ilnitm NiEiis-
Miettsatit- LullinHil
WALJA.
DE GELUKKIGE HELD
Woensdag 17 Maart 1926.
69ste Jaargang. No. 7811,
Uitgevers i N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Feuilleton.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder-
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 'e morgens 8 uur, worden Advor-
WtLnog zooveel mogelijk in hot ooretuitkomond nummoc goplaatsu
POSTREKENING No. 23330.
INT. TELEF. no. 20.
Prija per 3 maanden fl.65. Loaflo nummora 8 cont. ADVERTEN-
TIöN van 1 tot 5 rogola f 1.10, iodoro regel moor 20 cont (bowljt
lnbogropon). Grooto lottors wordon naar plaatsruimte borolcond.
mnaoui BBSÏAAM UIT SWBH BÏ.ABBN
Vervolg.
En alles kreeg het beeld: van haar, die hem' mee
wou' nemen. Veel menschen gingen in en uit bi} Gre-
gorius Afistarchowitsj, maar Walja herinnerde zich
zich geen enkel gezicht; alleen dat van haar leefde
in zijn herinnering. Het wae lang, mager en geel
als van een doode en glimlachte sluw en huichelach
tig,-waarbij twee groote hoektanden zichtbaar werden
Ais zij hem. mee wou nemen, zou hij sterven.
„Hoor eens", zei Walja eens tot zijn tante, terwijl
hij zich met moeite uit zijn lectuur losscheurde,
„hoor eens", herhaalde hij met zijn gewone kalmte,
terwijl hij haar recht m de oogen keek. „Ik zal je
in 't vervolg mama noemen en niet meer tante,
t Is onzin van je dat die. vrouw mijn mama i«. Jij
bent het, zij niet.
„Waarom?" lachte tante, verlegen als een meisje
dat geprezen wordt. Behalve vreugde klonk er ech
ter ook bezorgdheid voor Walja in haar stem. Hij
werd) zoo vreemd en vreesachtig; hij durfde niet
meer alleen slapen als vroeger, 's nachts ijlde en
schreide hij.
„Ja, dat kan ik niet zeggen, Jij kunt "t beter aan1
papa vragen. Hij is papa en niet oom", antwoordde
de knaap op beslisten toon.
„Neen Walja. het is waar, zij is je mama".
„Verwonderlijk, vanwaar heb je het vermogen tot
vergoelijken?"'
Nas tas ja Philippovna begon te lachen, maar
's avonds in de slaapkamer sprak ze lang met naar
man., die te keer ging als een Turksche trom, schold
op zwetsers cn ontaarde moeders en toen later met
zijn vrouw ging kijken of Walja sliep. Lang, en zonr
der een woord te zeggen, keken ze naar den sla-,
penden knaap. De kaars flakkerde in de bevende
handen van Gregorius Aristarchowitsj en speelde
en lugubesr-phnntastisch spel op het gezicht van
den knaap, dat even wit was als 't kussen waarop 't
rustte. Uit de groote donkere holten onder de wenk
brauwen schenen hen twee zwarte, eerlijke, ern-
i stige oogen aan te kijken. Antwoord van hen te
eischen en te dreigen met armoede en ongeweten
kommer. De lippen krampten zich tot een vreemden,
bitteren lach. 't Was alsof op diat kindergezicht een
uitdrukking lag van vrees en onrust gewekt door de
booze en geheimzinnige monsters in menschenge-
daante, die geluidloos zweefden om zijn bed.
„Walja," fluisterde Nastasja Phüippovna ver
schrikt.
De knaap zuchtte diep, maar bewoog" zich niét.
„Walja, Walja 1" Naast de stem van Nastasja Phi
lippovna klonk de zware trillende bas van haar
man.
Walja opende de oogen, beschaduwd door dichte
oogharen, Knipperde tegen 't licht eai sprong ver
schrikt overend. Zijn naakte, magere armpjes leg
den zich als 'n snoer om de* rooden en vollen hala
van Nastasja Philippovna; zijn hoofd verborg zich
aan haar boezem en alsof hij vreesde, dat zij tegen
zijn wil' te veel gouden zeggen, sloot hij nu een aan
krampachtig Zijn oogen.
„Ik ben bang, mama, ik ban bang. Ga niet weg,
fluisterde hjj. i
't Was een vreeselljke nacht. Toen WaJja weer
ingeslapen was, kreeg Gregorius Aristarchowitsj 'n
aanval van asthma. Hjj ademde Zeer moeilijk onder
de ijscompresisen, zette de breede, blanke borst zich
krampachtig uit en zonk weer in. 's .Ochtends werd
hij wat kalmer en de zwaar beproefde Nastasja
Philippovna sliep in met de gedachte, dat haar
man 't verlies van 't kind niet zou overleven.
