AlftiiEi Nisows-
ZOOALb DE OUDEN ZONGEN...
Kinderen
Donderdag 7 Januari 1926.
09ste Jaargang. No. 7772.
Uitgevers i N.V. v.h. TIIAPMAN Co., Schagen.
Per Ylet door het over
stroomde gebied.
FEUILLETON.
Als Uw
zich bezeerd hebber
gebruik dan dadelijk
3P
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Dij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Advor-;
tentiön nog zooveel mogelijk in het eerstultkomond nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. no. 20.
Prijs per 3 maanden fl.05. Losse nummers cent. ADVERTEN-
TIöN van 1 tot 5 regols fl.10, iodoro regel meer 20 cont (bowijaao.
inbegTepen). Groote lottere worden naar Maateguimto berekend.
De correspotndént der N.ILCrto. heeffc por vlet
met eën. paar goede geoefende roeiers die altijd
op 'de rivier zitten, een, tooht gemaakt over een
deel' van het andergesferoiamde gebied', door Ne-
der-Assolt, Balgoy en Lienen.
Wij ontlteanen het Mei-onder volgelnde aüut zijn
relaas, over dezen imteressanten tooht.
„Ras op, meneer zei KeeS, onze varensman
toen we bij do boot stonden om; Jn te sfcapptfi.
Het is hier „diep'" en hij stak zijin lange riem in;
het water en peilde een W* a 2 meter. Maar met
dat wij wilden varen kwam. ©r nog" een mannetje
aandraven, dat mee moest naar zijn plaatsje vlak
bij en die dacht dat Mj 'het wei' een beetje onbe
suisd aan kan doen en zoo maar in de boot ;zx>u
kunnen springen., Maar dat was er dan toch hee-
iemaal naast, d.w.z. met het springen en plons
stond Mj meteen tot zijn horlogeketting tn de
nattigheid. Dat was dus fniet bepaald een, ver
kwikkelijk avontuur voor hem, maar eön goeie les
voor ons. Toen hij dan toch was binjnengehaial'd
(Kees Stapte er met zijn klompen kalm weg bij
en gaf hem eetn handje om hem te helpenC, staken
wij van wat' en meteen .zaten, wij al op een -aard
appelkuil aan dem grond ook. Bij al de boeren
huizen liggen van zulke kuilen met aardappelen,
voederbieten en dergelijk goed, dat natuurlijk wel
als verloren zal moeten worden beschouwd, met al
dat vocht en wel verrot zal wezen eer het water
weg is. Een van, de velie stroppen, die de boe
ren aan de watersnood hebben.
Van den aardappelkuil waren wij gelukkig weer
losgekomen én daar gingen wij daln, het wijde wa
tervlak op, dat is over de velden van! Neder Asselt;
bouw- en weiland en over den weg vaii Neder
Asselt naar Balgoy.
Over den weg kwamen wij in' een boomgaard en
wanneer hoi nu maar de tijd geweest was, had
den wij vdo appels en de peren zoo wel zitten de
in de boot kunnen, plukken, zoo diep als het water
Mer op dein bodem! stand. Er dreef daar van_ allps
rond: knollen, aardappelen, uien, een cLoodi big
twee dooie kippen en op het dak van een, schuur
zaten inogf twee kippen op hun lot te wachten, want
wat kon hun anders te wachten staan dan de hon
gerdood.
Wij zaten spoedig midden in het dorp Neder-
Asselt, maar er was geen mensch te bekennen. On
ze schipper ©n zijn maat wezen ons die on die boer
derij, waar met dat alr toch altijd nog mensehen
in moesten wezen en vee ook. 'Bij den teiefoonho.u>
der yan Neder-Asselt legden wij nog even aan Hij
hing .uit het raam met zijin vrouw. Op den zolder
van zijn huis zat hij 'bij zijn telefoon, die men
nog'net voor den hoogsten vloed van beneden uit
het kantoor inaar boven heeft kunnen ^aftakken.
