AlftiiEi Nisows- ZOOALb DE OUDEN ZONGEN... Kinderen Donderdag 7 Januari 1926. 09ste Jaargang. No. 7772. Uitgevers i N.V. v.h. TIIAPMAN Co., Schagen. Per Ylet door het over stroomde gebied. FEUILLETON. Als Uw zich bezeerd hebber gebruik dan dadelijk 3P Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Dij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Advor-; tentiön nog zooveel mogelijk in het eerstultkomond nummer geplaatst. POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. no. 20. Prijs per 3 maanden fl.05. Losse nummers cent. ADVERTEN- TIöN van 1 tot 5 regols fl.10, iodoro regel meer 20 cont (bowijaao. inbegTepen). Groote lottere worden naar Maateguimto berekend. De correspotndént der N.ILCrto. heeffc por vlet met eën. paar goede geoefende roeiers die altijd op 'de rivier zitten, een, tooht gemaakt over een deel' van het andergesferoiamde gebied', door Ne- der-Assolt, Balgoy en Lienen. Wij ontlteanen het Mei-onder volgelnde aüut zijn relaas, over dezen imteressanten tooht. „Ras op, meneer zei KeeS, onze varensman toen we bij do boot stonden om; Jn te sfcapptfi. Het is hier „diep'" en hij stak zijin lange riem in; het water en peilde een W* a 2 meter. Maar met dat wij wilden varen kwam. ©r nog" een mannetje aandraven, dat mee moest naar zijn plaatsje vlak bij en die dacht dat Mj 'het wei' een beetje onbe suisd aan kan doen en zoo maar in de boot ;zx>u kunnen springen., Maar dat was er dan toch hee- iemaal naast, d.w.z. met het springen en plons stond Mj meteen tot zijn horlogeketting tn de nattigheid. Dat was dus fniet bepaald een, ver kwikkelijk avontuur voor hem, maar eön goeie les voor ons. Toen hij dan toch was binjnengehaial'd (Kees Stapte er met zijn klompen kalm weg bij en gaf hem eetn handje om hem te helpenC, staken wij van wat' en meteen .zaten, wij al op een -aard appelkuil aan dem grond ook. Bij al de boeren huizen liggen van zulke kuilen met aardappelen, voederbieten en dergelijk goed, dat natuurlijk wel als verloren zal moeten worden beschouwd, met al dat vocht en wel verrot zal wezen eer het water weg is. Een van, de velie stroppen, die de boe ren aan de watersnood hebben. Van den aardappelkuil waren wij gelukkig weer losgekomen én daar gingen wij daln, het wijde wa tervlak op, dat is over de velden van! Neder Asselt; bouw- en weiland en over den weg vaii Neder Asselt naar Balgoy. Over den weg kwamen wij in' een boomgaard en wanneer hoi nu maar de tijd geweest was, had den wij vdo appels en de peren zoo wel zitten de in de boot kunnen, plukken, zoo diep als het water Mer op dein bodem! stand. Er dreef daar van_ allps rond: knollen, aardappelen, uien, een cLoodi big twee dooie kippen en op het dak van een, schuur zaten inogf twee kippen op hun lot te wachten, want wat kon hun anders te wachten staan dan de hon gerdood. Wij zaten spoedig midden in het dorp Neder- Asselt, maar er was geen mensch te bekennen. On ze schipper ©n zijn maat wezen ons die on die boer derij, waar met dat alr toch altijd nog mensehen in moesten wezen en vee ook. 'Bij den teiefoonho.u> der yan Neder-Asselt legden wij nog even aan Hij hing .uit het raam met zijin vrouw. Op den zolder van zijn huis zat hij 'bij zijn telefoon, die men nog'net voor den hoogsten vloed van beneden uit het kantoor inaar boven heeft kunnen ^aftakken. Zijn vrouw en Milderen/ heeft hij bij ach én ze hadden voorl'oopig nog geen. nood, roept hij ons toe. Ze zaten hoog en droog en er was ook nog van olies Maar koken dat ging niet meer, wanit ze hadd^ i enkel' stinkolie (petroleumK-kacliels. Bene den daar was dan tooh alles aan het drijven/. Is er bohalVe de kalfjes nog vee in huis? Ja, zei de vrouw; wij hebben nog zes var kens hier gehouden, Mjk maar door het raampje van die slaapkamer. En ja, waarlijk, daar stonden zij met hunl zes sen en m©n begrijpt wol hop die slaapkamer pr na den watersnood uit zal' ziein- 