Jêêm
Bram's Uitvinding»
VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi^Poesekat
hg
x
«taaltje van/ dapperheid werd daar du§ r*v-
iond, niaur wel een van meer danbuitengewone
5 iidighoid, want mot onfeilbare zekerheid priemde
f J üv-artroode duivel de scherpe legboor in het wee-
I j^pgenlichaam en wel in één der zenuwknoopen,
I et het gevolg, dat oogenblikkelijk het arme slacht
er verlamd werd, doch niet stierf. De rups was
klein en daarom kon de Ammophila hem door
lucht vervoeren, maar als hij eens zoo gelukkig
een GTOot exemplaar te verrassen en te verlam
den sleept hij het door dik en dun over den bodem
kar de plaats, waar hij een nest gegraven heeft.
Bedrijvig gonzend trekt het vlugge diertje zijn prooi
Lot zich mee, tot het aan .den ingang komt van een
klein holletje in d«n bodem: het nsst De opening ie
korrels eu wordt eerst met 'n paar snelle pootbewo-
korrols on wordt eerst met paar snelle pootbewe-
gingen blootgelegd.
Haastig en handig schuift de Ammophila de rups'
in 't buisvormige holletje en legt dan tegen don bui
tenkant van het larvenlichaam een ei: Ziezoo, de
moeder, heeft haar plicht volbracht. Het zal niet
lang meer duren, of het eitje komt uit, eeni hongerig
kleurlops wespenlarf je zoekt naar voedsel en vindt
het in de onmiddellijke nabijheid: het weldoorvoe
de, versche, .nog levende lichaam van de veramde
rups.
Do toekomst' van haar kind is verzekerd: nu komt
het er alleen nog maar op aas, de noodige vooiv
zorgsmaatregelen te nemen, om te verhinderen, dat
het weeke wespenlarfje door sterke vijanden buiten
het nest wordt aangevallen. De cel moet dus worden
gesloten. Haastig, of haar leven ervan afhangt, sleept
de graafwesp kleine sieentjes naar het broedhol en
barricadeert daarmee de opening. Met haar kop
stampt ze de kiézeltjes vast en doet dan met de poo-
ten een regen van zandkorreltjes op het nqst neer
dalen.
Zienderoogen verdwijnt elk spoor van de plaats,
waar hét wonderlijk .tafereel zich heeft afgespeeld.
Wanneer alles tot haar tevredenheid ■volbracht is,
vliegt de toekomstige moeder heen/ nooit zal ze
heer krooet ston, want het laatje ia macs genoeg.
om zichzelf te voeden en te verzorgen en de moeder
■moet nog vele nestjes maken,' zoolang er warme zo
merdagen zijn. Hoe komt het diertje er toe, om zoo-
Vele voorzorgen te treffen, zij, die niet weten kan,
dat eens uit het kleine onbeweeglijke eitje een levend
wezen ^al ontstaan? Of weet zij dat wèl? Misschien
is het instinct. Zeker, instinct, een mooi woord, dat
maar al te zeer de armoede verraadt yan ons we
ten, een bedekte bekentenis van onze onmacht om
te donken met do gedachten van de vaak zoo ge
minachte en toch misschien zoo hoogstaande „lagere"
dieren.
Wereldkroniek.
ii.
Dit is het laatste vorhaaltje van Jan
Klaasen in do poppenkast en Bobbie
heeft het verteld. Jan ziet iemand aan
komen van wien hij niet veel houdt: de
huisbaas.
m.
De huisbaas is boos omdat Jan altijd
zijn ruiten breekt on in zijn huis ook
lederen dag iets kapot (maakt. „Wees
maar stil", zegt Jan, „ik zal 'U, iets laten
zien." De huisbaas wacht dan even.
323. fan komt terug, maar met z'n knup
pel. De huisbaas ziet dat niet. <,Pas op
huisbaas!" roept Mimi opgewonden.
Maar het is te laat.
324.
Jan bukt zich voorover en slaat pats
den huisbaas bovenop zijn hoofd. Die
schreeuwt en maakt dat hij wegkomt!
Nu gaan Hans, Billy en Bobbie de pop
penkast opbergen. Mimi heeft het prach
tig gevonden.