Zijn vrouw en Milderen/ heeft hij bij ach én ze
hadden voorl'oopig nog geen. nood, roept hij ons
toe. Ze zaten hoog en droog en er was ook nog van
olies Maar koken dat ging niet meer, wanit ze
hadd^ i enkel' stinkolie (petroleumK-kacliels. Bene
den daar was dan tooh alles aan het drijven/.
Is er bohalVe de kalfjes nog vee in huis?
Ja, zei de vrouw; wij hebben nog zes var
kens hier gehouden, Mjk maar door het raampje
van die slaapkamer.
En ja, waarlijk, daar stonden zij met hunl zes
sen en m©n begrijpt wol hop die slaapkamer pr
na den watersnood uit zal' ziein-
33.
Oorspronkelijk roman door
LOUISE B. B.
Een bootje met mannen; en vrouwen kruiste
het onze.
Wij kwamen verschillende bootjes tegen, w.o. ge-
improviseerde kruideniers, die als de Rotterdam-
sohe Mstjesniannen langs de schepen, de huizen
langs gaan met een. schuitje vol levenismiddelein
Een groote bl'auwe bus van van Nelle's koffie ach
terop en allerlei gerei in de boot. Zulke menj
schen zijn dan ook noodig, want wel' wordt er van
Grave uit zoo veel' mogelijk gezorgd, maar voor
alles zorgen kan men tooh ook weer niet en de af
standen zijn oun te roeien verbazend groot.
Wij "waren onder de hand al een 1 Va uur onder
weg en toch niet eens-zoo hard* opgeschoten;, (hoe-
wei. de jbhgelns toch wel roeien konden. Maar ea?
staat dan ook een sterke stroom1 en veel wln0! en
op verschillende plaatsen' waren de doorgangen erg
nauw, zoodat wij dikwijls een heele omweg moesten
maken om weer im den goeden koers te raken.
De bakker ©n de slagei-_ werken op het oogenblik
natuurlijk niet meer. Bij den bakker dreef de
heel'e winkelinventaris door het onderhuis en wij
hadden de koekje® zoo maar uit het water kumneflf
oppikken, als wij er bij geval trek in gehad hadden.
Alleen de herbergier was nog open,, maar veefc
klanten zal hij 'in deze dagen wel niet krijgen.
Practisch gesproken zijn de dorpen drooggelegd
door ai die nattigheid en dat is nu bepaald geen/
ongeluk, want er zouden anders missoMen Wel on
gelukken gebeuren met al dat water.
Onze Kees was overigens over dien herbergier
niet best te spreken. De vorige week had hij van
hem twee koeien gered en aan den dijk gebracht
en toen Mj 'terug kwam' om nog eani varken ook te
halen en een borreltje had gedronken, liet de
herbergier hem dat ijskoud betalen.
En toen hij ons-dit verteld had, kwam er nfag
veel1 meer los over de gierigheid van de boeren,
die zelf heusoh geen natte voeten zouden halen om
hun beesten te redden, maar het een ander natuur
lijk graag lieten dodn, als het maar niks kost
Weet u wat wij hier van de boeren zeggen?
„Een boer dn eert zog (zeugj
Die hebben nooit genog
En een boer en een stier
Dat is één dier".
„Van de week heb ik zes koeierï gered' voor êöni
boer en vier varkens, een van.' 700 pond. Twee aan
twee namen wij de koeien in de boot en u ziet dat
het eén lang sonuitje is, zoodat we best om hadden
kunnen gaan,. Eén kennis van' me, die het van
den kant zag, riep tegen ons: ge verzuipt, bidt
maar een acte van berouw maar we zijn niet ver
zopen en hebben ze allemaal stuk voor stuk goed
aan den kant gebracht. Maar denk je dat er ietsi
voor ons aan zat? Kan je begrijpen!7'
Zoo praatte Kees, maar net als de andere men
schen die met een boot overweg konden, heeft hij
zich tooh niet laten wachten, toen het er om giing
de mensehén en het vee te redden, alr was het ook
bij nacht en -ontij, stormweer en regen zooveel
als je maar wilt.