33. Oorspronkelijk roman door LOUISE B. B. Een bootje met mannen; en vrouwen kruiste het onze. Wij kwamen verschillende bootjes tegen, w.o. ge- improviseerde kruideniers, die als de Rotterdam- sohe Mstjesniannen langs de schepen, de huizen langs gaan met een. schuitje vol levenismiddelein Een groote bl'auwe bus van van Nelle's koffie ach terop en allerlei gerei in de boot. Zulke menj schen zijn dan ook noodig, want wel' wordt er van Grave uit zoo veel' mogelijk gezorgd, maar voor alles zorgen kan men tooh ook weer niet en de af standen zijn oun te roeien verbazend groot. Wij "waren onder de hand al een 1 Va uur onder weg en toch niet eens-zoo hard* opgeschoten;, (hoe- wei. de jbhgelns toch wel roeien konden. Maar ea? staat dan ook een sterke stroom1 en veel wln0! en op verschillende plaatsen' waren de doorgangen erg nauw, zoodat wij dikwijls een heele omweg moesten maken om weer im den goeden koers te raken. De bakker ©n de slagei-_ werken op het oogenblik natuurlijk niet meer. Bij den bakker dreef de heel'e winkelinventaris door het onderhuis en wij hadden de koekje® zoo maar uit het water kumneflf oppikken, als wij er bij geval trek in gehad hadden. Alleen de herbergier was nog open,, maar veefc klanten zal hij 'in deze dagen wel niet krijgen. Practisch gesproken zijn de dorpen drooggelegd door ai die nattigheid en dat is nu bepaald geen/ ongeluk, want er zouden anders missoMen Wel on gelukken gebeuren met al dat water. Onze Kees was overigens over dien herbergier niet best te spreken. De vorige week had hij van hem twee koeien gered en aan den dijk gebracht en toen Mj 'terug kwam' om nog eani varken ook te halen en een borreltje had gedronken, liet de herbergier hem dat ijskoud betalen. En toen hij ons-dit verteld had, kwam er nfag veel1 meer los over de gierigheid van de boeren, die zelf heusoh geen natte voeten zouden halen om hun beesten te redden, maar het een ander natuur lijk graag lieten dodn, als het maar niks kost Weet u wat wij hier van de boeren zeggen? „Een boer dn eert zog (zeugj Die hebben nooit genog En een boer en een stier Dat is één dier". „Van de week heb ik zes koeierï gered' voor êöni boer en vier varkens, een van.' 700 pond. Twee aan twee namen wij de koeien in de boot en u ziet dat het eén lang sonuitje is, zoodat we best om hadden kunnen gaan,. Eén kennis van' me, die het van den kant zag, riep tegen ons: ge verzuipt, bidt maar een acte van berouw maar we zijn niet ver zopen en hebben ze allemaal stuk voor stuk goed aan den kant gebracht. Maar denk je dat er ietsi voor ons aan zat? Kan je begrijpen!7' Zoo praatte Kees, maar net als de andere men schen die met een boot overweg konden, heeft hij zich tooh niet laten wachten, toen het er om giing de mensehén en het vee te redden, alr was het ook bij nacht en -ontij, stormweer en regen zooveel als je maar wilt. Wij voeren nu over den rijksweg die van Nijmegen Den avond van den begrafenisdag had Jaap met duidelijke, in -het oog vallende letters de adverten tie in de plaatselijke dagbladen laten plaatsen, dat de kantoren van de firma Van den Heymel Bartels, .zooals de naam voortaan zou luiden, des ochtends: ten tien ure weer zouden geopend worden. Dit was zijn fier en eenig antwoord geweest aan het al meer; wassende wantrouwen, dat Mj zoo duidêlijk om zich been voelde. Hij: was tot den strijd gereed'! En nu stond hij midden in de crisis; reedls uren duurde de- aanval op het geliefd kantoor, op den goeden naam' van eerlijk, vertrouwbaar man dien zijn vader be zat en die jaap's erfenis moest worden. Fietje en Hendrik waren de kamer, uitgegaan. Pietje kon niet langer zdch verschuilen in die stille' achterkamer. Zij voelde zich daar als in een! gevange- i nis. Zij begreep ai dei? smaad der ouderlijke firma, aangedaan; hartstochtelijk schold! zij op het wantrou-j wen der -menschen, de tranen liepen haar daarbij over de wangen, maar zijl verveelde zich niet, zij leefde op in de emotie, vergat er dagen lang het verdriet om het verlies van haar vader door. 