iwp==- Bram's Uitvinding. Even Lachen. VOOR DE KINDEREN. Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat VERWISSELD. Vrouw (tegen man die 's avonds op het huis heeft gepast): „Goeie hemel, Jan, kijk eens, wat je in Ba by's wieg hebt gelegd! En waar is Baby?" Verstrooide echtgenoot: „Verdraaid nog toe! Ik begreep al niet, waarom de warme kruik niet stil wou blijven liggen." DAT WAS T ERGST. Mijnheer Pastoor wacht op Hannus; in diens plaats komt het knechtje. Meneer Pastoor, de boer kan niet komen; hij is [gevallen. Zoo Jan, Wat is er eigenlijk gebeurd? De boer viel uit het "oldertluik boven op de dorschmachine. Lieve Hemel; en erg? Ja, meneer Pastoor, heel 't machien kapot. DJdUI WA* MSDJK voorn „Je ziet er altijd zoo keurig uit. Heb je er bezwaar tegen, mij het adres van je kleermaker te geven?" „Heelmaal niet als jij hèm het mijne maar niet geeft." 4 OOK EEN OPVOEDING. Inbreker (die zijn zoon een pak slaag gaat toe dienen): „Je mot goed weten, jochie, dat het niet zoo zeer is omlat je van de jam'gekaaid heb, als wel vanwege de nonchalante manier waarop je^oeveral Je vingerafdrukken heb laten staan." 4 BIJ DE HAND. Een inspecteur van een levensverzekering belt bij een vermoedelijk nieuwen klant aan. Zus doet open. Zoo zus, is Pa bij de hand? Nee, mijnheer. Pa ia er niet; maar Moe is ook bij de hand. M I I 1^ O, dan kom ik nog wel eens terug. TE VEEL GEëlSCHT. Iemand die een huis bekijkt: „Maar kijk hier eens! Er groeit mos op den muur!" Makelaar: „Waarde heer, bij de huur die wij vra gen, kan u toch geen orchideeën verwachten!" DAAR WIST HIJ ALLES VAN. „Een plaats hier in de derde en een plaats in de twee de!" wees de conducteur kort aan twee dames, die geen plaats samen in den trein konden vinden". „Maar u wilt toch geen moeder van haar doch te» scheiden", zei de oudste van de vrouwen. „Neen, dat zal ik zeker niet doen", antwoordde haastig .de conducteur. „Dat heb ik eens in m'n le ven gedaan, maar nooit meer. 't Heeft me diep be rouwd." ZOO HAD HIJ HET BEGREPEN. „Ik heb hier ditie weken griep gehad", klaagde de oude heer. „Je weet niet hoe dat verzwakt. Nauwe lijks kon ik bet glas wijn, dat de dokter mij ter ver sterking voorschreef, aan den mond brengen, zot# beefde ik. Help mij even, vroeg ik aan mijn neef, die op bezoek was." „Gaarne", zei deze, nam het glas, wenschte „Pro sit" en dronk het leeg. WARE WOORDEN. Als iemand bescheiden blijft, niet bij lof, maar hij smaad dan is hij het. f Een zeer gewichtig punt in de opvoeding is «e „oprechtheid" hoe moeilijk valt het haar den kin deren „af te. wennen". Men roemt soms op zijn gelijkmoedigheid, waar men zich over zijn onverschilligheid schamen moest. De bijzonder sluwen bedriegen ons 9oms hierdoor, dat zij hun masker voor een oogenblik afleggen. 4 De zwakke vrouw is in den regel sterker in dui den en lijden dan de sterke man. M6. ■BE Jongen9, wat smullen we! „Zie je," zegt' de koning, „en al dat lekkers is niet alleen voor ons. We deelen er bok alle schepsels uit het bosch, die 't noodig hebben van mee". 406. Er is ook een leuk kabouterorkestje, dat vroolijke wijsjes speelt. Een speelt er op een lange fluit en dan is *t of je den regen hoort; een ander roffelt op de trom en dan lijkt het storm! ■407. Spring-Sprong danst. Dat is de grap penmaker van den koning. Hij kan üiet zijn schoen de punt van zijn neus aan raken, maar o, nog veel meer kan hij. 408. We schateren van de pret. Kijk die Mimi eens lachen. Ja, we voelen ons erg op ons gemak bij onzen ouden vriend. 