ilnitm NiEiis- Miettsatit- LullinHil WALJA. DE GELUKKIGE HELD Woensdag 17 Maart 1926. 69ste Jaargang. No. 7811, Uitgevers i N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Feuilleton. Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- dag en Zaterdag. Bij inzending tot 'e morgens 8 uur, worden Advor- WtLnog zooveel mogelijk in hot ooretuitkomond nummoc goplaatsu POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. no. 20. Prija per 3 maanden fl.65. Loaflo nummora 8 cont. ADVERTEN- TIöN van 1 tot 5 rogola f 1.10, iodoro regel moor 20 cont (bowljt lnbogropon). Grooto lottors wordon naar plaatsruimte borolcond. mnaoui BBSÏAAM UIT SWBH BÏ.ABBN Vervolg. En alles kreeg het beeld: van haar, die hem' mee wou' nemen. Veel menschen gingen in en uit bi} Gre- gorius Afistarchowitsj, maar Walja herinnerde zich zich geen enkel gezicht; alleen dat van haar leefde in zijn herinnering. Het wae lang, mager en geel als van een doode en glimlachte sluw en huichelach tig,-waarbij twee groote hoektanden zichtbaar werden Ais zij hem. mee wou nemen, zou hij sterven. „Hoor eens", zei Walja eens tot zijn tante, terwijl hij zich met moeite uit zijn lectuur losscheurde, „hoor eens", herhaalde hij met zijn gewone kalmte, terwijl hij haar recht m de oogen keek. „Ik zal je in 't vervolg mama noemen en niet meer tante, t Is onzin van je dat die. vrouw mijn mama i«. Jij bent het, zij niet. „Waarom?" lachte tante, verlegen als een meisje dat geprezen wordt. Behalve vreugde klonk er ech ter ook bezorgdheid voor Walja in haar stem. Hij werd) zoo vreemd en vreesachtig; hij durfde niet meer alleen slapen als vroeger, 's nachts ijlde en schreide hij. „Ja, dat kan ik niet zeggen, Jij kunt "t beter aan1 papa vragen. Hij is papa en niet oom", antwoordde de knaap op beslisten toon. „Neen Walja. het is waar, zij is je mama". „Verwonderlijk, vanwaar heb je het vermogen tot vergoelijken?"' Nas tas ja Philippovna begon te lachen, maar 's avonds in de slaapkamer sprak ze lang met naar man., die te keer ging als een Turksche trom, schold op zwetsers cn ontaarde moeders en toen later met zijn vrouw ging kijken of Walja sliep. Lang, en zonr der een woord te zeggen, keken ze naar den sla-, penden knaap. De kaars flakkerde in de bevende handen van Gregorius Aristarchowitsj en speelde en lugubesr-phnntastisch spel op het gezicht van den knaap, dat even wit was als 't kussen waarop 't rustte. Uit de groote donkere holten onder de wenk brauwen schenen hen twee zwarte, eerlijke, ern- i stige oogen aan te kijken. Antwoord van hen te eischen en te dreigen met armoede en ongeweten kommer. De lippen krampten zich tot een vreemden, bitteren lach. 't Was alsof op diat kindergezicht een uitdrukking lag van vrees en onrust gewekt door de booze en geheimzinnige monsters in menschenge- daante, die geluidloos zweefden om zijn bed. „Walja," fluisterde Nastasja Phüippovna ver schrikt. De knaap zuchtte diep, maar bewoog" zich niét. „Walja, Walja 1" Naast de stem van Nastasja Phi lippovna klonk de zware trillende bas van haar man. Walja opende de oogen, beschaduwd door dichte oogharen, Knipperde tegen 't licht eai sprong ver schrikt overend. Zijn naakte, magere armpjes leg den zich als 'n snoer om de* rooden en vollen hala van Nastasja Philippovna; zijn hoofd verborg zich aan haar boezem en alsof hij vreesde, dat zij tegen zijn wil' te veel gouden zeggen, sloot hij nu een aan krampachtig Zijn oogen. „Ik ben bang, mama, ik ban bang. Ga niet weg, fluisterde hjj. i 't Was een vreeselljke nacht. Toen WaJja weer ingeslapen was, kreeg Gregorius Aristarchowitsj 'n aanval van asthma. Hjj ademde Zeer moeilijk onder de ijscompresisen, zette de breede, blanke borst zich krampachtig uit en zonk weer in. 