VAN DITEN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
DAMRUBRIEK.
:en
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 6 Februari 1926. No. 7789.
PANTOMIME
ROMMELKRUID-
Iflt
J8P
Hl
m
Ui
jggf
8
iH
si
m
fü
Hf
m
m
H
Ut
9
9
9
m
SÜ
n
Ét
B
9
n
m
Mi
ÉS
Hl
%IP
Ui
11
ÉH
Él
8
ut
9
m
ÜP
Él
iü
8
Él
tb m«i
ïoeuiq
JotiJ
althui
idolll
Wan
üKWi
itei b;
we{fl
kat ii q
terieö
hebb<
t er
ider
i vort
in dl
1. do(
erlani
llemai
verkla
te du
gehai
khede
ramni
ens g<
iauw
zond*
ielfs d
iproke
ile vol
eer g«
1
KABINETTEN-DAN S.
t deü
dit d<
•ts. d
-uelx j
alen
ok va
uurlj
:id ee
litenj
ten
bij i
nad«
it aai
v•- iu
«staal
lt Tfl
Holland: zit in moeilijkheden,
Daar is weinig aan te doen,
f Ook al houden alle kranten
"in Deftig politiek sermoen!
Niemand laat zich meer "bepraten,
Holland blijkt weer angstig klein
Ook al biedt men f 16.000,
Niemand wil minister zijn!!
Alle kabinetten staken,
Niemand geeft een ander kans,
Alle kanibetten dansen
'n Polonaise-doodendans!
Politieke onderkruipers
Schuift men grijnzend aan den kant
En regeeren is terugzien
In ons huiv'rend vaderland'!
't Is dan uit de vaart genomon,
't Schip van Staat ligt in hetdok,
Want de roerspil is gebroken
En de groote vlaggestok!
Niemand weet het te herstellen,
Technisch zijn we niet meer „bij",
Maanden zitten we te tobben
Met veel snorrepijperijl
Kwestie zus kon zoo eens loop en,
Kwestie zóó komt voor den dag
En een kiezer is een wezen
Dat alleen maar stemmen mag!
Niemand komt eens voor hem spreken
Als in den verkiezingstijd,
't Kiezeltje is lucht geworden
Bij den kabinetten-strijd.
Laat het kiezeltje maar waohten
Ook al geeft het ergernis,
Met z'n ongezonde eetlust,
Tot de soep getrokken is!
Laat de nationale eenheid
Groot zijn bij den watersnood,
In het politieke leven
Propageeren we den doodötl
Watersnoodsche vaderlanders,
Ik weet niet of U het weet,
IMaar er lijkt me inde verte
„Something rotten in the State!"
Alle kabinetten dansen,
Op hun ondergraven schans,
Met hun politieke pijpers
Een luguub'ren doodendansü!
Februari 1926.
Alle rechten voorbehouden!
KROES.
njzeH
aar d
t dpö
■ordoe
;noe
.vo.rfee
•dt
lat
ti
jkh-ï
gr cad
KO
tiefc<
'llll ol
rl
om-al
lOOVfl
lail
h
eë
i >miia
;ird«
'J
i g«
i vod
i vol
!1 ciS
ikfc i
[JK.
j VAN STERVEN EN BEGRAVEN. I
De dood; is altijd iets geheimzinnigs geweest voor de
menschen, en vooral in vroegere eeuwen, toen men
in vele opzichten geheel onwetend stond tegenover
verschillende dingen, waarover men tegenwoordig
met meer kennis van zaken kan oordeelen.
De gebruiken bij 't sterven en bij begrafenissen
^vinden veelal hun oorsprong in vroegere eeuwen, tot
'goed begrip ervan mbet men soms zelfs terugblik
ken naar de oudste tijden, in bet grijs verleden, en
dan nog tast men niet zelden in 't duister.
Voor ons land'is de 17de eeuw, het bloeitijdperk,
het meest geëigend ter bestudeering der volkszeden,
waarvan de sporen, in meerdere of mindere mate nog
heden ten dage waarneembaar zijn.
Bij een ernstige ziekte riepen onze voorouders uit
de gouden eeuw den ziekentrooster of leeraar en de
naaste bloedverwanten. De eerste kwam herhaalde
lijk om voor den zieke te bidden, de laatsten bleven
tot hij gestorven was of zich teekenen van beterschap
voordeden.
