VOOR DE KINDEREN.
Bram s Uitvinding,
Even Lachen.
1 r
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Een normaal msnsch ademt per minuut 18 keef
i
De speelkaarten zijn door den Fran9chen schilder
jacques Gringonner uitgevonden in de 14de eeuw.
Op de Londensche spoorwegdepots houdt men
katten om de ratten <en muizen te verdrijven. Deze
katten staan officieel als beambten der (Spoorweg
onderneming ingeschreven.
Het onderhouden van toeristen brengt in Zwitser
land jaarlijks 5 millioen in t laadje. M.
J)AT WAS JAMMER.
(ast: „Uw vrouw zingt als een leeuwerik".
Gastheer: „Ja alleen maar jammer, dat zij ook niet
zoo hoog vliegt."
NTÜT VOLDOKNDEL
„Ik ben half gek van liefde op die mooie Else".
„Trouw dan het meisjel" 1
„Ik heb je toch gezegd ,dat lik pas half gek ben,
PAT WAS WAAR.
Professor: „Heb u het onderwerp „oorzaak en ge
volg" goed' onder de knie?"
'Student: „Ik hoop het, professor".
Professor: „Is het dan juist, dat de oorzaak steeds
het gevolg voorafgaat?'
Siudtent: „Gedeeltelijk, professor!"
Professor: Hoezoo? Kunt u mij daarvan een voor.
beeld geven?"
Student: „Zeker, bijv. wanneer een man een
handkar voortduwt".
ONDER DEN PANTOFFEL-
Huiselijk echtgenoot: yyïk wil graag een paar
warme gevoerde handschoenen hebben."
Winkelbediende: „Best meneer, voor den auto?"
■Huiselijk echtgenoot: „Enee. Eom 'd
kinderwagen te duwen."
FLINKE HULP.
jDuwe heer ,(met groote tegenwoordigheid' van
geest), tot een man die in het ijs is gezakt en alle
moeite doet om er uit te komen: „Ja, ja, ze halen
ai hulp; ik zal intusschen een hoestpastielje naar te
toegooien!"
DAT JKON NIET ANDERS.
,Hoe lang bleven Adam en Ev-a in
Leeraar:
Paradijs?"
Anna: „Tot den herfst, meester"
Leeraar: ,Hoe kom je daar aan?"
Anna: „Wel, eerder zijn zeker de
rijp".
het
WARE (WOORDEN.
Wacht nooit het gunstige oogenblik af, maar
9Chep het.
Voor een kind' moet men dten grootsten eerbied
koesteren.
Wat wij .tijd genoeg noemen, blijkt altoos nog tijd,
te kort te zijn.
appelen
niet
t
Koopt niet .méér dan igij noodig hebt; te
goederen zijn slapend kapitaal.
veel
j t O JZOOI
„Al mijn geld: had ik 'r voor over, als ik de
plaats wist waar ik sterven zal",
„Eb wat bad je dan nog,?"'
„Jij ezell, :dacht ije dan dat ik daar ooit heen zou
&aan."
'Gelooft aan uw kracht en gij zoudt bergen kun
nen verzetten.
In alles, dioch vooral bij' een vrouw, moet men
deugd boven schoonheid stellen: deze neemt af,
soms zeer snel'; deugd' blijft tot in hoogen ouderdom
en kan zelfs door rijpere levensbeschouwing nog
toenemen.
«s*==
413. Eindelijk zijn we er toch. Onder net
gebouwde stëenen gewelven allemaal
kaboulerarbeid liggen de groote voor
raden tijdens zomer en herfst met ijver
verzameld.
Hier heb je bergen eikel9, malsch
bruin met groene mutsjes op. „Daar
van kookt de kok soep en bakt hij pas
teitjes", vertelt Waker en liikt z'n lippen,
af.
415. Verderop vinden ze glimmende drie
kante beukennootjes. „Die bakken we
in plantenboter", gaat 'Waker voort en
van de vezels spinnen we lange sterke
drad'en, waarvan onze mutsjes geweven
worden."
416.
Er. dat zijn de okkernoten 1 „Die eten
we Zondags in bessenmoes"1', vervolgt W'a
ker, en van de doppen zijn onze eet-
en drinknapjes gemaakt!"
V<2
vOr
-n
417.
Vanmorgen,, foen we uit het hooge
venster van het kabouterhuisje keken
•dat juist even boven den grond uitsteekt,
zagen we, dat heel het bosch was on
dergesneeuwd. Een prachtig gezichtl
418.
Natuurlijk gingen we een ferme wan
deling door de sneeuw maken. We had
den warme kabouterkieltjes, en mutsjes
aan en kregen ieder 'n flinke stok. Zoo
waadden we door het witte sneeuwdek.
419.
Maar opeens begonnen vlokken te val
len, die ons zoo groot als sneeuwballen
leken. „Jongens we kunnen niet ver
der", zei Kabouterkoning. „Dat gaat er
leelijk uitzien. We zijn zoo klein, dat we
gauw ondergesneeuwd raken."
420.
