DAMRUBRIEK. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 22 Augustus 1925. No. 7694. PANTOMIME iHH n m m i§ jü m 0 Hf s ui UI 2 JU JU m ui 11 8 J® De Held van „De Houten Brug 2 2 2 JU Hf üf ff ff m il f# ff s 9 Éi Mi 2 H Él Üf Sü 1® üp w ii lÉI ff Ut w es v stor tha it 16' vól BORCULOI Toen naderde gierend de gele wolk, een brekende, bruisende, kokende kolk, een stortvloed van lucht door het donker heelal, 'ttI,d o stormde ze voort langs den hemelhall )d v >est stoof er haar adem de bosschen voorbij wrong langs de eikenopzij 1opzij 1 splinterde krakend het kreunende hout it menschenwerk spottend en lijfsbehoud.! tv nam z' in haar vaart, wat een ander bezat de dag werd tot nacht in de sidd'rende stad! krijschte en joelde en greep om zich heen, iSchijen stortten de huizen, de torens ineen!! uit amjc •ig 1 wa| i 1 angst boog de moeder zich over haar kind, id kermde de wanhoop door weer en door wind, doodsangst voor alles wat moest vergaan, i pletter gedrukt door den wreoden orkaanll toen ©r weer licht aan den hemol kwam i men eindlijk begreep, wat de wervelwind nam, i arbeid van jaren in moeizaam bestaan, Bn c voorsPoed van allen, die heen was gegaan, jev »en klaagden er stakkers met kermend gerucht, ien >en steeg er een kreet naar de zwijgende lucht, ltstellend van klank, als een machtig alarm ijf'l^n stierf er een kindje in moeders arm!! op f ig l bar al was de cycloon van een vrees'lijke kracht andj al schrijnt nog het leed van dien onheilsnacht, >ch is er iéts sterkers dan die wervTende wolk, zijd sterke is de steun van ons Hollandsche volk, sze liefde voor alles, wat hulpeloos lijdt eenvoudig ontroerende hart'lijkheid! in geven we graag en dan geven we goed, v in geven we armen getroffenen moedl n tont, als ze na maanden beseffen gaan, gic rat nu aan Mm stadje voor ergs is misdaan, 0,,t an rijzen de huizen alweer uit den gron^ an speelt weer een vleugje van hoop omi hun mond, rh en komi er weer moed na een tijd'lijke strop lyr n gaat blij de zon over Borculo op!!l 0 n ie. als daar later de vlag van den toren waait 'r n de driekleur langs feest'lijke straten zwaait. 'an zijn we weeT schouder aan schouder present, melkii de wiiding van Nederland's schoon monument!! bereiken ons doel, want het moet en het kan ,'n och, dan wee' Holland er alles van, Vont we geven, nietwaar naar vermogen, o zoo. foor Zeeland, voor Kilder en Borculo!! 1 f (Copyright, 1924, Ajsodated Edlton. Ine) f Verzoeke alles betreffende deze rubriek te zenden aan C. AMEiLS Wz., Winkel. Deze week 2 problemen van A. F. Iloogvelt te Haarlem. I No. 1. ZWART. m m W', m m Ww m m WIT. Van de man die niet wist dat Tandpasta in het Engclsch „Tooth-Paste" heet. Stand Zwart, 12 schijven, op: 2 4 8 0 10 12 13 17 18 20 23. Stand Wit: 13 schijven, op: 21 25 26 27 30 31 34 .35 38 40 41 49 50. Op de volgende schitteronde manier wint Wit: Wit: 30-24, 27—22, 35—30, 25-20, 40-35, ,35 44. Zwart: 20 29, 18 47 47 33, 14 25, 29 40, 25 34. Wit: 4439, 49 7, 21 5, gewonnen. Een prachtig probleem. Zwart: 33 44, 2 11. No. ZWART. Augustus 1925. Alle rechten voorbehoudenI KRiOES. tt ■Door E. P. BELL. (Nadruk verboden.) Schaftuur in het wachthuis. Hamers, vijlen on draai- )ank waren in rust. Verspreid door het reusachtige 0 rebouw, dat ook als loods voor de locomotieven dienst ïto joed, waarvan er enkele op de draaischijven stonden Üs geweldige monsters, aten de arbeiders gretig hun j Doterhammen op. Alleen of in groepen zaten zij in roerige werkpakken, blootshoofds, de