Tegen het naderende stervensuur werden ook nog
de naaste buren geroepen, die verplicht waren te
komen, „ten eynde alle quaet vermoeden moght wor
den geweert". Onder biddend neerknielen werd ge
wacht, tot de laatste snik gegeven was. Dan na
derde de naaste bloedverwant of soms ook de leeraar
het lijk, om het den afscheidskus te geven en de
oogen te sluiten. Van Frederik Hendrik's dood lezen
we bijv.: Toen de gezegende ziele van Frederik 'Hen
drik het ellendigh lichaam verlaten had, zoo sloot
Ds. Goethals in de grootste droefheidt en nederig-
heydt, met syne handt syn lief-felijeke mondt en met
syn vingerten syn aanghename ooghen, welcke Godt
in de grootste vreughde en heerlijck'heit wederom
sal openen."
Na den ingetreden dood schoof men den trouwring
van den vinger en overhandigde dien aan de we
duwe. Men spreidde een laken over den doode sloot
de gordijnen van het ledikant of de deuren van de
bedstede en verliet de sterfkamer.
Dan kwamen de wa&buren, de reeu-wers of reeuw-
sters, om het lijk af te leggen; te ontikleeden en het
doodshemd aan te doen.1
In sommige streken had de bruid in haar bruids
dagen dit doodshemd, ook wel hennekleed of dood-
wade genoemd, reeds voor haar man genaaid, en was
het gebruikelijk, dat hij het den eersten huwelijks-
DE MINUUT DIE EEN JAAR SCHIJNT TE DUREN
Het moment van aarzeling vóór een feest-dine r, als ieder wacht om van zijn buurman af te kij
ken met welke vork hij moet beginnen.
nacht droeg, waarna het zorgvuldig opgeborgen werd
in de linnenkast.
Gewoonlijk werd het lichaam in een eenvoudig
doodshemd gehuld en het hoofd gedekt met een
muts, van een zwarte pluim voorzien of met eerf
zwart lint omboord. Maar de rijken en voornamen
kleedden hun dooden in zeer kostbare gewaden en
zetten hun zelfs prachtige allongepruiken op het
hoofd.
Het gekleede lijk, nadat het eerst gewasschen, ge
schoren en gekamd was, de haren gevlochten of
opgemaakt 'waren, werd op wat stroo gelegd. Het
moest een of twee etmalen zoo blijven liggen, voor het
gekist mocht worden. Het werk van de waèburen was
dus "afgeloopen. Maar vóór zij de kamer verlieten,
keerden zij nog eerst de spiegels en schilderijen om.
In een andere kamer gingen zij dan een kou-den
maaltijd gebruiken, waar het vaak zeer rumoerig en
woest, soms ongeregeld toeging.
Het gebruik, de spiegels en de schilderijen om te
keeren of met een doek te bedekken, dat. nog hier
en daar in ons land voorkomt, is een nawerking van
animistische gedachten onzer verre voorouders. Zij
waren overtuigd, dat de doodenziel onwillig was om
haar vroegere woonplaats té verlaten en dat zij
er steeds weer wilde terugkeeren. Men deed dus alle
moeite, de bekende omgeving, waar de levende ge
hoond had, onkenbaar te maken. Een kamer met
bed akte spiegels of schilderijen, of deze omgekeerd op
gehangen, gaf natuurlijk een vreemd aanzien en
weerhield de doodenziel er langer te verblijven of te
rug te keeren.
Ook geloofde men in overoude tijden en hier
en daar nu nog wel dat de ziel na den dood blijft
rondzwerven bij het lijk en pas tot rust komt als 't
begraven of verbrand is. 'Die rondzwervende ^iel
stond bekend als zeer gevaarlijk, zeer wraakzuchtig;
men deed verstandig haar op een afstand te houden.
Vandaar wellicht het gebruik bij een doode te wa
ken,' want. een, slapende zou door den doodengeest
zoo licht gepakt worden. En om wakker te- blijven
richtte men maaltijden aan. waar het vroolijk toe
ging. Tegenwoordig doet men dit nog in Boelgarije,
waar men den tijd kort met kaartspel, raadsels op
geven, enz. Daarbij wordt stevig brandewijn gedron
ken, zoodat de nacht vaak eindigt in een rumoerige
dronkenmanspartij.
De maaltijd der wa&bu-ren in de 17de eeuw was
van denzelfden oorsprong ais de Boelgaarsche ge
bruiken van nu zijn.
