Bram's Uitvinding,
VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
^kucïiultendlenst openen. Soms wa# de eoncurren-
tu#wh^n verschillende ondernomer» zoo groot én j
'6(1 |g, dat <l» overheid regelend rrtoo»t optreden,-. j
lalineer er reiziger» wéren, die vervoerd wunschten j
morden, dan wildon al de ondernemer» er voor in
inmerking komen. Aanvankelijk gaf dit aanleiding
il'1,1 allerlei ruzie», tot de overlieden b##Ioten er om
bobbelen, wie de vracht vervoeren zou. Rn ook j
Ij dobbelen of smakken gaf vaak aanleiding tot al.
irlei gctwi" "lal er zelf» vnrordoningon ont
Kori»o«>
werden door do' overheid, om dit dobbelen
li p f^gionionteoron.
i;gn t'treciiteche „Ordonantli op het trokken van
ichlp" Vlin Jaar-1755 gchronf voor,
1 dat bil 't aanamakken van trekpaarden zoo hier
n\s (iHf* do vaar! geen andere al» de schipper zelf»,
]\m (F trok kor» of die het veer bedienen, -zullen
luutttO dobbelen of bij abHentle zullen zij iemand
van Jjjar huiagenéten zenden om in de imakbaan
voor lif>» r t" «loon «makken, .dóór oen van de schlp-
»n niet zelf», op pouno dat die hier togen rnngt
kamen te doen, of bij het smakken ultsporigheden
van vloecken of diergelijken mogt begaan, voor die
reyi van de smakbaan zal worden veritoten." a
Dttj lange reizen In de trekschuit gaven overvloe
dig gelegenheid tot conversatie, en menige anecdote
I» bewaard gebleven uit dien tijd. Van Lonnep ver
haalt. er o.a. oen van twee hoeren, dJe in de roef van
de trekschuit van Rotterdam naar Delft samon rels-
don. i
ZIJ waren dn gehoele rol» in druk gesprek met
elkaar geweest. Rn toon zij aan do plaat» van be
stemming waren gekomen, zo! de een tot den andor:
„Mijnheer, uw gezelschap U mij zoo aangenaam ge-
woest, dat hot mij, voor wij scheiden, hoogst welge
vallig zou zijn, te weien, met wlen ik do eer heb
gehad te reizen."
„Mijnheer", fluisterde de andere, ,,ik wensch u al
leen'toe, dat u nooit, onder mijn handen moogt ko
men, want ik bon de beul van Iïnarlern. Maar mag
ik nu wederkeerig vragen, wio u is?"
Ifot antwoord luidde: „Mijnheer, ik wensch U even
zeer toe, dat u nimmer onder .mijn handen zult val
len: lk ben de varkenssnijder van Zwam mor dam."
De trekschuit 1» ton. slotte geheel door do diligonco
verdrongen, toen in do 19de eeuw moor en moor
•traatwegen werden aangelegd, en de wagen#, ook
door gebruikmaking van riatnon, niet meer zoo go-
weldlg schokten. Dn diligence ging vlugger dan do
trekschuit tm kon beter overal komen,
Do 19de eonw hooft trouwen» 'n gowoldigon om.
j mekeer gebrftoht in hot vorkoerswezon. De 'uitvin.
ding van de stoommachine en de toepassing hiervan
als meolmnlioho trekkracht, hooft hot paard al#
trekkracht bij het vervopr steeds meor in beteokeni#
doen verminderon.
i Tot 1880 onderhielden do diligonco» nog het vor
koor In do stad, maar In dut Jaar begon men mot don
aanlog van oon tramnet. Do rolls vergomakkelljk.
ten hot "ervoer in hoog# mate. Aanvankelijk worden
do tram» nog door paardon gotrokken, maar stoom
on slootricitelt braohton ook hierin verandering.
Paardentram» zijn oon «luk geiohledenl# geworden.
iln do laatste Jaron komt eon soort dlllgencedlenet
In gowijzlgdon vorm terug, maar waarhij toch hot
paard geheel uitgeschakeld blijft, We bedoelen do
autobussen, dia moor en inner het» vorkoor tusechen
plaatsen op niot to grooten afstand van sikaar tot
zich trokken on ook in do stodon de electrische
trams concurrentie beginnen aan te doen.