Weet je wat ik doe? Ik timmer stil
letjes een poppenkeuken voor Mimi om
mei Sinterklaas cadeau te geven, 't Is
een heel werk, maar het zal prachtig
worden.
Wacht 'ns even, wat zie ik daar door
't raam? Daar komt de jongedame aan
gehold met 'n pakje onder haar arm.
Neen Mimi, je zult mij niet overvallen,
hoor!
327.
Gauw den boel opgeborgen, hamers,
9pij kers en dan eon-twee-drie de 'heele
keu kon opgenomen. 't Moet immers een
verrassing blijvenl Bill on Bob zijn ook
al zoo stil boven bezig....
328.
Zoo, dat zit achter slot en grondel.
En nu ga ik eens kijken naar Mimi en
vragen of w e een spelletje halma of
kien zullen spelen. „Bobbie, Billy, komen
jullie! Daar is Mimil"
iji
8.4
<jj verlangde bracht.
Een onwaarschijnlijke geschiedenis,
door L. Roggeveen.
Vervolg.
Mopperend ging Madame Ludovicini de kermis
dagen uit. Maar 't brood en de worst bracht ze niet
i Duurde wel eon kwartier eer Tim Tam, d/e neger,
„Iiier onzichtbare", zei de Directeur, terwijl hij'
Br ara een flinke portie overhandigde, „eet maar,
elfl» woveel je wilt".
n Bram bedankte en beet met zijn onzichtbare tan
den in zijnboterte-m.
jj/jJ Zwijgend zaten ze zoo een poosje bij elkaar, elk
aari bezigr met zijn eigen gedachten.
Toen hief de Directeur zijn hoofd op, keek en
„Wat schoeit u?" vroeg Bram.
riep op oen toon, waarin ontsteltenis en angst
klonken:
„Ikkan., jozien!"
„Kunt u me zien?" vroeg Bram* blij, en meteen
(keek hij in de richting van zijn beenen en armen.
„Ja...." fluisterde hij toen.
Wat zag hij?
Zag hij zichzelf, zooals hij zich altijd had gezien,
een Jongen als iedere andere, van vleesch en been?
Zag hij zichzelf weer gewoon, net zoo doodgewoon
als vroeger?
j Neen ,niet zoo!
J Hij zag, vaag, zijn beenderenstelsel, zijn ge
wande I!
Vaag.,... niet scherp belijnd, zoo ongeveer als je
geraamte in een kermistent ziet, waar je'je toe-
kunt hoorenl'
»L<>op eens", zei de Directeur,
itsli 'Bram stond op en liep.
Er liep een geraamte door don (hobbelenden ker
miswagen, een levend geraamte.
„Merkwaardig, merkwaardig...." mompelde de
Directeur, dio zijn gewone wijsgeerige kalmte al
5lari weer teruggekregen had. „Vertol eens, Brammetje,
,toen je je Abrovi had leeggedronken, duurde het
)or>' to6n lang eer je heelemaal onzichtbaar was?"
"Neen", antwoordde- Bram", ,,'t ging heel' gauw.
lEerst voelde ik niets, maar toen 't begon, te werken,
was ik in een minuut of tien heelemaal onzichtbaar.
Herat mijn kleeren, mijn' handen, en mijn gezicht,
toen mijn lichaam, en op 't laatst zag je nog eventjes
nvijn beenderen
«Dus je beenderen verdwenen 't laatst?"
„Je'\ zei Bram, „en nu komen zo weer 't eerst
terug."
0rei „Jongen', zei de Directeur, „ik geloof dat je ovor
jjn dag of wat weer doodgewoon in je school zit.
Aar nu je in deze gedaante nog wel een paar do-
p<!n 7'^ moeten rondloopen zou ik je willen vragen,
0rn morgenavond in mijn circus te willen optreden
wacht eoris evenalsNebucadnezar,
Eoniggte. Lovende Geraamte. En dan, mijn jon
gentje, betaal ik je reisgeld naar den Haag, op één
lang
voorwaarde....."
„Welke?" vroeg Bram.
„Dat je me af en toe een briefje schrijft".
„Goed", zei Bram. „Heel graag!"'