'Hendrik bleef wijlen in de verduisterde vestibule,' waar hij; reeds dn den vroegen morgen, zoodra Jaap naar het kantoorhlis was gegaan en de menschen zich begonnen te verdringen in de kantoorgang, de ijzeren nachtbouten had geschoven voor de commu nicatiedeur. Als er gebeld werd, ging hij naar het salonvenster en gluurde voorzichtig door de kanten vitrages, wie er op de hooge stoep stond'. Gewoonlijk maakte hij niet open, want er werd onophoudelijk gebeld door ongeduldige klanten van bet kantoor, die langs dezen weg probeerden eerder te worden bin nengelaten. Fietje, in haar ongedurigheid en nieuws gierigheid, kon niet nalaien door de salon vensters, te gluren naar de opeengepakte menigte op straat, die fluitend', lachend, morrend, met wreede nieuws gierigheid én domme gezichten opkeek tot de twee aaneengebouwde hooge, smalle huizen met hun ouder wetsch, oud-vaderlandsch voornaam voorkomen; vooral naar den gevel, waar heel boven onder de nok het oude jaartal met de kromme, verweerde, maar glimmend zwart verlakte ijzeren cijfers: 1746 prijkt, staarde de joelende menigte. Toen, Fietje in, nieuwsgierige onvoorzichtigheid de crème kanten gordijnen een oogenblik te veel op zijde schoof, werd ze dadelijk door de menigte opge merkt. Zij deinsde plotseling verschrikt achteruit, men had jouwend, scherp fluitend;, tegen het venster met straatvuil geworpen. „Niet doen, juffrouw, ga daar vandaan!" bromde Hendrik, die op: het verscherpt gejoel buiten, het sa lon kwam binnenvliegen en de strepen bruine, natte modder in breede veegen langs het spiegelglas zag druipen. En toen Fietje, gedwee door den schrik, hem gehoorzaam volgde naar de vestibule, vermaande hij: .je kunt nooit weten, waar dat volk toe in staat is: u moest liever bij freule Betty in de achterka mer blijven! Straks gaan de ramen hier nog in! Hoor ze joelen.....! En ik durf de blinden niet sluiten, om ze buiten niet aan den gang te maken, het zou de doodsklok luiden zijn voor de firmaI" Hendrik zette zich op de eikenhouten bank, de armen gekruist, de beenen over elkaar, een houding van noodzakelijke wachtende berusting: „Die ezels koppen, waarom houden ze zich niet rustig, net als ik! Sta ik midden im dan drom, kom ik om mijn centen!" „Jij, wat bedoel je, Hendrik?" Fietje stond voor hem, nieuwsgierig hem ondervragend. „Wel, ja ik, juffrouw Fietje! Al is 't geen kapitaal, wat ik heb uitstaan bij de firma, het zijn toch goed geteld vierhonderd! guldens spaarduitenToch wel een zweetdruppeitje angst waard, zou ik denken! Wa-lief? En zit ik hier nou te beven? Heeft Trijn, in de keuken, 't op 'r zenuwen, omdat ze nog geen drie maanden geleden, op mijn aanraden, haar centen uit de spaarbank haalde en ze bracht bij; onzen meneer zaliger, omdat ze dien dan toch kende van aange zicht en daardoor meer vertrouwen in hem had. (km in zoo'n vreemden snoeshaan achter een loket' tel kens een ander, die je zuur bespaarde kwartjes 'weg maait en in een la smijt, alsof hij te doen had met peperneuten.I Ik zeg, maken wij kabaal Kijk, hier gloorde toch weer eens een lichtstraal tje! Fietje, getroffen door het vertrouwen van de eenvoudige huisgenooten, spoedde zich naar Betty, om deze door dit voorvalletje wat op te vroolijken, Betty zat er wel diep onder, meende Fietje. Een werkelijk. Fietje vond Betty nog altijd gedo ken in den grooten stoel, kouwelijk hokkend' bij de warme kachel, in ongewone rust. Betty kon niet werken, in niets belang stellen, dan in wat persoon lijk gebeurde -met Jaap, En dat hij zoo geheel onbe reikbaar bleef, afgesloten van zijn eigen tehuis door een gebarricadeerde deur, als' leefden zij' in een tijd naar het Graafsche veer leidt en waar anders de automobielen over rijden. Nu was het er voor