409. Daar is Waker. Hij draagt een lan taarntje en komt ons halen om ons de kaboütervoorraden te laten zien, die diep onder £en grond liggen opgestapeld. „Willen jullie wel mee?" Nu, wat graag." 410. Waker gaat ons voor, door dikke ge grendelde deuren. „Loop me maar na", zegt hij. „Waarom zitten er zulke groote sloten op die deuren?" vraag ik. 411. „Wel Hans", antwoordt Waker, „om dat we oppassen moeten voor schelmen, die den kabouter voorraad zouden willen plunderen. Wat moesten wij en de behoef tige dieren "uit het bosch in den winter dan beginnen?" 412. Lager en lager gaan we wenteltrap pen af en gangen door. De bergplaatsen liggen diep hoor, maar wij vinden zulk een géheimzinnigen tocht door het duis ter achter Waker's lantaarn je aan, echt leuk. E enongeloofelijke historie door jL. Roggeveen. Vervolg. i „Och, och, och", zuchtte de Notaris. Nog voller en drukker werd het op de straten, nóg kwamen er meer menschen uit alle hoeken van de Stad toegestroomd. Boven op 't dak van hotel „Belle- Nue" stonden drie filmoperateurs, te draaien, opna men makend, van de geweldige golvende, ratelende, brullende menschenzee daar beneden op de straat. Natuurlijk was 't perron afgezet. Tien agenten te paard hielden de opdringende massa tegen en 'ze hadden er hun handen vol aan. Af en toe lieten ze |hun paarden steigeren en dat bracht er een beetje den schrik in. Op 't perron stonden Bram's beste vrienden, z'n buurjongen Henk en Gerritje. En de directeur van z'n school, mijnheer Dammering, z'n geschiedenis- leeraar, mijnheer Van Seypen en de natuurkundJe- leeraar. De auto's waarin Bram's vader en moeder, de com missaris en oom, tante en neef Willy gezeten waren, reden nu ook 't perron op. De menschen, die zoo gelukkig waren, dichtbij den ingang van 't perron te staan, wezen elkaar den Notaris* die in de stad zoo langzamerhand een be kende persoon geworden was, aan. „Dat is z'n vade^l" „Wie? Die magere?" „Nee, die kleine niet die zwarte das met die witte balletjes. Lees 't maar in de krant." Ook oj. het perron stond een leger van fotografen, |tn filmoperateurs, journalisten en andere bevoor- Ikchten, die op een of andere manier een toegangs- Ibewijs te pakken hadden kunnen krijgen. Steeds door rumoerde, gilde, schetterde en brulde* de menigte, 't werd hoe langer hoe warmer, de ge dichten werden vuurrood en bezweet, boorden be zweken, schoenen werden vertrapt, blousjes kreu kelden, stroohoeden werden gekraakt, de in binnen zakken geborgen sigaren* braken, alles tot groot ver driet, van de respectieve eigenaars. Eh de oorzaak van al dezè drukte? Bram! Waar was Bram? 1 Bram zat in een gereserveerde eerste-klasse coupé, heelemaal fijn in z'n eentje! Eerste klasse? Ja zekér! Daar had de Directie van de spoorwe gen voor gezorgd. In Berlijn was 't al begonnen. Mr. Ludovicini had Bram op den* trein 'gezet, met een kaartje tot Berlijn. Dat gebeurde in een klein dorpje. Mr. Ludovicini had een poosje met den chef van 't stationnetje gepraat, en een dringend telegram ge zonden naar Berlijn. „Denk erom, Bram", had de circusdirecteur ge