Terwijl de reeuwers ten neeu-wsters zich te goed
deden, gingen de 'bloedverwanten de noodige schik
kingen treffen. De gordijnen werden afgenomen, de
vensters gesloten. Aan de naaste buren, aan kennis
sen en vrienden werd het overlijden door de meid
of den knecht aangezegd. Vele andere gebruiken be
stonden daarnaast, om het overlijden door een zicht
baar teeken bekend te maken. Men hing bijv. een
lantaarn u-it met een gebluschte kaars er in» Voor
jonge kinderen hing men een kleine lantaarn uit.
en naar mate de gestorvene ouder was, werd een
grootere genomen. Ook langere of kortere linten, aan
den zwart geschilderden deurknop, deden denzelfden,
dienst. Een stroobos huiten de deur geplaatst of
©enige blokjes op elkaar gestapeld voor de deur, het
bovenste blokje met een doodshoofd beschilder?!,
gaven eveneens kond aan de voorbijgangers, dat er
een sterfgeval was.
De meer gegoeden lieten de venstesr van de voor
kamers met zwarte stof behangen-en hingen hun be
floerste wapen boven de voordeur. Zij lieten een den
kamers, voor rouwbezoek bestemd, met zwart laken
behangen, waarop zilveren tranen bevestigd werden,
die kamer werd verlicht door zwart geschilderde
waskaarsen.
De gegoeden lieten door aansprekers, ook wel noo-
digers, bidders of Achillissen genoemd, aan familie
en bekenden het overlijden aankondigen en hen ter
begrafenis uitnoodigen.
Die aansprekers schijnen een pedant soort.men
schen geweest te zijn. Ten tijde van Justus van Ef
fen, begin 18de eeuw, kleedden zij zich als de pre
dikanten, en meenden op minstens zooveel ontzag en
eerbied aanspraak te mogen maken als deze. Van
Effen getuigt van hen: „Zij verwaarloosden niets,
om zich overal het oppergebied aan te matigen 'en
hunne gevoelens en hevelen als orakels te doen gel
den; gedroegen zich bij den gemeenen man, die zich
ligt door een uiterlijken schijn en verwaanden toon
laat overbluffen, als volstrekte bazen van 't hu-is,
en durfden met de onzinnigste baldadigheid over die
g^nen heerschen, welker huurlingen zij voor een
tijd waren en die z© behoorden als hunne meesters te
eeren en te gehoorzamen. Bij de grooten, daar hun
heerschzucht zich tot de familie zelve niet durfde
uitstrekken, wreekten zij zich op de dienstboden en
trachtten bij hen hunne schade in te halen".
Deze aanmatiging schijnen zij gaandeweg aange
kweekt te hebben. In de 17de eeuw kleedden zij
zich eenvoudiger, in de gewone burgerlijk© zwart©
mantel en bef, met een grooten flaphoed op, waar
aan lange rouwbanden van krip, en witte hand
schoenen aan.
De uitnoodiging ter begrafenis geschiedde schrif
telijk. Gedrukte briefjes,, soms met lange genealogi
sche uitweidingen en soms op rijm, werden overge
reikt, bijv.:
Woenslag den 2 November, Anno 1661.
Werd UEd. ter begraeffenis gebeden in bu-ys als
vrient,
Met Reyndert Boltwaert, die de burgei heeft gedient,
'K meen veertigh jaer heeft hij turf gedragen,
Nu is hij van de doodt gans seer geslagen.
Dié goeden ouden man was vijf en negentig jaer,
Doen hij met syn Biedes* Jans wiert nog een egte paer(
Het schijnt IGodt belieft dees wed uw noch te sparen
'T is haer vierde man, gesturven met veel jaeren;
D'eersten doen hij stierf, was 't sestigh jaeren out,
De tweede hondert dertien, het eynde van syn leven,
Heeft hem door de doot ten lesten noch begeven;
Dees overleden man is ses en 't negentig stout.
Rotgans, goede bakende van den overleden
Doet u ordentelijck, ter begraefenis beden,
Wat valt bet scheyden suyr, voor d'oude is bet een
kruys,
Komt op de Loijersgracht onder 't Ehgels Weeshuys,
Erg verheffende poëzie waren die berijmde begra
fenisbriefjes niet. Er werd dan ook nog al eens de
spot me© gedreven. En Van Effen, die ze jvilde af
schaffen en door plaatjes vervangen, liet in zijn
Spectator een boekdrukker aldus spottend spreken:
Als er niemand sturf zoo 'k ongelukkig weezen,
Mijn voordeel is gelegen in de dood.
