VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
ROMMELKRUID»
PANTOMIME
Bijvoegsel der Sehager Courant van Zaterdag 13 Februari 1926* No* 7794*
mrmTifmminnifTnïïiïïmntmnmirmni
APS C HEID.
Ik weet niet of je dezen brief
Nog wel aandachtig door zult lezen,
Zooals je schreef ben je voorgoed
Van je goedkoope kwaal genezenl
Je liefde voor me was een grap,
Je wilt van mij het beste hopen
En nu ik jou zqo noodig heb,
Laat je me loopenl
Je trouwt het meisje van je stand,
Dat heb ik lang al aan zien komen.
Je hebt ze voor je naam, je zaak,
En voor ja toekomst maar genomen 1
Je oudeTs zijn het met je eens,
Met geld is zelfs nog geld te koopen
En daarom, vent, ik weet het wel,
Laat je me loopenl
NTn beste jongen wees niet boos,
Dat ik je dit nu nog ga schrijven,
Ik vind het wel een beetje hard,
Dat ik alleen moet achterblijven.
Toen jij dien avond niet meer kwam
Ben ik maar stil naar huis geslopen,
'k Begrijp het, nu je ouder wordt,
Laat je me loopenl
Tk deugde nooiit bij jullie thuis,
Want geld hoort toch met geld te trouwen,
O, als je een9 heel zeker wist,
Hoe of ik van je heb gehouwen!
Wat zei je zacht: „Kind, blijf bij mijln
Toen bloeide 't leven voor me open
En nu je èilles van me bent,
Laat Je me loopenl
'Ik ben van armelijk komAf,
tk wil niet voor mezelve pleiten,
Zélf had ik wijzer moeten zijn
En doe je daarom geen verwijten.
Je kunt niet anders, ia 't niet waar?
Je moet met schijn wat toekomst koopen,
M Maatschapp'lijk leven eiacht dat zoo,
Laat me dus loopenl
Ik vind m'n weg door 't leven wel,
Al zijn we dan voorgoed gescheiden,
Al gaat 't geluk aan ons voorbij,
Want eenzaam vent, dat zijn we beiden 1
O, als eens later ook voor jou,
De twijfel stil komt. aangeslopen,
Dano, m'n jongen.... 'k weet bet niet....
Laat me maar loopenll
Februari 1926.
Alle rechten voorbehouden!
KROES.
VAN STERVEN EN BEGRAVEN. IE
We komen nu tot de begrafenis zelf. Na de invoe
ring van het Christendom in deze streken, begon men
de dooden in steenen of houten kisten te begraven.
Maar algemeen was dit niet dadelijk. In 't begin der
15de eeuw nog werden vele lijken zonder kist ter
aarde besteld, in hun gewone kleeding, of In een
mat gerold.
Het begraven van een lijk in een graf is en was de
gewoonte bij Christenen, Joden, Mohammedanen,
Egyptenaren, de meeste Amerikaansche on Afrikaan.
sche stammen. De eenvoudigste manier is het lijk
met wat gras, dorre bladeren of aarde te bedekken.
Natuurvolken leggen 't meestal in zittende houding
met. opgetrokken knieën, in cien nauwen kuil, waar
schijnlijk met de bedoeling de houding van het kind
in den moederschoot na te bootsen. Kultuurvolken
maakten 'het graf wat ruimer, en zelfs bij de gering
ste kuituur, werd er al wat meer zorg besteed' aan
het graf. Men ging hét uithouwen in een rots of met
zware steenen omringen. Dit laatste deden de Kelti
sche stammen, die ons land bewoonden, waarschijn
lijk 1000 a 1500 jaar voor Christus, en waarvan de
zichtbare sporen nog aanwezig zijn in Drente in den
vorm van hunnebedden.
In Afrika en Oost-Indië worden gestorven kinde
ren nog dikwijls begraven onder den drempel van de
deur of onder 't bed. De richting, waarin de dood©
komt te liggen, is.ook zeer verschillend. In Europa
meest met 'het hoofd naar het Westen, de ondergaande
zon, de oude volken leggen het hoofd meestal naar
het Oosten, Mohammedanen naar de stad Mekka
Godsdienstige overwegingen geven hierbij den door
slag.
Een andere wijze van behandeling van een lijk is,
het bloot stellen aan de inwerking van de lucht, wat
neg gebruikelijk is in Siberië, sommige deelen van
Australië en van den Oost-Indischen Archipel. Later
worden dari soms de beenderen verzameld en begra
ven of verbrand. De natuurvolken, die deze behan
deling volgen, leggen het lijk op een paar stokken of
een plank op palen, soms op de takken van een boom,
en lateni zon, regen en roofvogels de rest doen. Lugu
bere plaatsen zijn het, waar op deze wijze de dooden
gebracht worden. Kinderlijken leggen sommige
stammen op het dak of hangen ze boven het bed der
ouders.