Wij voeren nu over den rijksweg die van Nijmegen
Den avond van den begrafenisdag had Jaap met
duidelijke, in -het oog vallende letters de adverten
tie in de plaatselijke dagbladen laten plaatsen, dat
de kantoren van de firma Van den Heymel Bartels,
.zooals de naam voortaan zou luiden, des ochtends:
ten tien ure weer zouden geopend worden. Dit was
zijn fier en eenig antwoord geweest aan het al meer;
wassende wantrouwen, dat Mj zoo duidêlijk om zich
been voelde. Hij: was tot den strijd gereed'! En nu
stond hij midden in de crisis; reedls uren duurde de-
aanval op het geliefd kantoor, op den goeden naam'
van eerlijk, vertrouwbaar man dien zijn vader be
zat en die jaap's erfenis moest worden.
Fietje en Hendrik waren de kamer, uitgegaan.
Pietje kon niet langer zdch verschuilen in die stille'
achterkamer. Zij voelde zich daar als in een! gevange- i
nis. Zij begreep ai dei? smaad der ouderlijke firma,
aangedaan; hartstochtelijk schold! zij op het wantrou-j
wen der -menschen, de tranen liepen haar daarbij
over de wangen, maar zijl verveelde zich niet, zij
leefde op in de emotie, vergat er dagen lang het
verdriet om het verlies van haar vader door.
'Hendrik bleef wijlen in de verduisterde vestibule,'
waar hij; reeds dn den vroegen morgen, zoodra Jaap
naar het kantoorhlis was gegaan en de menschen
zich begonnen te verdringen in de kantoorgang, de
ijzeren nachtbouten had geschoven voor de commu
nicatiedeur. Als er gebeld werd, ging hij naar het
salonvenster en gluurde voorzichtig door de kanten
vitrages, wie er op de hooge stoep stond'. Gewoonlijk
maakte hij niet open, want er werd onophoudelijk
gebeld door ongeduldige klanten van bet kantoor,
die langs dezen weg probeerden eerder te worden bin
nengelaten. Fietje, in haar ongedurigheid en nieuws
gierigheid, kon niet nalaien door de salon vensters,
te gluren naar de opeengepakte menigte op straat,
die fluitend', lachend, morrend, met wreede nieuws
gierigheid én domme gezichten opkeek tot de twee
aaneengebouwde hooge, smalle huizen met hun ouder
wetsch, oud-vaderlandsch voornaam voorkomen;
vooral naar den gevel, waar heel boven onder de
nok het oude jaartal met de kromme, verweerde,
maar glimmend zwart verlakte ijzeren cijfers: 1746
prijkt, staarde de joelende menigte.
Toen, Fietje in, nieuwsgierige onvoorzichtigheid de
crème kanten gordijnen een oogenblik te veel op
zijde schoof, werd ze dadelijk door de menigte opge
merkt. Zij deinsde plotseling verschrikt achteruit,
men had jouwend, scherp fluitend;, tegen het venster
met straatvuil geworpen.
„Niet doen, juffrouw, ga daar vandaan!" bromde
Hendrik, die op: het verscherpt gejoel buiten, het sa
lon kwam binnenvliegen en de strepen bruine, natte
modder in breede veegen langs het spiegelglas zag
druipen. En toen Fietje, gedwee door den schrik, hem
gehoorzaam volgde naar de vestibule, vermaande
hij: .je kunt nooit weten, waar dat volk toe in staat
is: u moest liever bij freule Betty in de achterka
mer blijven! Straks gaan de ramen hier nog in!
Hoor ze joelen.....! En ik durf de blinden niet
sluiten, om ze buiten niet aan den gang te maken,
het zou de doodsklok luiden zijn voor de firmaI"
Hendrik zette zich op de eikenhouten bank, de
armen gekruist, de beenen over elkaar, een houding
van noodzakelijke wachtende berusting: „Die ezels
koppen, waarom houden ze zich niet rustig, net als
ik! Sta ik midden im dan drom, kom ik om mijn
centen!"