elbogen op de knieën gesteund, zwijgzaam en nadenkend te eten Onder hunne voeten was de smerige vloer, vet van de olie; boven hunne hoofden een ondoordringbare Sluier van dikken rook, die er altijd bleef hangen. Zoo besmeurd waren de ramen dat er maar heel weinig licht uit de zonnige wereld buiten naar binnen drong. Hier en daar stonden koperen oliekannen, blikken wagensmeer, vettige banken. Op de oppervlakte van 01 het water, dat in de putten, onder de machines otond, f dreef een dik vlies van groenige olie. De grond lag be- J zaaid met vettig poetskatoen. Uit de verie kwam het gepuf, gebons en gefluit van rangeerende treinen. In het gedeelte waar de sneltreinlocomotieven ston den was nog een raam groot, ruim, en schoon, zon der vlekken. Een bundel licht kwam er doorheen, die op een geweldige locomotief met „No. 6" op de num merplaat straalde. Lang, smal en vervaarlijk hoog was dit gevaarte, goed geschikt om den feilen wind te klieven. De lampen, -de rookpijp, de stoomkap, de vel ligheidskleppen, de dubbele drijfwielen, iedere stang en staaf, ieder stukje koper, het was ados glimmend gepoetst en de macine was zoo goed verzorgd als een trotsche koning door een ervaren kamerdienaar zcu verzorgd worden. Op een kleinen afstand van deze locomotief was een man alleen, zwijgzaam bezig; zijn haar was mooi blond, zijn oogen waren blauw; hij zag er frisch uit en had het gezicht en de manieren van een jongen. Hij was flink gebouwd, lang, met breede borst en groote handen; hij was in harmonie met de atmos feer van kracht om hem heen. Vóór den jongen man stonden, omgeven door een ruwe lijst twee schilde rijen, tegen kleine trapjes gesteund. De eene was klaarblijkelijk juist klaar, het was een olieverfschil derij, die No. 6 voorstelde. Het andere, waarin juist vorm en uitdrukking begonnen te leven onder de han den van den kunstenaar, werd eveneens een beeld van do groote locomotief; het eerste doek stelde de locomo tief voor zooals die in de loods stond, maar het an dere beeldde de machine, zooals dio door don donkoren nacht daverde door een heuvelachtig dicht-begroeid landschap, door 'n kleine bocht op 'n ouderwetsehe houten brug aan. Plo'seling, op 't geluid van 'n diepen zucht, keer de de hlondharige artist, die verzonken was in zijn beschouwing vaan licht en schaduw, van kleur en lijn, zich om. Vlak bij hem stond èen zware man met langen baard en dikke wenkbrauwen naar de twee doeken te kijken. Hij had zijn hoed in zijn hand, en veegde zijn forsch gezicht met een zijden zakdoek af. Zijn haar was dik gekruld, zijn oogen, blauw als die van den schilder, keken vroolijk en opgewekt onder de zwaarbehaarde wenkbrauwen uit. ..Dat noem ik grootsch werkl", zei hij beslist. De artist was sprakeloos. In de eerste plaats was hij een beetje geschrokken en in de tweede plaats kende hij en als duizenden van zijn raakkors, vreesde hij dezen forschen man met het krullende haar en de blauwe oogen in het machtige gezicht Korlow Crawford was de naam van dezon man; „Cur ly" Crawford, of .,De oude Curly" noemde het leger ondergeschikten dezen man gewoonlijk als hij niet( In het gezicht was. ..De oude Curly" was niet alleen directeur-gpneraal van de spoorwegmaatschappij, maar ook een krachtige, vsatberaden, persoonlijkheid. Van poetser was hij opgeklommen. Een echt genie, die nooit zijn oorspronkelijke hoedanigheden verloren had en die van al de leden van de maatschappij* de alom tegenwoordige was, meesterlijk ln al zijn werk en nooit