auto's onveilig. Er had er wel een net onder water kunnen slaan. Uit een zoldervenster hingen twee meisjes naar ons te kijken. Gaan jullie niet weg? Wij' willem wel, maar vader wil niet. Telkens weer hetzelfde. De boeren willen van hun huis niet scheiden, vooral niet als er nog vee thuis is. Want er is hier veel kostbaar vee, stamboekvee, dat duur geweest is en om dat nu maar te laten weg voeren, wie weet waarheen nee daar willen zij; niet aan. Neder-Asselt was eindelijk' achter den rug en naderde Balgoy. Daar zijn nog veel menschen blijven zitten en heeft men het vee eerst later in de R.JK. kerk in veiligheid gebracht. Een royale kerk, die hoog gele gen is. 'Het eenige plekje in het dorp, dat nog vrij gebleven is van het water. Achter ons, over het kerkhofje, tusschen' al die treurige steenen uit, waarvan er al omgezakt waren, kwamen wij voor de kerk langs den wal, om vast te leggen en het schouwspel van het vee in de kerk te zien. Voor de kerk was H een groote drukte. Uit de pastorie droegen ze armen vol lange witte brooden, die in marineschuitjes werden geladen om uitgedeeld te worden. Het was wel een drukke aanlegplaats. Er lag een groote ijzeren ponton, bemand met matrozen en een ferme sloep met mariniers en nog een heele sleep van kleinere schuitjes, allemaal van menschen, die waren komen zien naar het vee. Het vee, het vee, dat ia de zorg van dag en nacht van iedereen, Op den stoep van de pastorie stondi een groot pe troleumvat, al 3/4 leeg en een ander, nog onaange broken, lag er naast. Telkens kwamen er menschen, met een blik of een1 kan, watl petroleum pompen voor de lamp. Uit de kerk hoorden wij' de koeien al loeien. Hierheen, zei de 'huishoudster van die pastorie en wees ons een zijgangetje, dat naar de kerk leidt. Het was niet bepaald' wierookgeur die ons daaruit tegemoet kwam, maar wel de stank van onvervalsch. te mest. Ben mest tot aan' de enkels waden wij het gangetje door naar de kerk. Och arm! Wat ziet die er ultl Het is verschrikkelijkl Er staan op het oogenblik zeker nog een 60 koeien in het schip en een stu-k of 15 paarden, zoo maar op wat los stroo. De kerkehanken zijn voor het altaar opgestapeld. Daar staan de paarden tegen en ze hebben er al aardig onder huis gehouden, en er heel wat van kapot ge slagen. Maar d&t is nog niet zoo erg als de boel op den vloer en dé hoogop met vuil bespatte muren. De meesten liggen zoo maar in de mest, de paarden ook en ze zaten dan ook tot over hun ooren onder het vuil, wat een ordentelijken boer toch wel aan het hart moet gaan. Geregeld komen de boeren zelf hun beesten voeren en melken ,maar waar ze met de melk naar toe moeten, dat weten ze niet Er zijn geen schuiten om ze weg te brengen en dus gaat het meeste maar aan de varkens. Tusschen de koeien liepen er dan nog wat kippen te scharrelen en in het voorportaal van de kerk wat hadden we daar? De varkens! Lieve hemel, wat een zwijnentroep! Een man was juist bezig het portaal een beetje uit te vegen. Hij had al een hoop van IK manshoogte opgestapeld) -r- en er was nog meer! Buiten om de kerk waar het vee en de paarden eerst gestaan hadden, was het haast nog grooter smeerboel. Van het mooie grasperkje van mijnheer pastoor was geen sprietje meer over, maar het zal er na den watersnood! wellicht wel weer willen groeien, na zoo'n goede beurt van de mest gehad te hebben. Door Lienen werd teruggevaren. Daar is nog een groot toevluchtsoord voor vee in een smederij. De smid wou- eerst geen vee over den vloer hebben, maar hij moest wel, toen ze de marechaussees erbij gehaald hadden. Zulke menschen zijn er. In allerijl heeft men rondom de smidse en de schuren op het aanliggende erf vaste afdakken getimmerd, waar ook vee onder staat, 'half in de open lucht, maar dan toch beschut voor den regen en den ergsten wind. En dat is zoo een beetje de toestand, zooals men dien nu overal aantreft, in de ondergeloopen dorpen. 