zegd, „tweemaal moet je overstappen, Ik bind nu een rooden zakdoek om je arm. Als je nou in Berlijn komt moet je op 't perron blijven wachten, tot er; iemand naar je toe komt enmeer vertel ik je niet!" Een oude trein kwam toen puffend 't stoffige sta tion binnen. „Instappen, instappen," riep de chef. Bram was ingestapt, Versleten *en* stoffig zag de coupé er uit. Twee oude boeren zaten zwijgend en rookend in een hoek. I „Dag Brammet je", zei de Directeur, nog, „schrijf me, jongen, schrijf me terug. Ik zal zorgen, dat je mijn adres af en toe krijgt, je weet: een vast adres heb ik niet. Dag Brammetje, 't ga je goed, hoor". Eln met tranen in de oogen had Bram den goeden Directeur de hand gedrukt, z'n zoontje omhelsd, en den zwarten Tim Tam, die stilletjes z'n Directeur gevolgd was, toegewuifd. Toen was, krakend, steu nend en hobbelend, de trein vertrokken Langzaam ging 't naar de grens. Daar had Bram moeten overstappen. Tot *z'n verbazing had niemand hem gevraagd naar z'n kaartje of z'n pas, of wat dan ook. Alles was heel gemoedelijk gegaan 't Tweede treintje was al net even ongelukkig als 't eerste. Alleen was 't een beetje voller. Langzaam heel langzaam, terwijl alles buiten donkerde, zeurde 't, treintje doo*r de landen van Oopt-Duitschland. Eindelijk hield het stil. Allen stapten uit en* Bram had weer moeten over stappen. Nu zag z'n trein er iets beter uit, en hij reed ook harder. Bram, moe en hongerig, was na een poosje inge slapen, en hij was pas ontwaakt toen hij den trein met een harden schok stil voelde staan, terwijl de conducteurs riepen: „Berlinl Berlint Allen* aussteigen!" Berlijn! I Voor de tweede maal zag Bram Berlijn. D'e eerste maal had hij 't gezien, op klaarlichten dag, hoog van uit *de vliegmachine met Pashukoff.... Toen had hij nog een papiertje naar beneden gegooid.... „Zou 't nog ergens gevonden zijn?" dacht Bram. (Eln nu was hij voor de tweede maal in Berlijn, nu midden in den nacht, maar.... zonder Pashukoff en op den beganen grond. Vreemd en onwennig had hij op de nog drukke per rons staan kijken. Opeens had iemand hem op den schouder getikt, en, wijzend naar den rooden zak doek, gezegd: „S*ie sind der berühmte Herr Vingerling?" „Jawohl", had Bram, slaapdronken gemompeld. En hij 'herinnerde zich vaag, hoe de mijnheer keurig geunifarmde hem gebracht had naar 'n fijnen slaapwagen, en daar had Bram heerlijk geslapen, zoo fijn, zoo warm, zoobijna nèt als thuisnee, jullie .kunnen niet gelooven, hoe zacht de kussens hem leken na al die ellende van stroozolders en hobbelende Rörmiswagens 's Morgens laat was hij ontwaakt, nog in Duitsch- land. Toen fijn gegeten in den restauratiewagen! Eln alle menschen zoo vriendelijk en beleefd..., allemaal omdat hij „Hertr Vingerling" was en een rooden zakdoek om zijn arm had. Bij de Hollandsche gTens 'had hij weer geen moeite gehad. iEn in Utrechtnee maar, in Utrecht! Daar moest hij een kwartier wachten, en daar hadden de studenten hem verwelkomd met muziek en bloemen. Hoe ze wisten, dat hij in den trein zou zitten? Bram dacht 'aan 't telegram van Mr. Ludovicini! Ennatuurlijk! Hij had toch zélf geschreven, dat hij *zou komen! Vader en moeder zouden 't na tuurlijk aan iedereen verteld hebben! R'ustig zat Bram in zijn gereserveerde eerste klasse coupé. Snel rolde de trein