Omstreeks 1880 verscheen do eerste fiets, die ;ne»r
beteekendo dan- «»n product van knutselarij, Vóór
dien tijd waren wol allerlei trapwagen# geconstru
eerd, maar praclische botsskenl# haddon die maar
wtnig, Rn ook de bicycle van 1880 met de aan-
ppednlen direct aan het hooge voorwiel, kreeg
K«*cn algemoone invoering voor het verkoer. Wel
maakte de sport er zich van meester. Het alge.
meen gebruik van het rijwiel begon pae oon Jaar
of tien lutor op to komen, na de invoering van de
luchtband en nadat het hooge voorwiel verdwonon
was, on dn trapbewoglng door een ketting word
1 overgebracht op hot achterwiel.
Omstreeks 1895 kwnm de auto, die meost als per.
soon-lljk vorvoermiddol gebruikt wordt, maar als
bus ook voor gemeenschappelijk reizen meor «n
moer gaat betoekenon.
Het verkeer heeft zich in de laatste eeuw goweldig
gewijzigd, en uitgebreid. Tegenwoordig kan men
in zoor korten tijd groote afstanden, afleggen, afstan
den, waarvan onze voorouders nauwelijks begrip
hadden. M.
833.
„Eerst mag je mijn vreemdste dieren
zien!" heeft d.e Diepzeekoning tot zijn
gasten Hansje, Mimi en Kabouterkoning
gezegd, en daar komen zij langs, de
vreemde diepzeevis9chen, die 'n lichtje
dragen.
234.
Nummer één, zag je wel, is een en al
bek. Nummer twee ook al met een licht
je op zijn neus, is om van te schrikken,
zoo groot en rond, met vervaarlijke uit
steeksel».
235. Dan is er een prachtverzameling zee
sterren, die op den bodem liggen en lui
gapen. Ze vinden zichzelf erg gewichtig
en kijken zoo eigenwijs, dat Hans bijna
een scherp schelpje naar hen gegooid
had!
236. Wacht 'ns; een dikke muur, een'goed
gesloten deur: de schatkamer! De koning
steekt een groote sleutel in. 't slot en
nieuwsgierig gluren wij langs hem naar
binnen.
237
Een prachtig vertrek komt ons vier
tal binnen, met muren en pilaren van
paarlemoer. Glad, dat die grond was....
Nee. maar, je moest voetje voor voetje
loopen, de koning alleen gleed onbe
vreesd voort!
238. „Dit", zegt onze gastheer, „zijn mijn
l'evende schatbewaarders! Oester, open
j'el" En ja, de schaal gaat statig open,
en vriend Oester toont zijn schat: een
prachtig glanzend» parel.
239.
In een groote kast liggen op een rij
de parels van de gestorven schatbewaar
der». „De menschen zouden er om vech
ten I" zegt de koning, „maar ze krijgen
ze niet. Als lk een visch, die een groote
daad deed beloonen wil, schenïT ik die
zoo'n parel."
240. Dan wordt het tijd om terug te keeren.
We stappen weer in de ichelpenkaros.
Dan doet Mimi haar hand open en kijkt
me blij aan Er ligt een pracht-parel in
De Diepzeekoning duwde hem op 't laat
ste oogenblik in haar hand!
Een onwaarschijnlijke geschiedenis,
door L. Roggevèfcn.
Vervolg.
Toen ratelde een hevige donderslag door de lucht
tn tegelijkertijd stroomde de regen neer. De hul, die
den heelen'dag al gedreigd had, was losgebroken.
't Werd meteen koel; Bram. merkte een ijzige kou
ec een loodzwaar gevoel in zijn lichaam en met een
plof viel hij neerprecies op 't varken, dat hevig
knorrend wegholde.
Ook de boer, de boerin en de knecht waren naar
binnen gevlucht en tuurden nu door de kleine ruit
jes van 't armoedige huis naar den plaasenden re
gen.
Daar lag Bram, onzichtbaar op 't erf van. ©en
buitachen boer.
Kletterend daalden; de regendruppels op zijn on
zichtbare hoofd neer. Al gauw had hij een vuilgrijze
Plas om zich heen; alleen de plek, waar hij zat,
■Gekke geschiedenis", zei Bram in zich zelf, „daar
zit ik nou met m'n onzichtbare lijf. Ik kijk door
mezelf heen 't Is toch wel eventjes dwaas, om niets
van Jezelf te zien. En toch ben ik er. Ik voel m'n
bwnen, 'm'n armen, m'n oogen en ook voel ik m'n
pantoffels nan mijn voeton. Brrr, 't is toch wel een
Jeetje koud. Hu, "mijn hoofd gloeit nog. Toch voel
Ik me gelukkig wat boter als daarstraks, toen ik net
een reclameballonnetje van Vroom en Drees-
'nnn In do lucht dobberde. En ik begin ook wol ©en1
®®etj» honger te krijgen. Weet jo wat, ik zal eens
op onderzoek uitgaan."