Maer al de zogenaemde ceelen,
Waermoê men ter begraavipg wordt genoot,
Zijn thans zoo lomp en slecht, dat ze aen 't gezicht
verveelen.
Hier wilde ik in voorzien ten dienste van 't gemein;
Dies heb ik met veel moeite, in 't klein z z
Graveeren doen op koopre plaatjes,
Verscheiden soorten van sieraadjes
Zo zinnebeelden, als devyzen en wat meer
Tot oogenlust verstrekt, menheer.
Als nu de briefjes met zo schoon een boordsel prijken,
Kan zulks tot grooten roem gedijen voor de lijken;
•Want elk wie liefde voor de kunst heeft zal voortaen
Verzoeke alles betreffende deze rubriek fe zenden
aan C. AMELS Wz-, WINKEL.
OPLOSSING •PROBLEEM No. 83.
Wit: 34-29, 29 X18, 37—8, 25X14.
OPLOSSING PROBLEEM No. 34.
Wit: 32-27, 35-30, 30-24. 24X4, 4X49.
PROBLEEM No. 37.
ZWART.
9
m
M
'0
9;
■fjs
'/om
9
9
m
m
9
m
WIT.
Stand 'Zwart, 11 schijven, op: 7 8 9 13 17 18 19
21 22 35 36.
Stand' Wit, '11 schijven, op: 24 26 29 30 32 34
37 41 42 44 48.
PROBLEEM No. 38.
ZWART.
Mi
'<m.
wm
Wv'
9
'mfo,
Qi
m
m
9
'M
'W4
WIT.
Stand Zwért, 8 schijven, op: 2 7 9 13 15 18 19 39
S:and Wit, 8 schijven, op: 20 24 25 27 28 37
38 49.
Voor beiden geldt Wit speelt en wint.
PARTIJGEDEELTE.
Stand Zwart, 9 schijven, op: 6 10 11 12 16 17 19
23 24.
Stand Wit, 9 schijven, op: 26 27 28 31 32 35 36
38 39.
In bovenstaanden stand speelde 'Wit als *t volgt:
Wit 27—22? Zwart 23—29, Wit 32—27 Zwart 29—34,
Wit 39X30, Zwart 12—18, Wit 22X13, Zwart 19X8,
Wit 30X19, Zwart 17—21, Wit 20X17, Zwart ,11X42,
'Het eindspel werd nu als volgt gewonnen:
Wit 27—21, Zwart 16X27, Wit 31X22, Zwart 42—47,
Wit 22—18, Zwart 47—20, Wit 35—30, Zwart 29—9,
Wit 30-24, Zwart 9X27, Wit 24-20, Zwart 10—15,
en Wit gaf op.
Als we den diagramst'and nog eens bezien, dan had
Wit inplaafs van 27—22 moeten spelen 39—34.
Zich gansch bereid en willig toonen,
Om de uitvaart bij te wonen,
Hetgeen men hedendaagsch al dikwels af ziet slaan.
M.
DE TURFSCHIPPER EN DE TAALKUNDIGE..
De beroemde Elias Anna Borger kreeg op zekeren
dag een turfschipper bij zich op bezoek, zijn ver
bazing er over uitdrukte, dat iemand zich zoo aan
houdend kon bezig houden met op vreemde letters
te turen.
Ja, zei ©orger, ieder heeft zoo zijn liefhebberij
en zijn vak. Mij zou dat heen en weer trekken in
een tjalk niet bevallen, daarentegen heb ik d© stu
die libf en hoe moeilijker hoe meer ^jj den geest
prikkelt. Zoo heb ik bier een woord', waar ik al
veertien dag op zit te turen "zonder dat ik 't raden
kan. Kijk, 't is een Chaldeesch woord en stonden
hier nu> drie puntjes, dan zou ik het terstond kun
nen verklaren; doch er staan ©r vier en nu weet ik
er niets van te maken.
De turfschipper bekeek de puntjes, alsof hij daar
van het woord zou kunnen raden en riep .plotseling
uit:
'Dat een© is geen punt, datis vliegenvuil!
Borger bekeek het handschrift nogmaals goed,