geruischloos door de heer lijke, welbekende Hollandsche weiden. Een kerkto ren wees 10 minuten voor drieën Bram voelde een schok in zijn hart! Tien minuten voor drieën! ,En om 3 uur 12 zou de trein in den Haag aankomen, dus over twee en twintig minuten zou hij al Over twee en twintig minuten Bram werd onrustig. Hij liep z'n coupé wat rond, keek naar 'zijn eigenaardige kleeron...., zouden ze 't niet gek vinden, zijn circuspakje? Hè',t was warm in de coupé...', hij opende het raampje en hield zijn hoofd buiten in den luchtstroom. Drii' uur. Daar lag den Haag, zijn onvergetelijk den Haag, zijn eigen vertrouwde stad!! Hij za gde torens van de groote kerk, 't Vredespa leis, de kerkon aan de Parkstraat en de Elandstraat;, en nog véél, véél meerhij zag de hekonde hui zenrijen, hij rook al de bekende Haagscbe lucht.... daar wa9 het station van de-Staatsspoor Bram's hart klopte nu alsof er twee wekkers te gelijk afliepen.... Wie zou hem afhalen? Vader en moeder natuurlijk, en misschien Henk.... Gek, opeens wist hij niet meer, welken dag het was, o ja, Zaterdag, geen school dus. Zouden er nog jongons uit zijn klas zijn? Hè, wat. was dat? Wat moeten al die menschen daar? 't Zijn er wel honderd, wel nee, véél meer, wel duizend!! Enja, nee, ja toch.... daar klinkt muziek! Voor wie zou dat zijn? Voor hem niet! Vast niet! Welnee, ben je mal? Muziekvoor.... hem....?? De trein rolt, hoog snerpend de stoomfluit, het station binnenDe hooge ,hal weerklinkt (en davert van 't, wielengeratelII En oorverdoovend beginnen daar opeens al die dui zend menschen te juichen, de muziek speelt zoo hard, zóó hard;komt 't nou door die muziek, dat de tranen Bram over zijn wangen loopen? Och, wel neeo, kijk al *die menschen wuivenkijk daar staat moeder en vader en.... de baasèn mijnheer van 'Seypenen Henken (Gerritje ze lachen en huilen en wuiven, de trein- staat stil.... Bram strompelt er uitbijna valt hijmaar z'n vader tilt hem open zpent hem op allebei z'n .wagen net als vrloeger toen hij nog een klein jongetje was. En ze zeggen heelemaal niets van z'n malle klee- ren! En daar is moeder ook, en z'n lieve goeie moe dertje slaat haar armen om zijn hals, en* ze zoent hem ook, en al die menschen, lachen en schreeu wenWat schreeuwen ze? Wat zingen ze? En vi at speelt de muziek? En wat moeten al die foto grafen en filmmenschen daar? Brams hoofd dui zelt, hij kijkt en kijkten aldoor komen er meer menschen, ze roepen bij zijn ooren, dat hij er bijna doof van wordt, ze pakken hem, ze tillen hem* op, hoog hoven hun hoofden, ze dragen hem op hun schouders, ze gooien bloemen naar hem toe, en ze zingen: Brammetje Vingerling gaat nooit verlorenIt En in een groot en kring komen de jongens van de muziekvereeniging om hem heen staan, blazend en toeterend uit al hun macht.... hoempa hoempa... te.tteretet.Blram wordt er bijna dóof van •Wordt vervolgd. RAADSELOPLOSSINGEN: Bezint, eer gij begint. Ko lenbak. Goede oplossingen van Gerrie (Boontjes, Arkel; Piet en Jaap Tigchelaar, Julianadorp; J. Goet, Oude- sluis; 'Rensko Minkema, Nleuwerkerk, Nellie Krap, Winkel, Gepke Bron, Hem; Jac. Krap, Winkel, P. Grin, Julianadorp, krijgt postzegel». Geen nieuwe raadsels! Goed? Vr. gil. L. ROGGE VEEN, MARETAKSTRIAIAT 54, DEN HAIAG.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 15