PUI
f 1
Brams Uitvinding.
Even Lachen»
Ware woorden.
«*>«==-
VOOR DE KINDEREN.
Het. Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Eindelijk verdroot dit Menssl. HIJ greep «tjn schet*
mnk on begon to toekentn, na da dame oplettend te
lobben aangekeken, Kvon later iprong do hoor, dlo
eiionover da dame zat op, Hop op~M«niol too on riep;
Mijnheer, dlo damo wonscht niet door u ali roo»
gebruikt t« wordonl
I« dal dlo dame?
De teekenlng vertoonde oen gans on de vertoornde
IKvalltr droop af.
GENERAAL WASHINGTON./
Ken» waren drie soldaten van het legor van Wns-
jington bozig oen /waren boom op to tillen, dlo er-
[tmn voor noodlg was. Hun krachten schoten echter
e kort on nauwelijks hadden zij don boom van don
p'und of hIJ vlol weer, Ho twoo mannen vóór konden
[urni wol dragon, maar bot olndo was to zwoar voor
slecht» Mn man. Kon korporaal, die het toezicht ovor
do manschappen had, achtte hot beneden zijn waar
ticheld do soldaton te helpen; hij bleef maar corn-
pwfldecron en stak geen hand uit.
Daar kwam Juist Washington aanrijden, geen der
[mannen kondon hem.
Waarom, dus sprak hij den korporaal aan, help
Jij die menschcn niet?
De korporaal zag den vroemdeling onverschillig
aan en antwoordde:
- Ik bon korporaal, meneer!
Zoo, zool Ih mijn heer korporaal? Dat. heb Ik
nlot geweten. Kn beloofd zijn bood afnemend, ver
volgde hij: Ik vraag meneer dim korporaal wol
excuus.
Daarop klom hij van zijn paard, voegde zich bij
dun soldaat aan hot einde van den boom on mot du
voreunde krachten vun generaal un soldaton wus do
boom weldra waar hij wozen moest.
Als J'o woor gebrek aan workvolk hebt, sprak
Wushington, to paard stljgendo orn vorder te gaan,
don korporaal too, stuur dan maar oen boodschap aan
Jo generaal on hij zal terstond komen holpon. Goeden
morgen, meneer do korporaal 1
ZIJN OPLOSSING.
Pensloniverhuurstor in badplaats: „Do kamer is hot
geld wel waard vanwege hot mooie uitzicht".
Huurder (die de kamer erg duur vindt; „Nou, laten
we zeggen, halve prijs, en ik beloof u, dat ik nooit
i uit het raam zal kijken".
EB MEBNDB HET WEI. GOED.
fn een vollen tramwagen merkt oen hoor van mid
delbaren loeftljd op, dat hIJ voortdurend wordt aan
gezien door oen Jongedame, die tegenover hem zit,
Eindelijk vraagt zij: „Pardon, bont u nlot do va
der van oep mijnor kinderen".
Do heer verbluft antwoordt: „Nlot, dat ik weet,
dame
Hooi do wagon meesmuilt.
De damo verlogen zegt: „Ja, ziet u, lk bon namelijk
onderwijzeres.
KLEINE KINDEREN EN DRONKEN LUL
„Oompjo, sluit uw oogonl"
„Waarom, kereltje?"
„Wel, vader zegt, als 11 uw oogen «lult, krljigon wij
veel gold".
DAARDOOR KWAM HET.
„Zeg, amlco, wat loop JIJ tegenwoordig kwiokl
„Ja, woot Jo, lk hob mijn solen laten maken uit
drijfriemen".
DE EENIGE MANIER.
„Is 't waar", vroog men oen rijke damo, „dat
u met den advocaat gaat trouwen, die uw proces
gewonnen heeft".
„Ja", antwoordde de vrouw, 't was de eenige weg
om nog iets van het geld over te houden.
Do fantasia is onontbeerlijk voor dichters on schil
ders, maar oen slecht raadsman ln hot dagulljkech
leven.
Ieder opvoeder dient zich voortdurend af te vra
gen: hoe zullen mijn kinderen, groot wordend, ovor
hun opvoeder oordeolen?
Hot ware te wonschon, dat leder land mannon bo-
1 zat, dlc zich boven dn vooroordoolon van hot volk
wisten, te verheffen un gevoelden, waar vaderlands
liefde ophoudt oen deugd to zijn,
De voordooien van oer: heldoren geest komen dik
wijls tot uiting I11 do gavo, denkbeelden on wonken
van anderen ln zich op te noinon on die to gobrui-
I kon.