Na een familieraad, waarop besloten werd, dat
Walja minder moest lezen en meef omgang moest
hebben met andere kinderen, was men begonnen
jongens en meisjes te noodigen. Maar Walja hield
niet van ze, hij vond ze dom, luid, schreeuwerig en
onopgevoed. Zij plukten de bloemen af, verscheur
den de boeken, sprongen op de stoelen en vochten
met elkaar als vrijgelaten aapjes. Hü, ernstig en
nadenkend, keek met afkeurende verwondering naar
hen en ging naar Nastasje Philippovna.
„Wat vervelen ze me. Ik zit liever naast jou."
's Avonds las hij weer Gregorius Aristarchowitsj
mopperde op die duiveisohe dingen, die de kinderen
zoo .onkenbaar maakten, maar toen hij vriendelijk
poogde 't boek te pakken, drukte Walja zonder een
woord te Zeggen, het boek resoluut tegen zich aan.
De .gelegenheids-pedagoog droop verlegen af en
maakte zijn vtouw heftige verwijten.
„Dat heet opvoeding! Neen, Nastasja Philippov
na, katten grootbrengen, dat kun ie, maar kinderen
Opvoeden, neen! Zoover is 't nu al gekomen, dat ik
't boek niet eens kan langen van den bengel. Je
'hoeft niets te zeggen; je bent een. .uitstekende op
voedster, maar .niet heusch.
Eens op een morgen, toen Walja met Nastasja
Philippovna zat te ontbijten, stoof Gregorius Aris
tarchowitsj de eetkamer binnen. De hoed hing hem
in den nek, het gezicht droop van zweet. In de
deur riep hij ai vroolijk:
„Geweigerd, 't Gerecht heeft geweigerd."
„Is 't heusch waar?" vroeg ze zuchtende.
De briljanten in de ooren van Nastasja Philip
povna schitterden, het mes kletterde op 't bord.
Gregorius Aristarchowitsj zette een ernstig ge
zicht, om te laten zien. hoe waar het was, maai
subiet vergat hij zijn voornemen en zijn gezicht
bedekte zich met een net van lustige rimpeltjes.
Toen hij merkte, dat hij toch niet de noodige kalm
te bezat, om zoon groot nieuws mee te deelen,
fronste hü zijn wenkbrauwen, schoof een stoei bij
de tafel, lei er zijn hoed op en ziende, dat hij
daardoor bezet was, nam hij een ander. Toen hy
eindelijk zat, keek hjj nu eens zijn vrouw, dan weer
Walja aan, schoof ze dicht naar elkaar toe, en ver
klaarde na deze plechtige handeling:
„Ik heb altijd gezegd, dat Talonski een knappe
vent was, die nooit te veel zegt. Neen, Nastasja
Philippovna, nooit te veel zegt. Beter had ik niet
kunnen nemen.
„Natuurlijk niet. Is het waar?"
„Jij met je eeuwige twijfel. Het oordeel was:
't verzoek van Akimowa wordt niet ingewilligd.
Heerlijk jongen, zei hij tegen Walja en voegde er
ftfl-n .toe, op een ernstig officieeien toon: het ge
wijsde zal ter haror kennis gebracht worden, bene
vens de kosten der procedure,
i „Zal ze me nu niet weghalen?"
„St... vriend; ach, ik vergat het: ik heb boeken
voor je meegenomen."
•Gregorius Aristarchowitsj liep zoo snel als hij
kon naar de voorkamer, maar een gil van Nastas
ja Philippovna deed hem omkeer en Walja was
bewusteloos en lag met doodsbleek gelaat tegen den
rug van den stoel.
Een gelukkige tijd brak nu aan. 'tWas alsof er in
haar bij een zwaar zieke de genezing was ingetre
32.
door A. SL H. ETJTCHXNSON.
„Ik had slecht geslapen", Lady Burdon keek haar
vriendin aarzelend aan; ze wist niet zeken of het
wel goed zou zijn om meer te zeggen. Toen zei ze:
,.Ik had weer mijn nachtmerrie", en in antwoord op
de vraag, die zich op Mevrouw Espart's lippen vorm
de, ging ze voort: „Ik heb je, geloof ik nooit over
mijn nachtmerrie gesproken, Ella? Ik zal het je
vertellen, 't vervolgt me soms den heelen dag. Kort
nadat we onzen adellijken titel hadden geërfd, kwam
er een jonge vrouw bij me, die mij' vertelde, dat zij
de vrouw was van den overleden Lord Burdon".
,,'t Is niet waar? En wat gebeurde er toienl"
„Mets natuurlijk, niets bijzonders. Ik zond haar
weg, en zij' zei, dat zij« met bewijsstukken zou terug
komen; maar ik heb haar nooit weer gezien",
„Neen, natuurlijk niet; 't was waarschijnlijk zoo'n
schepsel1", en Mevrouw Espart trok haar neus op alsof
zij iets vies rook. „Ik geloof, dat Jongelui nu een
maal zulke dingen doen; dat was het zonder twijfel;
maar 't is wel afschuwelijk, vindt Je niet? En wat
ollenidig voor Jou! Maar Nelly dat Is toch niet de
nachtmerrie?"