70 kerk dorpen zijn er, zei een ingenieur tegen ons, onder geloopen. De oppervlakte land, die onder water staat, is wel 10.000 H.A. en meer. 181. NES/TfKAlSTJES. II. Vervolg. Eén ingenieur op het gebied' van woningbouw vin den we in den ekster. Deze neemt steeds vertikale takken, waarin hij zijn nest bouwt. Ook hier ziet men als bij' merel cn vink, het gemis aan steunsel, zoo als we dat aantreffen bij de holebroedera. Als ver volmaking vinden we hier echter de aangebrachte kapbedekking, welke hen, togen aanvallen van hun vijanden moet beschutten. 'Na deze kleine uitwijding zullen we weer tot ons oorspronkelijk punt terugkeeren, al was het zeker niet ondienstig op deze evolutie in de vogelwereld te wijzen. Gaan we dan terug op hetgeen ik bij den aanvang vermeldde, ml. dat Kool. en Pimpelmees tot de stamdvogels en het Gekraagde Roodstaartje tot de trekvogels behoort, dan dienen we even ter verdub, del ijking voor onbekenden op dit gebied te vermelden dat onder stand vogels die soorten worden verstaan, welke zomer en winter, dus Bij» gevolg hun heele le ven, in een betrekkelijk klein gebied ronddolen. Bet woordje ^trekvogel" mag zeker wel voldoende be kend worden geacht, dat alle lezers en lezeressen hieronder verstaan, die vogels, welke den zomer en den winter in verschillend gebied doorbrengen. Tot deze laatste categorie behoort dan het zoo schuwe Gekraagde Roodstaart] e. m.. Uit! het feit, dat we het .Gekraagde Roodstaartje hier alleen in den winter aantreffen en Kool- en Pimpelmees het geheele jaar, zal ieder begrijpen, dat de twee laatstgenoemden voor ons de meeste waar de vertegenwoordigen. Toch mogen we het rood staartje niet verachten, wijl we het in ons midden hebben, op een tijdstip, dat voor een gansche vogel huishouding moet worden gezorgd of duidelijker uit gedrukt, dat we ze hier aantreffen in het broedsel- zoen, als voor vele jonge vogeltjes moet word ge zorgd. Juist in dien tijd nu, als de natuur uit haar winterslaap ontwaakt, zijn de vruchtboomparasieten legio, zoodat ze ter juister tijd aanwezig zijn om me de een opruiming onder deze ongewenschte insecten- te houden. We zullen hier nu tevens de gelegenheid aangrij pen, om veler vraag te beantwoorden, waarom het Gekit Roodstaartje niet in het warme Zuiden zijn mestje bouwt en waarom of zwaluw en ooievaar uit het Zuiden vand&an komen om hier te broeden. Deze vraag laat zich aldus beantwoorden: We kunnen zeggen, dat door den winter het leven in de natuur tot een minimum wordt terug gebracht Deze schade en achterstand moet echter weer inge-< haald worden en het is Moeder Natuur die nu in Noordelijk gelegen streken (b.v. Nederland) alles sneller ontwaken iaat, dan in Zuidelijker gelegen van beleg, maakte haar half ziek van onrust. Ze zag hem staan, den jongen chef, met zijn koele grijze oogen, vastgesloten lippen, alléén staande voor het zwaarste werk. nu zijn bekwame boekhouder en zijn ondervindingrijke vader hem niet meer konden bij staan, te midden van den strijd, den menschen zijn stug, trotsch gezichtsmasker toonend, maar terwijl in hem brandde de felle smart om den smaad, de schande, zijn oud huis, zijn vaders eerlijken naam, zijn heilige, erfenis aangedaan! En toch benijdde zij hem nóg! Hij kon handelen tenminste, leefde in den roes van inspannenden arbei'd, hij' kon de rust tot mar telend' denken niet vinden. Want o, die duldelooze uren van angst en afwachten der vrouwen deel! Zij. moest werkeloos neerzitten, Nu voelde zij zich te recht de vreemde in dit gezin. Fietje leefde mee met het belang van de firma, met de crisis waarin het huis Van den Heymel Bartels zweefde tusschen le ven en doodMaar wat kon baar, Betty, het wol of wee van het kantoor schelen, zoo Jaap zich maar niet overstuur werkte, of ineen zakte van smart en schaamte Om Jaap's glorie wildé zij dat Van den Heymel Bartels