Het plaatsen van het lijk op een stellage in de
HET LASTIGE MOMENT,
Ala je man boven aan de trap om- zijn schoone boord staat te schreeuwen, als Je zelf nog niet ge-
Kleed bent, in de keuken -het wateroverkookt en dan je bezoekers een kwartier te vroeg komen l-
openlucht is vooral bekend uit den tijd van Zoroaster,
de 7de eeuw voor Christus. Zoroaster is de stichter
geweest van 'het zarathustrisme, een godsdienst, die
het begraven van lijken verbood, opdat de aarde niet
verontreinigd werd.
In Tibet en Polynesnië wordt het lijk gewoonweg
in het water geworpen, meestal uit nonchalance, maar
ook wel om den gevaarlijken doodengeest kwijt te
raken". Vooral ^in den doodengeest van een gestorven
zwangere vrouw of van een onvruchtbare vrouw zien
zij gevaar.
Lijkverbranding was en is over de geheele aarde
verbreid, oorspronkelijk met de bedoeling dien doo
dengeest spoedig en afdoende onschadelijk te maken.
Bij zeer onbeschaafde volken verlaten de bewoners
de hut on steken deze in brand, als er iemand ge
storven is. De 'hut en het lijk worden dan een prooi
der vlammen. Soms ook verlaten zij- de hut en wach
ten tot het lijk voldoende verteerd is. Dan. komen zij
terug, verzamelen de beenderen en hangen die op
aan de hut
Nog een vorm van behandeling der lijken is het
Opeten ervan, een vorm van kanibalisme dus. Som
mige stammen eten hun gestorven familieleden op
en vooral het gestorven stamhoofd. Dit geschiedt met
groote plechtigheid en heeft ten doel de zdelestof
voor de familie of voor den stam te bewaren.
Doch keéren we terug tot het begraven in ergeren
zin, zoo-als nog tegenwoordig in de meeste landen ge
beurt. De gebruiken, die daarbij vroeger plaats von
den, zijn langzamerhand geheel verdwenen, houden
voor een deel nog stand in achterlijke streken.
Het leggen van den dbode in een kist was in t
begin van de 15de eeuw nog verre van algemeen-,
zooals we in 't begin van dit artikel memoreerden.
Maar van lieverlede ging men er steeds meer toe
over. Het stoffelijk overschot van vorstinnen en
vorsten legde men in de 16de eeuy in looden en
tinnen kisten, die weer in zware eikenhouten ge
plaatst werden. Vooral werd -het lijk nog vaak ge
balsemd. Zoo werd de weduwe van den hertog, van
Gelre, die den 2den April 1572 stierf, na balseming
„in eene groete wissen doeck gesohlagen/ up-d alzoe
in een aeverhaven eyeken kist gelacht, die selve
bynnen myt loeth beslaegen, buyten zwart, und un-
der in die stave gesat".
Een eeuw later was het begraven in looden en
tinnen kisten vrij- algemeen. De geringe burgers be
groef men in eenvoudige vurenhouten kisten, waar
het deksel op gespijkerd- werd. De aanzienlijken kre
gen dubbele kisten van eikenhout, het deksel werd
met koperen, soms zilveren schroeven vastgedraaid,
en ook de handvatten waren van zilver. Ook kisten
met glazen venstertjes aan het hoofdeinde, waardoor
men het aangzicht van den doode kon zien, werden
gebruikt
Het maken der kisten was het uitsluitend recht
van de leden van het kistenmakersgilde, die zich te
houden had-den aan- de door keuken vastgestelde ma
kelij en kostenberekening. Bijzondere luxe moest
extrajduur betaald worden. Zilveren schroeven en
handvatten bijv. moesten betaald worden met ©en
prijs, die tien- en- soms twintigmaal meer bedToeg dan
de w-ericelijke waarde der materialen en -het arbeids
loon. Dat meerdere kwam aan de godshuizen.en de
armen ten goede.
's Avonds werd de kist. in het sterfhuis gebracht,
waar de wa&buren weer verschenen, om het lijk te
kisten. De» kist werd in een zijkamer op twee zwarte
schragen geplaatst, met het voeteneinde naar de
deur gericht. Zoo, met het voeteneinde vooruit, werd
de kist ook naar buiten gedragen. Dit geschiedde al
dus reeds in oude tijden, opdat de doodengeest dén
terugweg naar huis niet ziet. Tn Noord-Holland ging
de kist door de voordeur naar buiten, die alleen bij
tTouw- eni begrafenisplechtigheden gebruikt werd.