Vermenigvuldig en verbreid
Uw kracht, uw werk, uw zegen;
[Maar glimlacht zacht een lijdend menschdom tegen:
I Ver reikt de liefde, verst met liefelijkheid.
225. We tuurden onze oogen uit, want mr
zijn we in een prachtigen hal gekomen,
waar zeegroen licht binnenvalt en aller
lei vreemde zeeplanten langs de kanten
staan. Aan het oind is oen gordijn.
226.
En als een visschendienaar, dat heel
eerbiedig terzijde geschoven heeft, dan
zien we een prachtigen koralen trap van
wel twintig treden. Koralenvisschen be-
wuken hem. Daarbovenop zit, op een
troon van schelpen, de Diopzeekoning..
227.
Hij is een machtig man, die de stor
men in zijn vuisten houdt en Mimi en
Ilans buigen beleefd. 'Maar Kabouterko
ning kent hem goed en lacht vroolijk'
ovor 't woerzien. En daarom zijn wij ook
nlot bang.
228. Kijk, dit is het portret van onzen
vriend., dat we later meekregen, ter her
innering. Zijn oogen leken op de zee, «n
zoo vertelt hij ons in zijn groote
oconanrljk kon niets gobouren of hij zag
hot. Knap, hól
Yj
V
c
%S
229.
„Laat ons samen een hapje eten," zegt
de Diepzeekoning. „Wat zou jullie den
ken van een haaien-ommelet met ge
kookt zeewater?" Beleefdheidshalve zeg
gen wij alle twee: „Heerlijk!" Maar kijk
onze gezichten eensl
230. Maar wat dan komt is echt heerlijk:
'n tochtje met 's konings mooiste karos:
een prachtige lichtnose hoorntjesschelpI
Zeepaardjes trekken ons. En terwijl we
door de golven gaan zien we allerlei
moois.
231. Groote visschen komen ons goeiendag
zeggen. „Omlaag, jongens!" roept de ko
ning tot de zeepaardjes. „Ja", zegt hij,
„we gaan naar 't allerdiepste plekje in
zee. Ik zal jullie mijn zeeschatten too-
nen."
232.
Lager en lager .trekt de stoet. Het wa
ter ruischt in onze ooren zoo eigenaardig
dat je gelooven zou te slapen. „Knijp me
eens", zegt Mimi zacht, „anders geloof ik
heusch, dat ik drooml"
Een onwaarschijnlijke geschiedenis
door L. Roggeveen,
Vervolg.
De menschelijke ballon.
Als de zwaluw, die met zijn jongen vliegjes ving
hoog in de lucht, een meter of twee lager had ge
vlogen, zou het vogeltje een heel wonderlijke ont
moeting hebben gehad. Ik weet niet, in hoeverre de
vogels in staat zijn, zich te verbazen. Een kip kijkt
altijd verbaasd, maar dat komt, omdat er in zoo'n
kleine kippenkop een heel klein beetje hersens zit,
juist genoeg, om 't verschijnsel, ei, haan en mais-
meel te begrijpen. Alle andere dingen zijn voor een
kip vreemde en onverklaarbare -verschijnselen. Een
duif is -weer een beetje pienterder. En een papegaai
ook! Die kan woorden zeggen, vloeken, (niet een be
wijs van beschaving, maar voor een papegaai wel
een bewijs van hersenaanwezigheid) en fluiten, soms
•heele stukken uit opera's en straatdeuntjes....