„Jij, wat bedoel je, Hendrik?" Fietje stond voor
hem, nieuwsgierig hem ondervragend.
„Wel, ja ik, juffrouw Fietje! Al is 't geen kapitaal,
wat ik heb uitstaan bij de firma, het zijn toch goed
geteld vierhonderd! guldens spaarduitenToch
wel een zweetdruppeitje angst waard, zou ik denken!
Wa-lief? En zit ik hier nou te beven? Heeft Trijn, in
de keuken, 't op 'r zenuwen, omdat ze nog geen drie
maanden geleden, op mijn aanraden, haar centen uit
de spaarbank haalde en ze bracht bij; onzen meneer
zaliger, omdat ze dien dan toch kende van aange
zicht en daardoor meer vertrouwen in hem had. (km
in zoo'n vreemden snoeshaan achter een loket' tel
kens een ander, die je zuur bespaarde kwartjes 'weg
maait en in een la smijt, alsof hij te doen had met
peperneuten.I Ik zeg, maken wij kabaal
Kijk, hier gloorde toch weer eens een lichtstraal
tje! Fietje, getroffen door het vertrouwen van de
eenvoudige huisgenooten, spoedde zich naar Betty,
om deze door dit voorvalletje wat op te vroolijken,
Betty zat er wel diep onder, meende Fietje.
Een werkelijk. Fietje vond Betty nog altijd gedo
ken in den grooten stoel, kouwelijk hokkend' bij de
warme kachel, in ongewone rust. Betty kon niet
werken, in niets belang stellen, dan in wat persoon
lijk gebeurde -met Jaap, En dat hij zoo geheel onbe
reikbaar bleef, afgesloten van zijn eigen tehuis door
een gebarricadeerde deur, als' leefden zij' in een tijd
naar het Graafsche veer leidt en waar anders de
automobielen over rijden. Nu was het er voor auto's
onveilig. Er had er wel een net onder water kunnen
slaan.
Uit een zoldervenster hingen twee meisjes naar
ons te kijken.
Gaan jullie niet weg?
Wij' willem wel, maar vader wil niet.
Telkens weer hetzelfde. De boeren willen van hun
huis niet scheiden, vooral niet als er nog vee thuis
is. Want er is hier veel kostbaar vee, stamboekvee,
dat duur geweest is en om dat nu maar te laten weg
voeren, wie weet waarheen nee daar willen zij;
niet aan.
Neder-Asselt was eindelijk' achter den rug en
naderde Balgoy.
Daar zijn nog veel menschen blijven zitten en
heeft men het vee eerst later in de R.JK. kerk in
veiligheid gebracht. Een royale kerk, die hoog gele
gen is. 'Het eenige plekje in het dorp, dat nog vrij
gebleven is van het water.
Achter ons, over het kerkhofje, tusschen' al die
treurige steenen uit, waarvan er al omgezakt waren,
kwamen wij voor de kerk langs den wal, om vast te
leggen en het schouwspel van het vee in de kerk te
zien. Voor de kerk was H een groote drukte.
Uit de pastorie droegen ze armen vol lange witte
brooden, die in marineschuitjes werden geladen om
uitgedeeld te worden.
Het was wel een drukke aanlegplaats. Er lag een
groote ijzeren ponton, bemand met matrozen en een
ferme sloep met mariniers en nog een heele sleep
van kleinere schuitjes, allemaal van menschen, die
waren komen zien naar het vee.
Het vee, het vee, dat ia de zorg van dag en nacht
van iedereen,
Op den stoep van de pastorie stondi een groot pe
troleumvat, al 3/4 leeg en een ander, nog onaange
broken, lag er naast. Telkens kwamen er menschen,
met een blik of een1 kan, watl petroleum pompen voor
de lamp.