Maar wacht 'ns; 'n gastvrije ou'de pad
destoel wenkt ions toe. ,'Z'n hoed is vol
gepakt met sneeuw, maar daaronder
staan we toch lekker veilig en wachten
de bui af.
Een ongeloofelijke historie door
L. Roggeveen.
Vervolg.
En in een grooten kring komen de jongens van de
muziokvereeniging om hem heen staan, blazend en
toeterend uit alle macht.... hoempa hoempatet-
teretet.Bram wordt er bijna doof van.
Nog altijd wiebelt hij bovenop een (Stelletje pun
tige schouders, Wie zijn het toch? 'Bram kijkt naar
te&eden. Hij ziet 'n stroohoed en daaronder een dik,
bol, rood gezicht: 't is van Klaveren, de knapste
jongen uit <ie derde! En de andere is Singels, uit d'e
tweede klas! Vader en moeder en oom Jacob en
tante Gerda en Willy loopen vlak bij' 'hem. .O, wat
dreunt de muziekwat schreeuwen al die men
schen, wat is het. warm, ontzettend warm!
Kijk, de Directeur en mijnheer van iSeypen en
mijnheer Daniëls. de natuurkundeman komen door
de mensch.en heen gedrongen. Bram neemt als naar
gewoonte zijn pet afhahaha't is een rood-
fluweelen circuspetjeDe Directeur strekt zijn
band uit! 'Bram rekt, en rektbijna tuimelt hij
naar benedenv
„Dag mijnheer!"
„Dag Braim, hoe gaI
De goeie Directeur kan zijn vraag niet afmaken,
want een groote troep jongens en meisjes begint, be
geleid' door de muziek, alwéér te 'zingen:
Bram die onzichtbare gaat nooit verloren'!
En, op de wijs van hun H.B.S.-lied:
Wie is dat?
Dat is Bram! -
Wie is Bram?
Welke Bram?
Wat, ken je Bram niet?
Onze bekende Bram?
Onze beroemde Bram?
Bram de onzichtbare!!
Dat is Bram!
Waar is-Braim!
Hier is Bram!!
Zoo goed! en zoo kwaad als 't ging op demaat van
de muziek golfde d'e groote fnenschenkluwen het
jstation uit, onder de prachtige eerepoort door!
Bram lachte maar. Alle9 leek wel een droom, een
'ijne echte droom, net zooals hem nu de avonturen
jtoet 'Pashukoff en z'n zweefpartijen als 'n onzicht.
bare ballon daar vèr in 'Polen booze droomen toe
schenen. Af en toe keek hij naar zijn lieve vader en
moeder; dan knikte hij even tegenz e, en zij knikten
blij terug. Zoo kwamen ze bij den auto.
Bram werd op den grond gezet en tegelijkertijd
riepen alle honderden menschen in de Rijnstraat,
'zoodat het daverde door de lucht:
Hoera, hoera, voor Bram!!!!!
Dè menschen, die op den Bezuidenhoutschen weg
stonden, hoorden het, riepen luidkeels mee, en zei
den tegen elkaar:
„Hij komt! Reken maar! 'Hoor maar 'es!"
bram, vader, moeder en de Commissaris van Politie
staptien in den eersten auto. Een heele rist fotogra
fen kwam naderbij, drie filmoperateurs begonnen te
draaien.
„Een oogenblikje, mijnheer Vingerling," vroeg er
een. i
Bram wendde zich om, bleef even staan en knikte
toen tegen de 10, 12 lenzen voor hem.
Oom,, tante en Wrlly stegen in, de auto's rolden
weg; nog steeds draaiden de filmoperateurs, nu hun
toestellen op de enorme menschenmassa gericht.
Langzaam reden de auto's verder.
IBij den hoek konden ze niet verder door de men
schen. Twee bereden agenten trachtten plaats te
maken.
Terwijl Bram blij zat' te vertellen van al zijn
avonturen ging opeens het deurtje van den auto
open en een hoofd gluurde naar binnen., het hoofd
van het mannetje vande „Express!"
„Mevrouw, heeren, een momentje, ja? Aha, jonge
heer Vingerring
i „Hij leert 't nooit", dacht Bram, en luid zei hij:-
i „Vingerling met een 1, mijnheer, net als altijd!"
„H'ahaha, pardon, pardion", glimlachte 't mannetje
beleefd, „ik wil U niet ophouden, maar kunt U me
niet eens een uur opgeven, morgen, of liefst van
daag nog, dat ik U kan komen bezoeken, voor de
„Express" En wilt-U me dan eens alles vertellen,
ja?"
Bram, glimlachend, beloofde van „ja!"
Maar z'n vader, die van plan was, boos 'e-worden,
omdat die „vervelende journalist" nu alwéér zijn hu
meur kwam vergallen, deed de deur dicht enzei:
„We zullen U -wel opbellen, mijnheer!" i
„Nummer 13360", antwoordde 't mannetje heel
haastig. En tegelijk reed de auto weer verder, lang
zaam, terwijl Bram toegejuicht werd als een ko
ning....
Zoo ging 't naar huis.