Ook dit was waarschijnlijk een overblijfsel uit den
tijd ,toen men alles ini 't werk stelde den doodengeest
den terugkeer te bemoeilijken, toen men wel een gat
in het dak of in den muur maakte, om het lijk door
te dragen-. Soms gebeurde het ook wel door t raam,
maar steeds langs een ongewonen weg. En zoodra het
lijk buiten was, maakte men de opening weer gauw
dicht. Terugkeer van den doodengeest was dan niet
goed mogelijk1 meer, dacht men. In Jutland,, Engeland
en Oost-Pruisen- bestaat deze gewoonte nog voor hen,
die een „kwaden dood" gestorven zijn. Verschillen
de andere gewoonten, waarvan meestal niets of
slechts de sporen overgebleven zijn, willen we nog
even aanstippen,
Men zette na een sterfgeval de hulsdeur op 'n an
dere plaats in den muur. 'Het lijk werd krachtig heen
en weer geschud om den geest duizelig te maken.
Men droeg het lijk driemaal rondom het huia de kerk
of het graf. Mem maakte een langen omweg naar 't
kerkhof. In alle huizen langs den weg, dien men
ging, wierp men de emmers leeg, of men nam zijn
weg over 't water. Men strooide asch op de voetstap-
weg, strooide dorens rondom hot sterfhuis. Allemaal
gebruiken om den terugkeer van den doodengeest te
beletten, om hem te verschalken. Ook maatregelen
van geweld' werden toegepast. Men bond de voeten
vast, stak het lijk een doorn in den voet, brak.den
ruggegraat, of de beenen, vulde de maag met stee-
npn op, enz.
Men schijnt den doodengeest altijd als bijzonder las
tig beschouwd te hebben, anders waren- er niet zoo
vele en uiteemloopende gebruiken ontstaan, om hem
te binden aan de plaats, waar -het lijk begraven
werd. Op het eiland Celebes leven nog volksstam
men, $ie de beenderen „ziel" noemen. Zij: verhaasten
de ontbinding van het lijk, door er water op t© gieten-,
ook wel door verbranding. Maar het blijft aan de
lucht blootgesteld, tot de beenderen er uit genomen
kunnen worden en schoongemaakt. Zoolang de ziel
stinkt, mag ze niet in het doodenrijk, zeggen die in
boorlingen. Daarom reinigen zij de beenderen en
gaan ze daarna begraven-.
Op het eiland Bali bestond nog niet zoovele jaren
geleden de gewoonte, om met het lijk van den man
ook de weduwe te verbranden, wat door het Ned-er-
landsche gezag verboden werd, maar toch nog dik-
wijils gebeurde, we meenen voor 't laatst in 1906. De
Balineezen verbranden de lijken, maar meestal heb
ben «ij geen geld' genoeg bijeen voor het verbran
dingsof eest. Daarom pakken zij het lijk in een be
kleedsel van bamboe, en bewaren het in huis, tot
het geld er is. Ook begraven zij het wel eerst, voor-
j al indien te voorzien is, dat het lang zal duren voor
er genoeg gespaard is. Kan men dan later het graf
niet terugvinden, om het lijk of de resten op te gra
ven, geen nood: men teekent slechts een poppetje op
een plankje, bindt dit tussc-hen een paar bamboelafjes
en verbrandt het een met 'het ander. M.
BELANGWEKKENDE INSECTEN;
In de Wereldkroniek troffen wij een beschrijving
aan van enkele dieren udt het insectorium van A-rtis.
In de eerste plaats den wandelenden tak, een dier
dat zijn naam dubbel en dwars verdient, omdat zijn
sterk in de lengte gegroeid lichaam- door vorm en
kleur zóózeer de gedachte aan een takje wekt, dat
menig exemplaar zijn leven aan deze vermomming
te. danken zal hebben, doordat zijn vijanden hem
niet van echt© takken kunnen onderscheiden. Dat
de gelijkenis frappant is, bewijst de vergissing van'
den beroemden natuuronderzoeker Wallace, die een
wandelenden tak, dien hij van een inboorling van
de Philippijnen kreeg, na kort onderzoek wegwierp,
met de opmerking, dat het geen dier was, maar een
echte tak. Tot zijn groote verwondering bleek hem,
dat die echte tak pooten had en wegliep! De wande
lende tak heeft behalve zijn vreemde uiterlijk nog
andere eigenaardigheden. In de eerste plaats krijgt
het dier ledematen, die het verloren heeft, weer terug,
ten minste, zoolang het nog niet geheel volwassen
is en nog kan vervellen. De nieuwe pooten zijn ech
ter niet geheel „compleet": i«plaats van vijf geledin-
gen bezitten zij er slechts vier. Bij vele soorten
wandelende takken bevinden zich aan het borststuk,
het gedeelte, waaraan de pooten bevestigd zijn, atink-
klieren, die een vocht afschelden, dat de dieren bij
dreigend gevaar eenige decimeters weg kunnen
spuiten.