vermoeid. Et was geen man hij de geheele maatschappij, die hem niet van gezicht kende en duizenden hadden de macht gevóeld, die zijn veelom vattende taak en zijn persoonlijkheid hem hadden ge schonken. „Hoe kom jij hier verzeild7" vroeg de oude Qurly. „Ik ben hier altijd bezig, als mijn machine in de loods is", antwoordde de jonge schilder. „Jouw machine? Ben je dan een employé van de maatschappij?" „Ja. mijnheer; ik ben de stoker op de No. 6." „Oude Curly's" rimpels en wenkbrouwen trokken zich samen tot er van zijn oogen niets meer te zien was. „Ben je dan alleen maar een amateur-schilder?" „Ja, mijnheer". „Hoe heet je?" „Byers Dick Byers". „Byers? Ik heb een man gekend, dje Byers heette. Hij kwam bij de ontploffing om bij de Pijnboomen- Bocht". I „Dat was mijn vader, mijnheer". „Nee toch!" riep de Oude Curly uit, terwijl hij den jongen man aanstaarde, ernstig en nadenkend. „Ja", gaf hij ten slotte toe; „jij lijkt op Byers, den besten machinist, dien wij ooit in onzen dienst hadden. Als ik je beter aangekeken had, zou ik je herkend hebben. Ik zal nooit je vaders sterken, vroolijken mond ver geten. Arme kerel! Hij had er van kunnen afsprin gen als hij gewild had net als de stoker." „De oude Curly" liet zijn oogen gaan naar de onaf gewerkte schets van de locomotief. „Dat zijn niet enkel lijnen", ging hij voort, „dat is leven. Kijk naar dien rook, die in horizontale lijn uit de pijp opgestuwd wordt. Kijk naar die vliegende wie ,len en naar dien wilden gloed in de duisternis. Zie hoe hij hiigt, hoe hij slingert, hoor hoe de machinisten met donderende stem over de baan roepen! Weet je. jongen", terwijl hij zich naar den schilder koerde „ik heb een zoon gehad en hij was ook artist. Verleden jaar is hij aan longontsteking gestorven. Het ging zoo cauw. dat, hoewel ik met een extra trein van den anderen kant van de lijn kwam, hij gestorven was. voor ik thuis kwam. Mijn jongen kon schitterend tee kenen, maar ik geloof niet, dat hij zoo zou kunnen schilderen als jij. Waar kom je vandaan?" „Ik ben achter de heuvelen bij „de HoutenBrug" ge boren''. „Zoo! En lee't je moeder nog?" „Ja, mijnheer." „Woon je bij haar?" „Ja. als ik vrij ben" „Waar woont ze?" „Natuurlijk kent u den grooten grijzen molen bij de Houten Brug?" „Dat spreekt vanzelf". „Misschien herinnert u zich dan ook eon klei!» groen houten huis aan den ovorkant van de rivier?" „Zeker." „Daar wonen we". „Lieve deugd!" mompelde de Oude Curly naden kend. Hoe dikwijls heb ik daar niet in de bosschen in die buurt gejaagd, gevischt en geroeid en gezwom men. Ik moet verscheidene malen vlak bij jelui deur geweest zijn. Eens op een nacht heb ik in den grijzen molen geslapen Zou er wel een mooier plekjo op aar de zijn dan bij de Houten Brug? Vertel me eens, jon gen, ben je op de teekenacademie geweest?" „O, nee mijnheer". „Heb je wel eens plannen gehad?" „O, ja dikwijls maar De fluit gilde, het spektakel in het wachthuis begon weer en Dick Byers ging gauw zijn penseelen en an dere dingen opbergen. Iemand kwam met een drin gende boodschap bij den directeur en toen de kun stenaar-stoker opkeek, zag hij, dat de Oude Curly zich wegspoedde tusschen de glimmende locomotieven, en de vettig uitziende mannen. 