Bram. stond op, waardoor de droge plek waar hij
gezeten had, ineens nat word. Do boer zag bet ook,
ün trok bij deze ontdekking oen heel eigenaardig go-
«cht. Bram moest er oventje# om lachen. Hij liep
n»ar 't hui» toe. Bij elk© voetstap, die hij dood, spat-
ei> waterdruppels uit de plassen hoog op,
•.Ach. Gott im Himmel". schreeuwde de boer, „guok
j®al an. de plassen beginnen te leven, de druppeltjes
'Htten zóó maar uit 'er eigen naar boven; 't is net
«r iemand loopt, en toch zie Je niks niemendal,
n dnnrfitrake heeft er duidelijk een stem uit den
Brroi geroepen. O, o,. o. zou er dan toch nog too-
•"J op de wereld bestaan? En ik heb altijd gedacht,
dat er geen toovenaars bestonden. Stel je vootr, dat
er zoo meteen op de ramen getikt werd, dan zou ik
in 't vervolg vast en zeker aan toovenaars gelooven'.'
Bram stond vlak bij 't raam. Hij verstond wel
niet alles,' wat de boer in zijn plat-Duitsch taaltje
brabbelde, maar hij begreep toch heel goed de be
doeling.
„Ach wat", antwoordde de vrouw, JIJ weet na
tuurlijk, weer wat! Als hij weer niet wat wist! Of er
toovenaars zouden bestaan? Jawel, zoo gauw als
grootvader van zesennegentig nog gaat schaatsen-J
rijden, dan zal ik aan toovenaars gaan gelooven.
Ach man, stel je niel aan."
Op 't zelfde oogenblik tikte Bram aan 't raampje.
Met een kreet van schrik deinsde de boer terug, ook
z'n vrouw wist niet goed, wat haar overkwam; al
leen de knecht bleef onverstoorbaar aan zijn pijpje
tabak lurken.
„Hoor je 't, Heinz?" vroeg de boer angstig.
„Wat?" bromde de knecht.
„Hoorde je dat tikken op de ruiten dan niet?"
„Jawohl", bromde Heinz weer.
„Wat denk je, dat het is?"
„Weisz nicht", was Heinz' antwoord.
„Ik zeg je, dat 't tooverij is," zei de boer.
„Bestaat niet", zei Heinz, terwijl hij een groote
rookwolk uitblies.
„Wat denk jij dan, Heinz?"
„Spoken", zei Heinz met een beslist gezicht, ter
wijl hij zijn pijpje uitklopte.
„Spoken?" zei do boerin met. een ontzet gezicht, i
„as Je me noul Spoken? Daar ben ik a» de dood
voor! Och, Heinz, woot Je wel zeker dat 't spoken
zijn? Als H nou nog eon spin wa», of een mui# ,of
oen nndnr griezelig beest! Maar spoken.... brr, ik,
werd er koud van. Zeg Heinz hoeveel zijn 't er, twee
of drie? Of misschien nog meer?"
„Wnt een vraag'^ zei do boer. „Wat een beladhe-
lijké vraag 1» dat, Net of Heinz wefet. van let,» dat Je
niet kan zien, hoeveel ovf 't er zijn. Al# er op do we
reld ooit eon domme vraag gedaan is, dan doe JIJ
do tweede."
„En JIJ bont vast on zeker de eerste", riep de
boerin die hnnr ruzietoon weer teruggevonden had.
.Heb JU wel ooit in Je leven een verstandig woord
gezegd. Nee. hé nee hé? Heinz, heeft de boer ooit
een verstandig woord gezegd?"
..Éénmaal"., zei Heinz.
.Wanneer dan?"
„Toen de boer u vroeg, om z'n vrouw te worden,"
zei Heinz onverstoorbaar, terwUl hij een nieuwe pijp
stopte. „Anders had ik nooit zoo'n goeie dienst ge
kregen."
„Hahaha", lachte de boer, „is ie effe reusachtig?"
En Bram, die: alles gehoord had, lachte mee, luid
op: „Hahaha!"
„St, st," fluisterde de boer, „d'r lacht nog iemand-
Ik hoorde een vreemde lach."
„Spoken", bromde Heinz.
„Kunnen spoken dan lachen?" vroeg de boer.
..Weer wat nieuws", riep de boerin. „Waarom zou
oen spook niet kunnen lachen. Laat 'em lachen, als
ie er zin in heeft, 't Is geen wonder, dat ie lacht? als
ie al jouw domme gezegdens hoort."