Uit de kerk hoorden wij' de koeien al loeien.
Hierheen, zei de 'huishoudster van die pastorie en
wees ons een zijgangetje, dat naar de kerk leidt.
Het was niet bepaald' wierookgeur die ons daaruit
tegemoet kwam, maar wel de stank van onvervalsch.
te mest. Ben mest tot aan' de enkels waden wij het
gangetje door naar de kerk. Och arm! Wat ziet die
er ultl Het is verschrikkelijkl Er staan op het
oogenblik zeker nog een 60 koeien in het schip en
een stu-k of 15 paarden, zoo maar op wat los stroo. De
kerkehanken zijn voor het altaar opgestapeld. Daar
staan de paarden tegen en ze hebben er al aardig
onder huis gehouden, en er heel wat van kapot ge
slagen. Maar d&t is nog niet zoo erg als de boel op
den vloer en dé hoogop met vuil bespatte muren. De
meesten liggen zoo maar in de mest, de paarden ook
en ze zaten dan ook tot over hun ooren onder het
vuil, wat een ordentelijken boer toch wel aan het
hart moet gaan. Geregeld komen de boeren zelf hun
beesten voeren en melken ,maar waar ze met de
melk naar toe moeten, dat weten ze niet Er zijn
geen schuiten om ze weg te brengen en dus gaat het
meeste maar aan de varkens. Tusschen de koeien
liepen er dan nog wat kippen te scharrelen en in het
voorportaal van de kerk wat hadden we daar?
De varkens! Lieve hemel, wat een zwijnentroep!
Een man was juist bezig het portaal een beetje uit
te vegen. Hij had al een hoop van IK manshoogte
opgestapeld) -r- en er was nog meer!
Buiten om de kerk waar het vee en de paarden
eerst gestaan hadden, was het haast nog grooter
smeerboel. Van het mooie grasperkje van mijnheer
pastoor was geen sprietje meer over, maar het zal er
na den watersnood! wellicht wel weer willen groeien,
na zoo'n goede beurt van de mest gehad te hebben.
Door Lienen werd teruggevaren. Daar is nog een
groot toevluchtsoord voor vee in een smederij. De
smid wou- eerst geen vee over den vloer hebben,
maar hij moest wel, toen ze de marechaussees erbij
gehaald hadden. Zulke menschen zijn er. In allerijl
heeft men rondom de smidse en de schuren op het
aanliggende erf vaste afdakken getimmerd, waar ook
vee onder staat, 'half in de open lucht, maar dan toch
beschut voor den regen en den ergsten wind. En dat
is zoo een beetje de toestand, zooals men dien nu
overal aantreft, in de ondergeloopen dorpen. 70 kerk
dorpen zijn er, zei een ingenieur tegen ons, onder
geloopen. De oppervlakte land, die onder water staat,
is wel 10.000 H.A. en meer.
181.
NES/TfKAlSTJES. II.
Vervolg.
Eén ingenieur op het gebied' van woningbouw vin
den we in den ekster. Deze neemt steeds vertikale
takken, waarin hij zijn nest bouwt. Ook hier ziet men
als bij' merel cn vink, het gemis aan steunsel, zoo
als we dat aantreffen bij de holebroedera. Als ver
volmaking vinden we hier echter de aangebrachte
kapbedekking, welke hen, togen aanvallen van hun
vijanden moet beschutten.
'Na deze kleine uitwijding zullen we weer tot ons
oorspronkelijk punt terugkeeren, al was het zeker
niet ondienstig op deze evolutie in de vogelwereld te
wijzen. Gaan we dan terug op hetgeen ik bij den
aanvang vermeldde, ml. dat Kool. en Pimpelmees tot
de stamdvogels en het Gekraagde Roodstaartje tot de
trekvogels behoort, dan dienen we even ter verdub,
del ijking voor onbekenden op dit gebied te vermelden
dat onder stand vogels die soorten worden verstaan,
welke zomer en winter, dus Bij» gevolg hun heele le
ven, in een betrekkelijk klein gebied ronddolen. Bet
woordje ^trekvogel" mag zeker wel voldoende be
kend worden geacht, dat alle lezers en lezeressen
hieronder verstaan, die vogels, welke den zomer en
den winter in verschillend gebied doorbrengen. Tot
deze laatste categorie behoort dan het zoo schuwe
Gekraagde Roodstaart] e.
m..