's .Ochtends werd hij wat kalmer en de zwaar beproefde Nastasja Philippovna sliep in met de gedachte, dat haar man 't verlies van 't kind niet zou overleven. Na een familieraad, waarop besloten werd, dat Walja minder moest lezen en meef omgang moest hebben met andere kinderen, was men begonnen jongens en meisjes te noodigen. Maar Walja hield niet van ze, hij vond ze dom, luid, schreeuwerig en onopgevoed. Zij plukten de bloemen af, verscheur den de boeken, sprongen op de stoelen en vochten met elkaar als vrijgelaten aapjes. Hü, ernstig en nadenkend, keek met afkeurende verwondering naar hen en ging naar Nastasje Philippovna. „Wat vervelen ze me. Ik zit liever naast jou." 's Avonds las hij weer Gregorius Aristarchowitsj mopperde op die duiveisohe dingen, die de kinderen zoo .onkenbaar maakten, maar toen hij vriendelijk poogde 't boek te pakken, drukte Walja zonder een woord te Zeggen, het boek resoluut tegen zich aan. De .gelegenheids-pedagoog droop verlegen af en maakte zijn vtouw heftige verwijten. „Dat heet opvoeding! Neen, Nastasja Philippov na, katten grootbrengen, dat kun ie, maar kinderen Opvoeden, neen! Zoover is 't nu al gekomen, dat ik 't boek niet eens kan langen van den bengel. Je 'hoeft niets te zeggen; je bent een. .uitstekende op voedster, maar .niet heusch. Eens op een morgen, toen Walja met Nastasja Philippovna zat te ontbijten, stoof Gregorius Aris tarchowitsj de eetkamer binnen. De hoed hing hem in den nek, het gezicht droop van zweet. In de deur riep hij ai vroolijk: „Geweigerd, 't Gerecht heeft geweigerd." „Is 't heusch waar?" vroeg ze zuchtende. De briljanten in de ooren van Nastasja Philip povna schitterden, het mes kletterde op 't bord. Gregorius Aristarchowitsj zette een ernstig ge zicht, om te laten zien. hoe waar het was, maai subiet vergat hij zijn voornemen en zijn gezicht bedekte zich met een net van lustige rimpeltjes. Toen hij merkte, dat hij toch niet de noodige kalm te bezat, om zoon groot nieuws mee te deelen, fronste hü zijn wenkbrauwen, schoof een stoei bij de tafel, lei er zijn hoed op en ziende, dat hij daardoor bezet was, nam hij een ander. Toen hy eindelijk zat, keek hjj nu eens zijn vrouw, dan weer Walja aan, schoof ze dicht naar elkaar toe, en ver klaarde na deze plechtige handeling: „Ik heb altijd gezegd, dat Talonski een knappe vent was, die nooit te veel zegt. Neen, Nastasja Philippovna, nooit te veel zegt. Beter had ik niet kunnen nemen. „Natuurlijk niet. Is het waar?" „Jij met je eeuwige twijfel. Het oordeel was: 't verzoek van Akimowa wordt niet ingewilligd. Heerlijk jongen, zei hij tegen Walja en voegde er ftfl-n .toe, op een ernstig officieeien toon: het ge wijsde zal ter haror kennis gebracht worden, bene vens de kosten der procedure, i „Zal ze me nu niet weghalen?" „St... vriend; ach, ik vergat het: ik heb boeken voor je meegenomen." •Gregorius Aristarchowitsj liep zoo snel als hij kon naar de voorkamer, maar een gil van Nastas ja Philippovna deed hem omkeer en Walja was bewusteloos en lag met doodsbleek gelaat tegen den rug van den stoel. Een gelukkige tijd brak nu aan. 