„En dan blijf je nu voorloopig maar hier binnen",
vervolgdede Directeur, „want als mijn menschen je
zoo zagen rondspringen, zouden ze van schrik mis
schien wegloopen. En dat wil ik liever vermijden,
want ze zijn wel lastig, maar ik kan ze toch nog niet
missen! Eu thans, adieu, Nebucadnezar! Ik groet u,
grooie koning, overste derbokkeneelen, beheorscher
der 'Bottengestalten, adieu, adieu!"
„Dag, Directeur," zei Bram1 verbluft.
Den volgenden1 dwag Meld do reizende circuskara
vaan stil in een dorp, iets grooter dan Sforksx. Pre
cies op dezelfde wijze kondigde Mr. Ludovicini het
optreden van zijn artisten aan, terwijl hij ook iets ex
tra's, iets buitengewoons, iets ongehoords beloofde.
Des avonds zat de, tent eivol.
Toen de beurt aan Bram gekomen was, trad de
Directeur naar voren en zei:
„En thans, geacht publiek, nu gij genoten hebt.
van den schoonen zang van Madame Ludovicini, van
do heerlijke toeren der Holly 'Bolly Girls en van nog
zoovele groote artisten, zal ik U iets toonên, wat
éénig op de wereld fs! Lange, lange jaren geleden
toen ik nog de onderzeesdhe vulkanen en/ de boven-
aardsche zeestroomingen in Honolulu- en Canada
bestudeerde, kwam ik eens in een uiigedoofde kra
ter .Lang dwaalde ik daal- rond, zonder teek'enen
van menschelijk of dierlijk leven, vleermuizen flad
derden om mijn toen nog ravenzwarte lokken, ik
trapte óp padden, en moest af en toe spinnen inslik
ken, die in mijn mond zwabberden, als ik naar adem
hijgde. Toen, geécht, publiek, in deze uitgestorven
vóórwereld, waar ik slechts de moderne menschen-
beschaving vertegenwoordigde, zij het dan ook 'be-
modderd en bestoven, zag ik opeens...."
De Directeur wachtte even', terwijl alle aanwezigen
ademloos luisterden»
opeens een klein, bleek wezen, ineengedo
ken in een hoek. Ik trad naderbij. Het wezen ging
staan en kwam naar -mij toe; het strekte de armen
naar mij' uit en zeide in een vreemde 'taal tegen mij::
„Coesoehoenan!"
Ik verstond dezd taal niet. Latere onderzoekingen
leerden mij, dat het kleine wezen een taal sprak, die
lang reeds uitgestorven' wasen en alleen nog gebruikt
werd door de meerderjarige menschapen on levia
thans. voorzoover ook dozo de menschelijke spraak
rog niet hadden afgezworen in do merkwaardige zit
ting van Groot Dieren Verbond (1036 vóór
Christus).
Wat beteekende dit vreemde woord? Ik zocht in
woordenboeken, doorsnuffeldo bibliotheken, conver
seerde in dierentuinen met de daar wonend* bees
ten, raadpleegde professoren, en vond toen eindelijk:
„Meesterl"
Ik nam het vreemde wezen op. Het wasschrik
riet hoordereesen en hoordershet was een....
geraamten 1
Wordt vervolgd.
Eduard schrijft:
IK HEB SLAAP.
't Was 's avonds half negen. Moeder Jas aan mij'
voor.
't Was een mooi verhaal van een ouden zeeman.
Hij, kon niet moor werken en had haast geen pen
sioen. Zijn eenigste dochter Jansje ging altijd naar
de stad, om bloemetjes te verkoopen, die zz zelf
maakte van wat lapjes.
Zij had een reuzongoed karakter en was altijd
evoh goed en lief. Laatst liep or oen oude vrouw met
oon 'handkarretje. Ze moest djo brug over, maar dat
ging niet. Die kracht bezat ®e niet moor. Ètn dat. zag
Jansjo; zij snelde direct toe on reed het karretje de
brug over. Het vrouwtje bedankte haar vriendelijk.
Maar Jansje zei: „Niels te danken, hoorl"
Daar ging in eens een geeuw door de kamer.
„I-Hé, goeuw toch niet zoo", zei moedor, „ga maar
naar bed, want Je hebt slaap. Dan zal ik morgen
wel verder lezén. Maar 't is heusoh niet aardig van
je, om bij dit verhaal zoo te goouwonl"
I
De RAADSELOPLOSSINGEN van do vóórverlo-
den week zijn:
1.Putten, een plaats op de Veluwe.