In Oost-Indië leeft een dier, dat evenals de wande
lende tak, tot de sprinkhaanachtige dieren behoort.
Het is een wandelend blad, een groen insect, waarvan
de inboorlingen beweren, dat het aan de hoornen
groeitl Dit klinkt vreemd, maar ieder, die de wande
lende bladeren in levenden lijve gezien heeft, zal
moeten toegeven, dat deze dieren, van wie zelfs da
pooten bladachtig gevormd zijn, moeilijk van echte
bladeren te onderscheiden zijn.
Het derde insect is de bidsprinkhaan, zoo- genoemd
omdat het dier zijn voorpooten en borststuk omhoog
heft en zoo minuten lang bewegingloos kan blijven
staan. Zoodra komt niet een of ander argeloos insect
binnen zijn bereik, of de bidsprinkhaan slaat toe en
grijpt met de tang, die gevormd wordt door de van
stekels voorziene dij en de scheen, zijn slachtoffer
beet om bet dan gulzig en snel te verorberen. Som
mige tropische bidsprinkhanen zijn niet met insecten
tevreden, maar wagen zich zelfs aan vogels en hage
dissen!
Vooral de wijfjes der bidsprinkhanen zijn buitenge
woon bloeddorstig en tallooze mannetjes zijn biervan
het slachtoffer. Het gebeurt namelijk maar al te vaak
dat het wijfje «rader eenige aanleiding zich op 'het
mannetje stort en dit zonder vorm van proces ver
slindt, l Dit is mogelijk, omdat de vrouwelijke dieren
in d-en regel veel groftter zijn dan de mannetjes.
De onderzoeker Przibram, die proeven nam met
den- Egyptischeni bidsprinkhaan, bond steeds bij de
wijfjes de twee vangarmen samen, om te verhinde
ren dat de mannetjes, die hen naderden, nog vóór
het aanknoopen van eenige kennismaking zouden-
worden gedood.
De vogelspin behoort niet tot de insecten, maar
tot de spinachtige dieren, die in verschillende op
zichten merkwaardige diergroep, welke ook de schor
pioenen en de mijten onder haar leden telt. Het is
een1 nachtdier, dat in O.-Indië en Z.-Amerika leeft en
zich voedt met vogels' kikvorschen en kleinere bees
ten. De wijfjes maken hun nesten in den vorm van
lange gangen in den grond, die zij met een laag
spinsel bekleeden.
OP BEZOEK BIJ FORD.
Ford deze naam is een programma geworden.
Deze Amerikaansche aüto-ingenieur, die zich van
klein beginneling door zijn geniale bekwaamheden
heeft opgewerkt tot den grootsten industrieel ter we
reld, is in het oog van den ondernemer een ideaal.
Niet te loochenen zijn de zuiver technische verbete
ringen, die Ford bij zijn- bedrijven heeft Ingevoerd,
en die het snelle opvoeren van hun productie hebben
mogelijk gemaakt. Prof. dr. ir. W. Müller heeft on
langs in de Umschau een opstel geschreven, waar
in hij een en ander aldus beschrijft:
Gaan wiji naar River Rouge, dan zien wij bet con
tinu-bedrijf aan de -hoogovens en de cokesovens en in
de glasfabriek loopt de glasstroom onophoudelijk, dag
in, dag uit, uit den smeltoven en stolt tot een groote
dikke plaat, deze wordt nadat zij is afgekoeld, in
rechthspken gesneden, op een tweede, voortdurend
bewegende tafelbaan onder draaiende platen geslepen
en gepolijst.
Jaarlijks, vloeien aldus uit de ovens glasbanden f
van gezamenlijk lK millioen M. lengte bij ongeveer
1 M. breedte. Overal treffen wijl de eindeloosheid
van de vervaardiging aan door den loopenden eindp-
loozen band of conveyor. In de voornaamst© gieterij,
waar 37 Kupolovens naast elkaar staan en waar per
dag ongeveer 1000 ton ruw ijzer wordt verwerkt, wor
den de vormen machinaal vervaardigd en door sa
mengeperste lucht in beweging gebracht. De vor
men komen dan onmiddellijk op den roteerenden
bandw rijden den Kupoloven voorbij, worden daar
met vloeibaar gietijzer gevuld en loopen, om te kun
nen afkoelen, een stuk verder. Zoodra zij op een be
paalde plaats aankomen, worden ode nog gloeiende ge
goten deelen gevormd. De leege vormkasten loopen
weer naar de vormmachines óm opnieuw gevuld' te
worden en de gegoten deelen snellen naar de poets-