'tWas alsof er in haar bij een zwaar zieke de genezing was ingetre 32. door A. SL H. ETJTCHXNSON. „Ik had slecht geslapen", Lady Burdon keek haar vriendin aarzelend aan; ze wist niet zeken of het wel goed zou zijn om meer te zeggen. Toen zei ze: ,.Ik had weer mijn nachtmerrie", en in antwoord op de vraag, die zich op Mevrouw Espart's lippen vorm de, ging ze voort: „Ik heb je, geloof ik nooit over mijn nachtmerrie gesproken, Ella? Ik zal het je vertellen, 't vervolgt me soms den heelen dag. Kort nadat we onzen adellijken titel hadden geërfd, kwam er een jonge vrouw bij me, die mij' vertelde, dat zij de vrouw was van den overleden Lord Burdon". ,,'t Is niet waar? En wat gebeurde er toienl" „Mets natuurlijk, niets bijzonders. Ik zond haar weg, en zij' zei, dat zij« met bewijsstukken zou terug komen; maar ik heb haar nooit weer gezien", „Neen, natuurlijk niet; 't was waarschijnlijk zoo'n schepsel1", en Mevrouw Espart trok haar neus op alsof zij iets vies rook. „Ik geloof, dat Jongelui nu een maal zulke dingen doen; dat was het zonder twijfel; maar 't is wel afschuwelijk, vindt Je niet? En wat ollenidig voor Jou! Maar Nelly dat Is toch niet de nachtmerrie?" „Jawel, die vrouw", zei Lady Burdon en maakte een ongeduldige beweging alsof zelfs de herinnering haar hinderde. „Ik droom van die vrouw altijd als 6r wat bijzonders gebeurt. Ik zie haar dan altijd voor me, zooals ze daar stond en ik hoor mijzelf zeggen: Ik ben Lady Burdon", en haar antwoord: „Hoe kunt U Lady Burdon zijn?" Dan krijg ik dat ellendige ge voel als bij een nachtmerrie, ken je het? Dan roep ik: „ik houd vol", en dan zegt zij;: „Neen, dat zult u niet, ik houd vol". „Het is te gek om van te pra ten, maar ie weet wat een nachtemerrie is. En het komt alleen wanneer er iéts bijzonders gebeurt of lis- ver wanneer er iets bijzonders zal gaan gebeuren, b.v. in den nacht vóór. dat wij hoorden, dat Lady Burdon gestorven was; toén den naoht voordat wij die eerste maal hier kwamen, en Rollo zijn vriendje Per- cival ontmoette, en wij daarna geregeld hier geko men zijn. Daarop in den nacht toen mijn man stierf". Zij zweeg en glimlachte, omdat mevrouw Es part toegeeflijk glimlachte, zooals iemand glimlacht over de onredelijke angsten van een ander, maar zij; vervolgde: „en nu gisternacht weer!" Mevrouw Espart lachte vroolijk: „Mijn hemel, Nel ly, wat klinkt dat somber „en nu gisternacht weer!" Ik dacht niet, dat je zoo'n gansje was. Je hebt die dwaze nachtmerrie op je zenuwen laten inwerken." den, waardoor allen opgelucht en vrijer ademden. Walja verbrak zijn relaties met de monsters en als er bij hem kinderen aapjes had hij ze genoemd kwamen' spelen, was hij de vindingrijkste van allen. Maar in zijn fantastisch spel zelfs lei hij. zijn ge wone ernst en strengheid' en als hij Indiër speelde, vond hii het noodzakelijk zich bijna spiernaakt uit te kleeden en 't geheéle lichaam met verf in te smeren. Door 't karakter, dat daardoor 't spel kreeg, was het Gregorius Aristarchowitsj mogelijk werkda dig aandeel eraan te nemen. Als beer openbaarde hij slechts middelmatige kwaliteiten, maar daarna oogst te hij een groot en verdiend succes in de rol van Indische olifant. En als Walja, zwijgend' en ernstig! als de eenige zoon van God Kala, op zijn vaders schouders zat en met een hamertje op diens roode nek klopte., geleek hij volkomen op een Oostersch prinsje, dat despotisch heerschte over mensch en dier. Talonski poogde Gregorius Aristarchowitsj duide lijk te maken, dat het gerechtshof het misschien niet eens zou kunnen- zijn met de -uitspraak van de rechtbank, maar deze begreep niet, dat drie rechters het niet eens konden zijn met drie andere rechters, als Zijn alleen oordeelden volgens dezelfde wetten. Toen de advokaat aanhield, werd Gregorius Aris tarchowitsj boos en alsof hjj een onweerlegbare getuige was, gaf hij Talonski een terechtwijzing. „Wat bedoel je# toch met dat gerechtshof. Ik begrijp niet, hoe iemand er zoo over praten kan. Nastasja Philippovna, wees zoo goed en stel hem gerust." Talonski glimlachte ên Nastasja Philippovna t sprak zachtjes met hem over zijn onnoodigen twij fel'. Soms spraken zij over die vrouw, veroordeeld om de