„En die vink bij onzen schoenmaker", dacht Bram
(want die was het, in wiens brein alle bovenstaande
wijsgeerige bespiegelingen opkwamen) „de vink bij
onzen schoenmaker kan de eerste regel fluiten van
„mijn neef uit Canada". Ja, 't gaat wel niet mooi,
maar in olk geval kun je hooren wat 't is, net als bij
mijn buurmeisje, als die op de viool „Am Meer"
speelt; op do plano kan zo 't beter, vooral „Chagrin
d'umour". Kn nis Louis er dan bij zingt,, is 't heelo-
nmiil reusachtig, Dan staat, de heele familie stom
van bewondering! Maar nog mooier wordt hot, als
Louis dan eidelljk z'n dwarsfluit voor den dog haalt,
en de ouverture uit, Norma ten boste geeft. Daar legt
zelfs onze buurman z'n patiencespelletje voor opzij,
en als hij 'n goelo zin heeft ^peelt hij de tweede par
tijAllemachles, ,wat zit lk toch te dazen, of lie
ver, wat hang lk te da.... nee, dat is ook niet goed,
lk zit niet, lk hang niet, ik zwééf! Ik zweef onzicht
baar boven Pommeren, en als die zwaluw van daar
net twee meter lager had gevlogen, was tle pardoes
togen mijn onzichtbare buik aangekomen, en dan
had le loelljk op zijn neus, pardon op zijn snavel
gekeken. Hoelang zou ik hier nou al ln de lucht
zweven7 Ik denk zoowat een uurl Als ik eenmaal
nog eens zichtbgfbr word, en als ik dan ook weer
mijn gewicht terug krijg, en als ik daarbij dan weer
thuis kom, zal niemand me willen gelooven, als ik
vertel, wat me allemaal overkomen is. En als ik dan
niet op slag beroemd word, mijnheer, dan weet ik
het niet, mijnheer, 0 zoo, mijnheer! Zeg, nou is 't
net, of ik hier tegen een kennis van me zit te pra-1
ten en ik zwabber, hier toch gewoon in de luchtl
't Is toch wel waar? Zeg, ik droom toch niet? Als
ik droom, is 't een meer dan ontoelaatbare nacht
merrie! Zeg, weet je nog wel 't tegenovergestelde
van een nachtmerrie? Een daghit, hahaha! Ajakkes
wat ben je flauw, Bram! Bram!! Ja, wat is er? Hal
lo, met Vingerling, notaris Vingerling!! Nee mijn
heer, met zijn zoon, met Bram! Met wie spreek ik?
Met Pashukof! Wat? Met Pashukof? Met Pashu....
Nee, dat kan niet, dat kan niet! Die heb ik daarnet,
toch naar beneden zien zeilen in die vliegmachine?
En ben lk dan ln de lucht blijven hangen? Of lig
ik in mijn bed te droomen? Even knijpen!!"
Bram kneep met zijn onzichtbare wijsvinger en
duim in zijn onzichtbare beenl
„Au!! Nee, ik ben wakkerHè, ik. voel me zoo
vreemd duizelig. Mijn hoofd doet me pijn, mijn sla
pen bonzen, en mijn hart klopt, bom.... bom....
bomPa.... shu.... koff... A...bro...vi..„ net als
verleden jaar, toen lk die hooge koorts had, verle
den jaar toén ik nog thuis wns. bij vader en moe
dor.... en toen hob lk een koortsdrankje gedron
kenen nou heb ik do Abrovl loeggedronken, die
zit nou ln mijn bloed, on ln mijn hoofd, on ln mijn
handen, on die beeft, me onzichtbaar gemaakt, on
ronder zwaarte! Zonder zwaarte, Ja, maar dan moet
hier meer dan tachtig graden z!Jn, net als toen ln
school, weel Je nog wol? Hahaha, Je; kon opeens mijn
hoor z'n hoofd niet moer zien. en de haas zijn nok
wns weg en eindolilk was do hoela klas weg, ha
ha11 En 'smiddags toon Is Pashukoff ln school
gekomen, maar lk bon fijn woggoloopen. En
's nachts heeft hij me gehaald, on ln de vllegmnchl-
nu hoeft hij me meegenomen Maar boven Berlijn....
waarachtighoven Berlijn heb lk een papiortje
naar beneden gegooid, zeg, zouden zo dat al heb
ben gevonden? En zonden ze thuis al gemerkt heb
ben dat 1k weg ben? Zouden vader en moeder erg in
angst zitten? Als ik maar kon,, zou ik ze wel een
briefje sturen, maar ik kan niet.... lk zweef hier
heen en weer in de warme lucht, als een kermis
ballon aan een touwtje, heen en weer boven Pom-
merlandPommerland is afgebrandMeike
ver vlieg, je vader is.
Bram slooi zijn onzichtbare oogen. De koorts
gloeide in zijn aderen. Zou de Abrovi niet goed voor
hem zijn geweest?
„Er zat zout in, en aluin, zeg, weet je nog wel? Die
aluin van 't kruiswoordraadsel van vader! En zwa
vel, en.... en.... en wat nog meer? Ik weet het
niet meer! Ik weet het niet meert Maar over een
poosje, als ik weer zichtbaar ben, zal 't me wel weer
to binnen schieten. En dan zal ik 't weer opnieuw
gaan maken en dan zal ik Pashukoff ook eens on
zichtbaar maken. -Hu, wat is 't warm hier, alles
gloeiten de zon brandt zoo.... Daar in de verte
komen onweerswolken aandrijven, groote zware wol
ken, Als die hierheen komen, wordt 't koeler, dan
word ik ook koeler en dan val ik naar beneden.