Daar werd Bram verwelkomd door Grietje, die, ze-
'nuwach.tig en beverig, Bram een groote bouquet in
z'n handen stopte, en toen begon te huilen en te
'achen. Bram gaf haar een hand', en zei:
„Dag Grietje", waarop Grietje antwoordde:
„Dag mijnheer Bram!"
j Want Grietje meende, dat 'Bram nou een -mijnheer
geworden was! Nietwqar, iemand, die in alle kranten
gestaan heeft, en die heelemaal onzichtbaar is ge
weest en die in een circus gespeeld 'heeft, is toch
geen jongeheer meer, maar een mijnheer! O zoo!
In die kamer, mooi met do palmen versierd, was
het kalm en rustig, i 4
Toen Bram eventjes op z'n dooie gemak in een
van de groote, gemakkelijke leunstoelen zat, tus-
schen z'n moedertje en z'n vader .in, en tegenover
•hem zijn oom, tante, neef en z'n beste vrienden (Henk
en tGerritje, toen hij weer alle vertrouwde kamer
dingen. om zich heen zag, kreeg hij eventjes een
raar, vreemd gevoel in zijn keel.
En toen hij wou gaan vertellen van wat er verder
gebeurd was (want in den auto was er niet veel van
gekomen), toenja, 't is gek..... maar toen be
gon 'hij opeens te huilen, zoodat z'n lieve moeder
hem meenam naar z'n eigen kamertje, waar Pashu
koff hem
„O moeder, wat heb ik toen ellendige dagen gehad,
daar in die vliegmachine met dien vent, en later,
toen ik daar tusschen allemaal vreemde menschen
in Duitschlamd en Polen zwierf snikte Bram
Moeder liet hem praten, en 'streelde hem onderwijl
zacht over z'n ihanden, tot Bram een beetje kalmer
werd, en weer begon te lachen.
Beneden., vroeg, de Commissaris hem:
„Nou moet je on9 toch eens dadelijk vertellen,
Bram, hoe 't gekomen is, dat jij géén ongeluk hebt
gekregen, toen de vliegmachine tegen den grond tui
melde!"
„Wel mijnheer", antwoordde Bram, „omdat ik
juist op dat oogenblik de lucht inzweefde!"
Alle menschen vroegen verwonderd.:
„Inzweefde? Zweefde je dan?"
Nu was 't Bram's beurt om verwonderd te kijken!
„Ja, als de Abrovi boven do tachtig graden is, be
gint. hij te zweven! En ik had de flesch leeggedron
ken, weet u, en zoo zweefde ik ookl"
„Abrovi?" vroeg de Commissaris.
„Zoo noemde ik de onzichtbare vloeistof", ant
woordde Bram.
„Nu begrijp ik het", zei de Commissaris. ,En daar
om kon ja ook dia groote afstanden in zoo'n korten
tijd afleggen. Ik dacht al...." t
.Vertelt U me nu eens, hoe of 't met 'Pashukoff is
afgeioopen! Eh is de bestuurder ook gewond?"
De Commissaris vertelde alles, wat 'wij al weten,
en jullie kunnen begrijpen, dat Bram van da eene
verbazing in de andere viel!
's Avonds kwam er veel bezoek. Buren, vrienden,
de Directeur, onkele leeraren, allen wilden don
zichtbaar geworden uitvinder graag die hand1 druk
ken en hem geluk wenschen mot z'n behouden te
rugkomst.
Zelf beld'e Bram de „Express" op en beloofde het
ijverige mannetje, dat hij hem morgen bondag,
mocht komen opzoeken en. dan zou hij hem alles wat
er te vertellen was, over zijn avonturen, vertellen...-
i
Toen de visite weg was, sloop Bram inaar z'm la
boratorium. Want daar .moest, tusschen twee dikke
boeken nog een flesch staan, met een restje „Abro
vi" er in.
Zijn vlieringhokje was niets veranderd, Em de
flesch stond ,er nog, zichtbaarl
Dus: de Abrovi! was er uit. Waarheen?
„Verdampt", zei Bram.
En zoo was *t ook! Op den bodem vanvde flesch
lag een glinsterend schilferig goedlje.
„Aluinkristallen", zei Bram.
Onder oude boeken vandaan, haalde hij' 't gele
verkreukelde boekje', d(at hij op de markt gekocht
had, te voorschijn.
Wat was hij daar, een week of wat geleden, ge
lukkig mee geweest!
Langzaam las Bram het titelblad:
Ars magiea
De géheyme ofte swarte Conste.
Nog altijd mankeerden ih 't „verdwijnhoofdstuk"
de bladzijden 51 tot 64....
'Een poosje stomd Bram daar.
Hij verborg het boekje weer diep onder oude rom
mel en zei toen langzaam*: „Nooit maak' ik weer
Abrovil"
Slot volgt.
I
Postzegels zijn verzonden naar P. Grin, Juliana-
dorp en Aris van Vugt, Doggersvaart.
Vandaag weer geen raadsels!
't Is nu weer veel1 zachter weer, dus.... .buiten
spelen.' en veel frissche lucht happen!
Alle correspondentie richten naar L. ROGGEVEEN,
MIAREOUKSTRAIArr 54, DEN HAAG.