gerechtskosten te betalen en noemden haar altijd „arm". Sedert ze Walja niet meer mee kon nemen, verloor ze voor hem het aureool van geheim zinnige vrees, die haar als een dikke mist omgeven had. De trekken van haar vermagerd gezicht ver anderden en Walja kon nu aan haar denken als aan andere menschen. Meermalen hoorde hij zeggen, dat ze ongelukkig was en kon maar niet begrijpen, waarom, maar haar bleek gezicht, waaruit alle bloed weggevloeid scheen, werd gewoner, natuur lijker en vertrouwelijker. De „arme vrouw" zooals ze genoemd werd, begon Zijn belangstelling te wekken en als hij zich de arme vrouwen herinner de, over wie hij gelezen had, voelde hjj medelijden en een schuchtere teederheid voor haar. Hjj bedacht soms, .hoe zij eenzaam en verlaten in een donker kamertje moest zitten, dat Zij altijd bang moest zijn en weenen moest, altijd maar Weenen, zooals toen. Zonder eenige reden, was hij toen onhebbelijk ge weest en had haar heel' slecht verteld Van Bob, 't koningskind. Het bleek, dat drie rechters 't niet eens konden zijn met drie andere, rechters als zij. Het vonnis van de arrondissementsrechtbank werd vernietigd en 't gerechtshof wees den knaap toe aan zijn moe der in den bloede. De senaat lei 't hooger beroep ter zijde en zonder restruoties Toen die vrouw Walja kwam halen wafl Gregorius Aristarchowitsj niet thuis: hjj lag bij Talonski te bed en had zich zoo in dekens en kussens gewoeld, dat alleen zijn rozige kale kruin zichtbaar bleef. Nastasja Philippovna bleef op haar kamer en 't kamermeisje liet Walja, die reeds voor 't vertrek gekleed was, uit. Een bontjas en hoogo- slobkousen, waarin zijn beenen zich nauwelijks bewegen konden, beschermden hem tegen de kou. Zijn bleek gezicht met de eerlijke, ernstige, oogen kwam uit, onder een muts van schaapsvel. Onder zijn arm droeg hij „Alleen maar omdat er dan altijd iets (bijzonders is gebeurd". Haar onrust, hoé dwaas die ook mocht zijn, was zoo duidelijk zichtbaar, dat M'evrouw Espart baar spottenden toon liet varen en sympathiek geruststel lend zeide: „Kom Nelly, je moet verstandiger zijn. Dat je het vannacht gedroomd! hebt, bewijst hoe mali het is. Wat is er vandaag dan voor bijzonders ge beurd? Integendeel, vannacht hadt je de nachtmer rie en vandaag hebben we trouwplannen! gemaakt voor onze jongelui en elkaar bekend, hoe gelukkig we daarover zullen zijn! Als zij weer eens in je droom verschijnt, vertel baar dat dan maar eens met de groeten van mij!" Zij zag er zóó ondernemend en opgewekt uit, dat Lady Burdon er om moest lachen; haar bewijzen wa ren zóó overtuigend, dat de lach gevolgd werd door een zucht van verlichting en Lady Burdon zei: „Is het niet opmerkelijk Ella, dat in 't leven de dingen toch dikwijls gaan juist zooals wij' het wenschen, al be weren de menschen altijd het tegendeel?" Maar dat moest nog bewezen worden. Op het post kantoor werden op hetzelfde oógenblik ook plannen gemaakt en datums genoemd. „Maar wanneer dan? Wanneer dan?" zeide Percival tot Tante Maggie." Ik ben achttien jaar, maar U be handelt me nog als een kind. Ik moest al lang aan het werk zijn. Ik groei op tot een leeglooper. dien iedereen wel gauw zal' gaan verachten. Ai® ik er met u over spreek, vraagt u me altijd óf "ik wachten wil en zegt u, dat ik me niet ongerust hoef te ma ken en dat ik eens blij zal zijn, dat ik gewacht heb, als ik alles weet wat u met Ine van plan bent. „Dat zal' je ook, Percival," zei Tante Maggi®. Hij maakte een ongeduldige beweging en riep weer: „Maar wanneer dan, wanneer?" „Daarmee kon u me als kleine jongen zoet houden. Maar ik ben nu geen kind meer, en dat schijnt u maar niét te begrijpen." Dat hy geen kind meer