„Ben je d'r zeker van, dat 't een spook is?" vroeg
de boer
„Vast", zei Heinz.
„Maar d'r kunnen er toch meer zijn", zei de boe
rin, „misschien houwen ze net als de gewone men
schen ook wel van gezelligheid."
„Dan moeten ze juist bij jou wezen", zei de boer.
„Och ja?" vroeg de boerin, en ze zette haar armen
in de zij, „o ja?, Weet je weer wat? Hoor je 't
Heinz, hij weet weer wat! Als ie weer niet wat
wist! Och man, wat heb ik met je te doen. Meelij
heb ik met je. geloof je dat?"
„Ik geloof je", antwoordde de boer.
„Glück nuf", zei de boerin.
„Prosit!" zei Bram, onzichtbaar, achter de deur.
„St!" riep de hoer, „ik heb een vreemde stem ge
hoord. Hebben Jullie 't ook gehoord? Ja?"
Bram deed nu voorzichtig de deur op. Groote ont
steltenis binnen! Boer en vrouw holdon de huiska
mer In, gevolgd door Heinz, die do hoele zaak nogal
gemoedelijk opvatte.
Bram ging zo achterna, nam een stoel on schoof
bij de tafel.
Nou zou ik wel wat willen eten", zei hij.
Nog nooit hadden boer, vrouw en leneoht zoo iet#
meegemaakt! Stel Je ook een# voor: een spoolt, dat
togen zo begon te praten!
..Wacht maar", zei Heinz, ,i,k zal hem1 wel te
woord stenn."
Rn In zlln mooiste Duitgoh «prak hU Bram aan.
Wij zulon. zooals de vriendelijke lozer wol heeft ge
merkt. de gesprekken in 't vervolg in 't Hollandech
weergeven,.
,Wie hen Je?" vroeg Heinz.
„Abraham Jaeohu# Vingerling", zei Bram.
„Ben je een ipook?"
Bram dacht even na. Wat moest hij antwoorden?
'(Z'n heele fantastische uitvinding en de gebeurteriia-
sen daarna vertellen? Daar zouden deze eenvoudige
I boeren toch niet bij kunnen! Neen, hij zou maar ver-
i der niets van zichzelf vertellen, tot hij weer zichtl
baar geworden was.
„Nou, ben je een spook?" vroeg Heinz weer
„Jawohl", zei Bram.
„Vraag hem of hij alleen is, Heinz", zei de boerin.
„Ben je alleen?" vroeg Heinz.
„Met z'n zessen", zei Bram lachend, „maar heb je
niet wat voor me te eten. Ik heb een reuzehonger."
„Hunger", zei Heinz, „er will etwas essen."
„Spoken eten toch niet" ,riep de boerin. „Ben Js
mal, Heinz?"
„Ja, maar ik ben geen gewoon spook", zei Bram.
„Toe goeie beste menschen, geef me wat van jullie
te eten, en laat me vannacht in 't hooi slapen. Op 't
oogenblik kan ik jullie nog niets van mezelf ver
tellen, later misschien wel. Ein ik wil je ook wel
zeggen, dat ik ervoor zorgen zal, dat alles, wat jul
lie voor me zult doen, betoond zal worden. Ik ben
nu in een ongelukkige omstandigheid, die naar ik
hoop, nog wel eens zal veranderen. En geef me nou
asjeblieft wat te eten, want ik rammel van den hon
ger."
„Och, dat arme spook", zei de boerin, dis toch een
gevoelig hart bleek te bezitten. Ze stond op, haalde
brood en spek uit de kast, en zette het voor Bram
neer. Met smaak at Bram alle# op, Met groote oogen
zaten de belde mannen en do boerin te kijken naar
do vreemde bewogingen van de vork en «het mes en
naar de plotselinge verdwijning van 't brood en 't
spek.
„Fijn", zei Brnm, uit den grond van Bijt» hart. „ik
dnnk Jullie wel hoor! En mag lk nou op den hooi
zolder slapen
„Ga Je gang. spook", zei de boer.
,Dnn groet ik Jullie tot morgenochtend! Schlafen
»io wohl I"
HIJ ging de kamer uit, enhad weldra den hooizol
der gevonden Doodmoe strompelde hij de ladder op
(paar bovon on liet zich noervallen in 't geurig# hooi,
waar hij'bijna dadelijk insliep.
Wordt vervolgd.
Brieven eventueel zenden naAr L. ROGGEVEEN,
SBT 97 DEN HAAG.