'Het landschap bij de Houten Brug lag in de rust van den avond. Voor Jennie Byers, de moeder van Dick Byers, kunstenaar-stoker, was het de avond van een vreem- j den, gelukkigen dag; zij was van haar wekelijkschen 'gang naar de Markt, waar zij haar boter en eieren verkocht, teruggekomen met zooveel geld, dat zij de som, die zij eenmaal wenschte bij elkaar te zien, bij een had. In zilvergeld had zij hem bij stukjes en beet jes bijeengegaard, later gewisseld voor bankpapier en weggestopt in den stijven omslag van haar bijbel. Want juffrouw Byers, zoo modern ze er ook uitzag, was ouderwetsch van opvatting en ze vond haar Bij bel een bij uitstek geschikte plaats voor het opbergen van de vruchten van haar moeizamen arbeid, j Miet een veelbeteekenend en vriendelijk glimlachje, sloot juffrouw Byers het groote boek, zette het woer i op de plank in een hoek van de kamer, en ging weer naar de tafel terug, waarhoven de lamp gezellig brandde. „Nu'1, overpeinsde zij, „komV de groote verrassing. Ik zal het Dick vertellen, als hij morgen thuis komt." Ze zag er beter uit dan ooit te voren. In haar een voudige kleeding kwam haar figuur zeer slank uit, en haar fijn gezicht had toch oen flinke uitdrukking, haar oogen waren van eon dieper hlauw dan dio van ha.tr :ongen. Individualiteit, denken, geloof, v ork. zelf opoffering, een critisch en verstandig oorüeel, een na tuur, innerlijk trotsch en gevoelig voor wat eerlijk, m' W Êt 9 m m m wk m v/Ww/. t m VW/a Wm m WIT. Stand Zwart, 12 schijven, op: 8 tot 12 14 17 18 21 22 26 27. Stand Wit, 12 schijven, op: 23 24 25 28 29 33 36 38 42 43 44 50. Wit: 25-20, 24—20, 29—24, 3G31, 33-32, 44 2, 2 3. Zwart: 14 25, 25 14, 18 20, 26 39, 27 29, 22 33. gewonnen. De eerste 3 zetten zijn nu niet bepaald mooi van dit probleem, maar de 2 eindslageni zijn verrassend. mooi en rechtvaardig is dit alles scheen duidelijk te spreken uit het voorkomen van deze eenvoudige we duwe, moeder van een begaafden zoon! Spaarpenningen van tien lange jaren! Nu zou haar jongen toch zijn werk aan het spoor kunnen opgeven. Wat een verdriet, wat een angst had zij uitgestaan sedert hij die betrekking had! „Vroeger of later, Dick", had ze gezegd, „wordt ieder, die bij het spoor werkt, gedood of verminkt". „Och, nee, moeder; soms eens een enkele man. Wat wij overgehouden hebben is niet voldoende voor ons. U hebt genoeg voor mij gedaan. Ik moet aan 't werk. Ik zal met schilderen doorgaan; mogelijk kan ik later mijn schilderijen verkoopen. Dan kom ik terug en zal verder gelukkige jaren samen met U hebben met u, aan wie ik alles dank, u, die meer voor mij bent geweest dan wie ook. Dus, moeder, mijn besluit is genomen, dat u en ik, zoolang als we leven, onzen gouden band van kameraadschap bij de Houten Brug in eere zullen houden." Nu kon haar jongen dat baantje opgevcnl Nu, zou haar jongen tenminste de kans krijgen, want de to tale som van haar verdiensten was niet zoo héél groot. Toen juffrouw Byers naar den schoorsteen koek, zag ze dat de kleine wijzer van haar rozenhouten klok al bij dk tien stond. Om tien uur, of iets èr voor schoot Dick's trein iedoren avond als een motooor over de Houten Brug heen. Dick groette zijn moeder altijd als hij voorbijkwam, net als vroeger zijn vader deed. Toen keek niet alleen een slanke, bezorgde vrovw, inaar ook een kleine jongen, voor wien die groote locomotief een wonder was, naAr den passee- j renden trein. Als do locomotief bij do Houten Brug l.wam vrd de dour van de machine ew-n geopend en I de rn<!e gloed !cscheen »n n besmeurd, maar glim lachend gezicht en een gespierde hand wuifde in de duisternis. Nu was het gerimpelde gezicht achter het vuur verdwenen en had plaats gemaqkt voor een blo-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1925 | | pagina 11