was, bleek duidelijk ge noeg, zooals hij daar stond .en over z/ijn toekomst sprak; zeker niet voor de eerste maal in die dagen. Hij had zijn achttienden verjaardag achter den rug; zijn houding en gelaatsuitdrukking deden hem ouder schijnen. Zijn gezicht en de manier, waarop hij zijn hoofd hield, die maakten, dat^ de menschen hem vroeger nakeken, waren nu als jongeling hqg oneindig aantrekkelijker geworden. Hij had iets in zijn fijn besneden gelaat, dat den heerschar ver raadt en een fijne beschaving uitdrukt. De omtrek en de lijnen van zijn gezicht waren krachtig en flink, alsof ze in was waren gemodelleerd en in marmer uitgehouwen. ?t boek, waarin stond van 't Waternymphje. De groote, knokige vrouw drukte snikkend zijn ge zicht in den wijden, gehuurden mantel'. „Wat ben je groot geworden, Waletska. Je weet niettrachtte ze te schertsen, maar Walja bracht zonder een woord te zeggen, zijn verfom faaide muts weer in orde en keek niet zooals zijn gewoonte was, in haar oogen maar steeds naar haar mond, die groot was, met mooie kléine tan den en zich ter weerszijden voortzette in twee rimpels. Vroeger had hij deze ooh wel gezien, alleen waren ze veel' dieper geworden. „Je bent toch niet boos op me," vroeg Mama, maar Walja ontweek het antwoord en zeide: „Non, laat ons gaan." „Waletska", klonk een droeve kreet nit de kamer van Nastasja Philippovna. Met roodgezwollen oogen kwam ze in de deur en liep met wijd-uitge- epreide armen .op den jongen too. Voor ze hem bereikt had., verloor ze echter 't bewustzijn; hij ving haar op en léi haar hoofd op zijn schouder; alleen de briljanten in haar ooren trilden en flik kerden. „Laat ons gaan, Walja" zei 'de groote vrouw ruw, terwijl ze de hand van den knaap greep. „Onze plaats is niet onder menschen, die ons zoon marteling laten ondergaan. Zoo'n marteling." Haat klonk in haar stem en haar bekroop de lust te schoppen naar de vrouw, die daar op de knieën lag. „Ha, harteïooze monsters. Blij het kind, het laatste, zich toe te mogen eigenen", riep zo met woedend gestamp en scheurde Walja aan den arm mee. „Wij gaan. En pas op als jij doet, als je vader, die mij trouweloos verlaten heeft." „Pas goed op hem", stamelde Nastasja Philippovna. De gehuurde slede stootte zachtjes over de wa gensporen en droeg Walja geruischloos weg, van 't stille huis met zijn wonderlijke bloemen, met het donkere venster, tegen welks ramen de twijgen der Zijn ronde kin boog naar voren en liep uit in een smal ovaal tot aan zijn kleine ooren, die dicht tegen zijn hoofd aanlagen; hij droeg zijn hoofd fier op zijn forschen nek, die groote physieke kracht uitdrukte. Zijn groote mooie oogen waren grijs, en hadden een glans, die als 't ware het heeie voor hoofd verlichtte. Zijn voorhoofd -was hoog en breed. Het buitenleven had zijn gelaatstint gebruind, zoo als alleen een fijne huid gebruind kan worden. Zijn haar was donkerblond en dik geplant. Hij was tamelijk lang, had eem breede borst en schouders en een veerkraohtigen gang. Zijn armen hield hij een klein weinig van zijn lichaam af, zooals bok sers en zeelieden doen, wier armen snelle krach tige wapens zijn. Bovendien had hij een vroolijk en wakker .uiterlijk, alsof hij altijd gereed was op alle avonturen in te gaan, die hij op zijn weg ont moette. Zün gezicht was zelden in rust. Het bloed stroomde hem opgewekt en snel door dó aderen, en deed hein van zijn eigen kracht en van elke beweging genieten en zijn gelaat was de spiegel van al zijn indrukken. Op dit oogenbiik_ weerspiegelde het ergernis over de tegenwerking, die hü ondervond, en diehjj uitte door zün „Ik groei op als een leeglooper, dien ieder een zal verachten." ,,'t Is werkelijk niet billijk tegenover mij. Tante Maggie," zei hij. „Ik moest al "lang werken, ik moest al1 lang voor mezelf zorgen. Maar u stuurt me met een kluitje in het riet, alsof ik een kind was. Altijd zegt u maar, dat ik wachten moet -.