Uit! het feit, dat we het .Gekraagde Roodstaartje
hier alleen in den winter aantreffen en Kool- en
Pimpelmees het geheele jaar, zal ieder begrijpen, dat
de twee laatstgenoemden voor ons de meeste waar
de vertegenwoordigen. Toch mogen we het rood
staartje niet verachten, wijl we het in ons midden
hebben, op een tijdstip, dat voor een gansche vogel
huishouding moet worden gezorgd of duidelijker uit
gedrukt, dat we ze hier aantreffen in het broedsel-
zoen, als voor vele jonge vogeltjes moet word ge
zorgd. Juist in dien tijd nu, als de natuur uit haar
winterslaap ontwaakt, zijn de vruchtboomparasieten
legio, zoodat ze ter juister tijd aanwezig zijn om me
de een opruiming onder deze ongewenschte insecten-
te houden.
We zullen hier nu tevens de gelegenheid aangrij
pen, om veler vraag te beantwoorden, waarom het
Gekit Roodstaartje niet in het warme Zuiden zijn
mestje bouwt en waarom of zwaluw en ooievaar uit
het Zuiden vand&an komen om hier te broeden.
Deze vraag laat zich aldus beantwoorden:
We kunnen zeggen, dat door den winter het leven
in de natuur tot een minimum wordt terug gebracht
Deze schade en achterstand moet echter weer inge-<
haald worden en het is Moeder Natuur die nu in
Noordelijk gelegen streken (b.v. Nederland) alles
sneller ontwaken iaat, dan in Zuidelijker gelegen
van beleg, maakte haar half ziek van onrust. Ze zag
hem staan, den jongen chef, met zijn koele grijze
oogen, vastgesloten lippen, alléén staande voor het
zwaarste werk. nu zijn bekwame boekhouder en zijn
ondervindingrijke vader hem niet meer konden bij
staan, te midden van den strijd, den menschen zijn
stug, trotsch gezichtsmasker toonend, maar terwijl
in hem brandde de felle smart om den smaad, de
schande, zijn oud huis, zijn vaders eerlijken naam,
zijn heilige, erfenis aangedaan! En toch benijdde zij
hem nóg! Hij kon handelen tenminste, leefde in den
roes van inspannenden arbei'd, hij' kon de rust tot mar
telend' denken niet vinden. Want o, die duldelooze
uren van angst en afwachten der vrouwen deel!
Zij. moest werkeloos neerzitten, Nu voelde zij zich te
recht de vreemde in dit gezin. Fietje leefde mee met
het belang van de firma, met de crisis waarin het
huis Van den Heymel Bartels zweefde tusschen le
ven en doodMaar wat kon baar, Betty, het wol
of wee van het kantoor schelen, zoo Jaap zich maar
niet overstuur werkte, of ineen zakte van smart en
schaamte Om Jaap's glorie wildé zij dat Van den
Heymel Bartels zegevierend uit den strijd kwam!
Het was een kwestie van leven en. dood voor Jaap,
dat begreep- zij'. Hij had dezer dagen slechts één ge
dachte: het kantoor, al het andere bestond niet
meer voor hem! Zijn onverschilligheid was haar,
een bewijs te meer, dat hij zijn liefde, zijn teleur
stelling. geheel overwonnen had. Grootere, strengere
belangen en emoties hadden de teedere, liefelijker j
gevoelens uit zijn borst verdrongen en vernietigd I
Zelfs de troost voor zijn lichamelijk welzijn te mo-j
gen zorgen werd' haar niet gegund. Tegen twaalf uur i
boodschapte Hendrik, stond d'e menigte op de stoep
het dichtst opeen gepakt. Tot in de achterkamer
hoorde men het geschuifel van de ontelbare voet
slappen, die schuuriien langs de marmeren steenen
der kantoorgang. Het dejeuner-uur verging en Jaap
verscheen niet, kon niet komen, omdat de menigte
voor de loketen, die hongerden naar hun déposito's,
hem en zijn personeel gevangen hield in eigen
kantoor.
