" zei hij
eindelijk.
De beide heeren gingen naar beneden.
Jansen, de rechercheur, stapte het Astatheater
binnen, waar juist de deuren werden opengezet, om
't publiek gelegenheid te geven, plaatsen te bespre
ken, om Harold Lloyd in z'n nieuwste film te kun
nen bewonderen.
Hij groette den portier, liet z'n politiepenning zien,
en vroeg naar den Directeur. Meteen werd hij bin
nengelaten. Eventjes wachten in 't keurige privókan-
toor, en de Directeur kwam binnen.
„Ik heb order", zoo begon Jansen, „om te ondar-
zoeken, wie er gisteravond een biljet heeft gekocht,
loge le rij, no. 4. Wilt u mij daarbij helpen?"
„Natuurlijk, mijnheer", zei de Directeur. „Wacht,
ik zelf weet daarvan natuurlijk niets. Alleen de Juf
frouw, die de loges bediend heeft, zou u kunnen hel
pen. Of de bureaulist, die de plaats verkocht heeft
Die is al hier! De juffrouw komt pas tegen do
middagvoorstelling. Eén oogenblikje?"
De Directeur nam de huistelefoon op en had na een
momentje verbinding met den bureaulist.
„Klaassen, herinner je, aan wie je loges voor gis
teravond hebt verkocht? Niet precies? Was 't vol
gisteravond? Wat zeg je? Zoo, zoo, alleen eerste rij
bezet? Hoe was 't precies? Ja? No 1, 2, 3 leeg, 4, 3,
6, 7, enz. tot 18 verkocht, en dus de rest leeg! Dus
je herinnert je geen personen meer? Haha, bijna al
leen dames! Ja, nou ik dank je wel!"
„Geen succes, hoor ik al", zei rechercheur Jansen.
„Nee, zei de Directeur. „Alleen juffrouw Van de
Meer, die daar de controle heeft, zou u kunnen hel
pen. Maar die is pas half twee hier. Kunt u zoo
lang wachten?"
„Liever niet", antwoordde de rechercheur. „Kunt u
mij misschien niet haar adres geven?"
„Zeker", zei de Directeur, „een oogenblikje?"
Hij bladerde in een register en antwoordde toen:
„Vogelstraat 46".
„Ik dank u", zei rechercheur Jansen opstaande.
„U neemt me niet kwalijk, dat ik hals over kop ver
trek!"
„Nee, nee", lachte de Directeur, „ik begrijp vol
komen uw handelingen!"
(Wordt vervolgd.)
Brieven eventueel zenden naar L. ROGGEVEEN.
Spui 97, Den Haag.