Urker een bewoner van Urk.
T i e 1 een plaats in de Betuwe.
Tak een deel van een boom.
E g een landbouwwerktuig.
N een medeklinker.
2. A een klinker.
Ra een stuk v. d. mast.
Bal kinderspeelgoed.
E'ten voedsel opnemen.
Iep en olmen
Deksel, bedekking.
Ai s t e r bloem.
Deur sluiting.
Els boom,- of meisjesnaam.
La bergplaats.
T medeklinker.
3. Lam jong schaap.
Pek zwart en kleverig.
Ap. verkorte waterstandsaanduiding.
GOEDE OPLOSSINGEN ontving ik van:
Nel'.ie W9zel, Burgervlotbrug; J. Oudendijk, Zudd-
scharwoude; Jan Gootjes, Schagen; Tr. Zeeman, Ju-
lianadorp; Adriaan Langedijk, Oudkarspel; 'Alex
Vogelenzang, Andelst; Gepke Bron, Hom; Jansje on
Ap. Nobel, Oudesluis; Gezusters B,. Keinsmerhrug;
Henk en Corrie Blom, Anna Paulowna; C. Bregman,
Winkel; Mnriotje en Jacob F,riks; Jannotje Piers,
Heerhugowaard, J. W. Verhoeve, Berm Texel; Ger.
rie Boontjes, Arkel; Dina Blaauboer en Louwtje van
Zoonen, Julianadorp.
I
EEtf SINT NICOLAASWEDSTRim
Daar ginds komt de stoomboot van Spanje weer Aanl
Hij brcngi one Sint Nicolaas, ik zie hem reeds «taan.
Hoe huppelt zijn paardje hét dek op en neer!
Hoe waaien de wimpels der boot heen en weer!
Dat, versje kennen we 'wel hé? Dat hebben we
thuis en op school al heel veel keoren gezongenl En
over een dag of veertien zingen we 'ti woor hij1 't
feest van Sint Nicolaasl
E/n nu kan lk jullie wat aardigs vertellen. Ter
gelegenheid van het komende «Sint Ndcolaaafeest
looft de Redactie van de Schager Courant vijf prlj^-
zen uit voor de boste oplossers van de raadsels, die
tot Sint Nicolaasavond worden opgegevenlll
Wat zijn dat voor prijzen?
Heel mooie boeken! Jullie hebben .allen wel ,oon«
gezien de étalage naast de drukkerij van de krant
op do Laan in Schagen, nietwaar? 9
En daarin liggen altijd heel mooie boeken, niet
waar?
Jal hoor ik Jan Gootjes al zeggen.
Goed, Janl Nou, die boeken kunnen Jullie winnen
als je alle raadsel* die Je voor Sint Ntoola&s nog ln
de krant zult zien, goed oplost en naar mij stuurt.
Hier heb Je die EE1RISTE PRIJSRAADSELS.
1. Hot goheel ls een woord van, 14 letters (eigen
lijk twee woorden) en 't noemt ons den maam van
iets wat we heel goed kennen.
9, 8, 3 is een uitroep van medelijden.
13, 12, 14 wordt je, als je in 1 water rolt.
Deze bloemen verspreiden een zoetè 5, 6, 10, 7.
11, 4, 1 beteekent vlug.
En 2 is 't zelfde als 8,
2. In de volgende zin zijn de klinkers door punt
jes vervangen. Wie vult, alles eens goed in?
Z .Is b t kl' kj th s t kt t kt
h t n rg ns
En wat staat hier,?
W! r mi t h tl tn> h' ft h
h r.
3. Vul in:
X L Een medeklinker
X 3. Laag water.
X 3. Niet dicht.
X 4. Bitter.
X 5. Voorzetsel.
X 6. Een klinker.
De beginletters vormen eon land van Etaropa.
Alle oplossingen zenden naar L.
SPUI 97, DEN HAlAG.
ROGGEVEEN,
Niet te lang wachten, Jongens en metajeal Vlug
inzenden',
j
Loef niet, omi te eten,
Maar eet, om te leven!
Wie geoft, van wat hij heeft^
Is waardig, dat hij leeft.
Haast U langzaam 1