Om halftwee, eindelijk, kwam Hendrik met de eer-
ste boodschap, van het. kantoor. De belegering werd
minder streng, de toevloed dunde: „Jansma, de jong
ste klerk", vertelde hij: „is achter door een raam in
den tuin geklommen en kwam zoo in de keuken! De
meiden kregen 't op 'er heupen, toen zij den jongen
zagen binnenklimmen, hij zag groen als spinazie van
vermoeidheid! Trijn duwde hem op een stoel, gaf
hem een kom warme koffie. „Daar, ziel", zeide zij, j
„drink maar eerst!" Eindelijk kon hij zijn boodschap!
doen. Meneer Jaap stuurde hem! Of de freule zorgen I
kon voor boterhammen, zooveel er maar gauw te
maken waren, en kannen met melk of koffie voor
het personeel, niemand kon weg1 Etn ik zal alles
door het raam in den tuin overreiken, freule, want
vóór zijn ze in staat me alles uit de handen te gap
pen als ik er mee aankom door d'e gangdeur
Maar met dat al, juffrouw Fietje, dunt de toeloop,
en daar is er toch tot nu toe geen één weggestuurd
geen één
Toen een oogenblik later Hendrik wegging met
de opgestapelde boterhammen, de kan melk nam
hij met zich- de verademing, de afleiding iets te heb
ben moeten doen, dat werkelijk af moest. Het doou
dend eentonige wachten begon weer
Een half uur later bracht Jansma de ledige schotels
terug, kwam op verzoek van den chef de melkkan
rog eens vullen. Betty kon het niet nalaten, Fietje's
gewoonte over te nemen; zij- liet den jongen klerk
bij zich komen en ondervroeg hem gretig: „Heeft me
neer meegegeten?"
De klerk zag haar hoofdschuddend aan: „MeneeT...?
Neen, dien had hij niet eens gezien in de achterka
mer, waar 'hij' de boterhammen echter 'n scherm, bad
moeten neerzetten. Twee aan twee hadden de kler
ken allen een paar minuten gekregen om wat t© gaan
gebruiken in die achterkamer, achter dat scherm. Me
neer was vóór gebleven
De middaguren kropen traag voorbij, de foude voor
het huis verliep langzamerhand; tegen drie uur had
alles het gewone aanzien gekregenmaar nie
mand uit het kantoor vertoonde zich nog in het
woonhuis, ofschoon Hendrik eindelijk de ijzeren
bouten van de oommunicatiedeur had genomen. 'Te
gen vier uur werd. er aan de voordeur gescheld en
die bel klonk weer rustig, kalm, alledaags! Fietje
liep dadelijk nieuwsgierig naar voren, Hendrik tegen
het lijf, die uit het salon kwam, waar hij gegluurd
had naar wie er stonden op de stoep.
„Juffrouwjuffrouw Fietje, daar is de baron,
en de baron z'n moeder, en de freules van Hoogduy-
nen! Maar binnen laten?"
„Ja, laat ze in de huiskamer, Hendrik!" Fietje,
plotseling vuurrood, ijlde naar de achterkamer: „De
nichten komen enRuud! Goddank, wat heb ik
naar ze verlangd!" kreet zij, met naieve blijdschap.
Betty, loom, richtte zich langzaam op uit haar
9toel. Och, deze nieuwe verveling! Wat. kwam men
toch noodeloos storen! Toch. werktuiglijk deed zij
wat voor d'e hand lag, nam de lucifers en stak het
gaslicht op.
Wordt vervolgd.