- en u .Zegt niet eens waarom. Tot wanneer dan?' Tante Maggie zeide smeekend: „Ga-uw, 'Percival, heel gauw al." 1 ;;Neen, dat heb ik al' zoo dikwijls gehoord; ik wii nu weten, wanneer." „Als je een en twintig bent, injjn jongen, als je meerderjarig bent." „Maar dat is pas over drie jaar! Moet ik nog drie jaar zoo doorgaan!" Hij draaide zich op zijn hielén om, en Zy zag hem driftig het tuinpad afloopen en het hek uitgaan. HOOFDSTUK II. Angsten, visioenen en ontdekkingen. 1., zijn spieren in te spannen en te vermoeien. Op de maat ^an zijn voetstappen klonk het in hem: „Ik! moet werken, ik moet werken," en hij deed^ge zwaar en snel dreunen. Maar het hielp hem niet. Hij was te krachtig en onvermoeid. De gemakke lijke rechte straatweg deed, niettegenstaande zyn harde loopen, zijn ademhaling nauwelijks' sneller gaan. Ken eind voorbij het postkantoor sloeg hij rechts af en stevende den heuvel' op, klom tegen de helling op met Zulk een vaart, dat het zweet hem uitbrak en hij eindelijk met voldoening voelde, dat hy rijn krachten gebruikte. „Ik moet iets uitvoeren," zei hü hardop .„Ik moet ik kan zóó niet voortgaan; ik wil1 het met." Als hjj dan toch de banden moest voelen, die hem tot lui heid dwongen, dan zou hij tenminste de baas zijn over, zijn lichaam en het afbeulen totdat hij dood op was. Op den top van den heuvel' stond hij stil1 en haal de diep adem, hü liet den wind door zijn haar waaien, de wind. die hier altijd loeide en hem bijna tot een vriend geworden was en "die hem een vroo- lyken groet bracht: Ha, ha, ha! Ver beneden hem zag hij het postkantoor liggen met 2ijn tuin, die tot aan het bosch toe doorliep. Zoo op een afstand leek het een speelgoedbuisje! omringd door een speelgoed-heg en de boom en van het bosch léken ook onbewegelijk en stijf als de geschilderde boomen uit een arke Noaohs van een kindTerwijl hy er naar keek, versoheen een kléine festalte uit "het huis /en liep een paar stappen den en tuin in, stond toen stil en scheen naar deö top van den heuvel' naar hem te staren. Hetjnoost Tante Maggie Zün en plotseling voelde hij zich verteoderd. Zoo klein en eenzaam stmd ze daar in de diepte. Hij herinnerde zich met een lichte ge wetenswroeging, dat zelfs, toen hij woedend een half uur geleden yoor haar had gestaan -in de kléine zitkamer, het hem opgevallen was, hoe tenger zij er uit zag, toen rij hem nog vriendelijk woordde op zijn ongeduldige verwijten. Hij had lést haar met zijn zakdoek toe te wuiven, maar hij wist, dat zij hem niet zien kon. Hij herinnerde zich op eens en weer sprak zyn geweten, dat zij, zeker om zijn boosheid af te lelden, hem gevraagd nad: „Zie ie mijn bril' ook, Percival mijn oogen worden zoo slécht?' Hij schaamde zich, dat hij heelemaal niet ïiaar haar woorden had geluisterd en maar door gedraafd had met ztijn: ,,'t Is niet uillyk tegenover mij, niet goed ompiy hier te houden en Percival' sloeg den straatweg in; hij had maar één my' niet te laten werken". Hij was onvriendelijk ge- wensoh, om alleen to zijn, om ver en hard te loo- weest, hij was onvriendelijk en zij was zoo klein, pen. De geprikkeldheid van Zijn geest, die hem deed zoo tenger en bleef zoo lief tegen hem, hoe onheb- denken. „Ik word een leeglooper!" die hem plaagde belijk hy ook ^as. met de gedachte, dat hij een moederspapkind was Wordt vervolgd, en zou, maakte, dat hij er behoefte aan had om al 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 1