zegevierend uit den strijd kwam! Het was een kwestie van leven en. dood voor Jaap, dat begreep- zij'. Hij had dezer dagen slechts één ge dachte: het kantoor, al het andere bestond niet meer voor hem! Zijn onverschilligheid was haar, een bewijs te meer, dat hij zijn liefde, zijn teleur stelling. geheel overwonnen had. Grootere, strengere belangen en emoties hadden de teedere, liefelijker j gevoelens uit zijn borst verdrongen en vernietigd I Zelfs de troost voor zijn lichamelijk welzijn te mo-j gen zorgen werd' haar niet gegund. Tegen twaalf uur i boodschapte Hendrik, stond d'e menigte op de stoep het dichtst opeen gepakt. Tot in de achterkamer hoorde men het geschuifel van de ontelbare voet slappen, die schuuriien langs de marmeren steenen der kantoorgang. Het dejeuner-uur verging en Jaap verscheen niet, kon niet komen, omdat de menigte voor de loketen, die hongerden naar hun déposito's, hem en zijn personeel gevangen hield in eigen kantoor. Om halftwee, eindelijk, kwam Hendrik met de eer- ste boodschap, van het. kantoor. De belegering werd minder streng, de toevloed dunde: „Jansma, de jong ste klerk", vertelde hij: „is achter door een raam in den tuin geklommen en kwam zoo in de keuken! De meiden kregen 't op 'er heupen, toen zij den jongen zagen binnenklimmen, hij zag groen als spinazie van vermoeidheid! Trijn duwde hem op een stoel, gaf hem een kom warme koffie. „Daar, ziel", zeide zij, j „drink maar eerst!" Eindelijk kon hij zijn boodschap! doen. Meneer Jaap stuurde hem! Of de freule zorgen I kon voor boterhammen, zooveel er maar gauw te maken waren, en kannen met melk of koffie voor het personeel, niemand kon weg1 Etn ik zal alles door het raam in den tuin overreiken, freule, want vóór zijn ze in staat me alles uit de handen te gap pen als ik er mee aankom door d'e gangdeur Maar met dat al, juffrouw Fietje, dunt de toeloop, en daar is er toch tot nu toe geen één weggestuurd geen één Toen een oogenblik later Hendrik wegging met de opgestapelde boterhammen, de kan melk nam hij met zich- de verademing, de afleiding iets te heb ben moeten doen, dat werkelijk af moest. Het doou dend eentonige wachten begon weer Een half uur later bracht Jansma de ledige schotels terug, kwam op verzoek van den chef de melkkan rog eens vullen. Betty kon het niet nalaten, Fietje's gewoonte over te nemen; zij- liet den jongen klerk bij zich komen en ondervroeg hem gretig: „Heeft me neer meegegeten?" De klerk zag haar hoofdschuddend aan: „MeneeT...? Neen, dien had hij niet eens gezien in de achterka mer, waar 'hij' de boterhammen echter 'n scherm, bad moeten neerzetten. Twee aan twee hadden de kler ken allen een paar minuten gekregen om wat t© gaan gebruiken in die achterkamer, achter dat scherm. Me neer was vóór gebleven De middaguren kropen traag voorbij, de foude voor het huis verliep langzamerhand; tegen drie uur had alles het gewone aanzien gekregenmaar nie mand uit het kantoor vertoonde zich nog in het woonhuis, ofschoon Hendrik eindelijk de ijzeren bouten van de oommunicatiedeur had genomen. 'Te gen vier uur werd. er aan de voordeur gescheld en die bel klonk weer rustig, kalm, alledaags! Fietje liep dadelijk nieuwsgierig naar voren, Hendrik tegen het lijf, die uit het salon kwam, waar hij gegluurd had naar wie er stonden op de stoep. „Juffrouwjuffrouw Fietje, daar is de baron, en de baron z'n moeder, en de freules van Hoogduy- nen! Maar binnen laten?" „Ja, laat ze in de huiskamer, Hendrik!" Fietje, plotseling vuurrood, ijlde naar de achterkamer: „De nichten komen enRuud! Goddank, wat heb ik naar ze verlangd!" kreet zij, met naieve blijdschap. Betty, loom, richtte zich langzaam op uit haar 9toel. Och, deze nieuwe verveling! Wat. kwam men toch noodeloos storen! Toch. werktuiglijk deed zij wat voor d'e hand lag, nam de lucifers en stak het gaslicht op. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 1