Waar zou ik dan terecht komen? Even naar bene
den kijken! Wat een dwaas gezicht is dat.... haha...
't varken van dien boer' wil niet mee, hij trekt het
aan zijn staart.... haha't wil nog niet, toe dan
boertje, trekken, trekkenl Wacht eventjes, Bram-
metje, je bent, hier in Duischland, je moet Duitsch
praten, jongetje, anders verstaat die boer je niet!
Wat is trekken ook weer in 't Duitsch? Juist, ziehen!
Hallo boertje, ziehen, ziehen!!" Bram gilde, zoo luid
hij kon.
En de boer, die daar opeenfc een stem van héél
hoog hoorde schreeuwen, Hot van schrik zijn varken
los, opende zijn mond, zoodat Je alleen maar vier
bruine tandstompjes zag; en staardo met wijdopen-
gesperde ootfon nnar boven
„Hallo, boertje, zie Je me wol?" riep Bratn, „Ja,
lk zweef, lch sebwebe, ara een vogeltje, wie eln Vö-
gelchon, ln die Luft, of der Luft, ja, lk bon niet erg
sterk in do Duitsche naamvallen...."
Do boer hief zijn armen ton hemol, uitte eon
kreet on holde toon zou gauw zijn boenen hom dra
gen konden, naar binnen, wanr hij zenuwachtig zijn
vrouw en zijn knecht vertelde, wat hem overkomen
was.
„Und Jetzt hftrst du selbst, Ja? Kijk, daar stond ik
met mijn varken en dnar hoor lk opeens vanuit de
lucht, togon me «chroouwon en ik kijk naar boven,
en lk zie nietB.zei de hoer.
Zijn vrouw, een klein, spichtig menschjo, keek ook
naar boven, zag natuurlijk ook niets, en riep:
„Hij weet weer wat, bij weet weer wat. Als 't ie
weer niet eris wat wist! Natuurlijk weet'ie weer watl
Ik dacht wel, dat ie weer wat wist! Ach, du dumme
Iverll"
„Wat weet ik, wat weet ik?" zei de boer met een
bedenkelijke ruzietoon, „wat weet ik? Ik weet
niks!"
„Moet jij me vertellen, dat je niks weet?" gilde 't
oude boerinnetje, met nog bedenkelijker ruzietoon,
„denk je, dat ik nog niet weet, dat jij niks weet! Dat
weet ik allang! Ik zeg alleen maar: hij-weet weer
wat!"
„Nou zeg je toch zelf, dat ik wèl wat weet", zei
de boer. „Höre mal, ru sagst....,f
,Ich sage nichtsl Schweige
En Bram, die zwevend 't logische gesprek tusschen
man en vrouw aanhoorde, brulde weer van t lachen,
zoodat 't als een onweertje klonk door de lucht.
Als met een tooverslag eindigde de woordenvloed
van de boerin en op haar beurt staarde ze naar bo
ven
„Guten Tag", brulde Bram.
„Aaach", zuchtte 't vrouwtje.
„Nou hoor je U zelf", zei ed boer, „nou, wat heb ik
Ie gezegd? Zal lk eventjes antwoord geven?"
HIJ zette z'n hinden als een trompet ^n zijn mond,
en schreeuwde: „Wer ruft da?"
Tch", schreeuwde Bram terug.
,.Wér lat Tch?" riep de boer weer.
..Tch! Abraham Jacobus Vlngerl
Vtngorling had Brnm willen roepen, maar de woor
den bleven hem ln de keel stoken, toen opeens een
felle bliksemstraal door de lucht, fllkkerdo, moteon
gevolgd door een ratelenden donderslag.
Tegelijkertijd kletterde de regen met, stroomon naar
benéden. Do bui, die al zoolang gedreigd had was
opeens losgebroken. Do hemel zag grauw en Bram
vóelde plotseling een looden zwaarte in zijn lichaam",
hij bowoog zijn armen en beonon heen on weer, alsof
hij ln 't water zwom. Toen
Wordt vervolgd.
Brieven zenden aan L. Roggeveen, Spui 97, den
Hang.
CORRESPONDENTIE: C. d. J. Jawel, maar wan
neer weet, lk nlot, Vr. groeten,