„Jawel, die vrouw", zei Lady Burdon en maakte
een ongeduldige beweging alsof zelfs de herinnering
haar hinderde. „Ik droom van die vrouw altijd als
6r wat bijzonders gebeurt. Ik zie haar dan altijd voor
me, zooals ze daar stond en ik hoor mijzelf zeggen:
Ik ben Lady Burdon", en haar antwoord: „Hoe kunt
U Lady Burdon zijn?" Dan krijg ik dat ellendige ge
voel als bij een nachtmerrie, ken je het? Dan roep
ik: „ik houd vol", en dan zegt zij;: „Neen, dat zult
u niet, ik houd vol". „Het is te gek om van te pra
ten, maar ie weet wat een nachtemerrie is. En het
komt alleen wanneer er iéts bijzonders gebeurt of lis-
ver wanneer er iets bijzonders zal gaan gebeuren,
b.v. in den nacht vóór. dat wij hoorden, dat Lady
Burdon gestorven was; toén den naoht voordat wij die
eerste maal hier kwamen, en Rollo zijn vriendje Per-
cival ontmoette, en wij daarna geregeld hier geko
men zijn. Daarop in den nacht toen mijn man
stierf". Zij zweeg en glimlachte, omdat mevrouw Es
part toegeeflijk glimlachte, zooals iemand glimlacht
over de onredelijke angsten van een ander, maar zij;
vervolgde: „en nu gisternacht weer!"
Mevrouw Espart lachte vroolijk: „Mijn hemel, Nel
ly, wat klinkt dat somber „en nu gisternacht weer!"
Ik dacht niet, dat je zoo'n gansje was. Je hebt die
dwaze nachtmerrie op je zenuwen laten inwerken."
den, waardoor allen opgelucht en vrijer ademden.
Walja verbrak zijn relaties met de monsters en als er
bij hem kinderen aapjes had hij ze genoemd
kwamen' spelen, was hij de vindingrijkste van allen.
Maar in zijn fantastisch spel zelfs lei hij. zijn ge
wone ernst en strengheid' en als hij Indiër speelde,
vond hii het noodzakelijk zich bijna spiernaakt uit
te kleeden en 't geheéle lichaam met verf in te
smeren. Door 't karakter, dat daardoor 't spel kreeg,
was het Gregorius Aristarchowitsj mogelijk werkda
dig aandeel eraan te nemen. Als beer openbaarde hij
slechts middelmatige kwaliteiten, maar daarna oogst
te hij een groot en verdiend succes in de rol van
Indische olifant. En als Walja, zwijgend' en ernstig!
als de eenige zoon van God Kala, op zijn vaders
schouders zat en met een hamertje op diens roode
nek klopte., geleek hij volkomen op een Oostersch
prinsje, dat despotisch heerschte over mensch en
dier.
Talonski poogde Gregorius Aristarchowitsj duide
lijk te maken, dat het gerechtshof het misschien
niet eens zou kunnen- zijn met de -uitspraak van de
rechtbank, maar deze begreep niet, dat drie rechters
het niet eens konden zijn met drie andere rechters,
als Zijn alleen oordeelden volgens dezelfde wetten.
Toen de advokaat aanhield, werd Gregorius Aris
tarchowitsj boos en alsof hjj een onweerlegbare
getuige was, gaf hij Talonski een terechtwijzing.
„Wat bedoel je# toch met dat gerechtshof. Ik
begrijp niet, hoe iemand er zoo over praten kan.
Nastasja Philippovna, wees zoo goed en stel hem
gerust."
Talonski glimlachte ên Nastasja Philippovna t
sprak zachtjes met hem over zijn onnoodigen twij
fel'. Soms spraken zij over die vrouw, veroordeeld
om de gerechtskosten te betalen en noemden haar
altijd „arm". Sedert ze Walja niet meer mee kon
nemen, verloor ze voor hem het aureool van geheim
zinnige vrees, die haar als een dikke mist omgeven
had. De trekken van haar vermagerd gezicht ver
anderden en Walja kon nu aan haar denken als
aan andere menschen. Meermalen hoorde hij zeggen,
dat ze ongelukkig was en kon maar niet begrijpen,
waarom, maar haar bleek gezicht, waaruit alle
bloed weggevloeid scheen, werd gewoner, natuur
lijker en vertrouwelijker. De „arme vrouw" zooals
ze genoemd werd, begon Zijn belangstelling te
wekken en als hij zich de arme vrouwen herinner
de, over wie hij gelezen had, voelde hjj medelijden
en een schuchtere teederheid voor haar. Hjj bedacht
soms, .hoe zij eenzaam en verlaten in een donker
kamertje moest zitten, dat Zij altijd bang moest zijn
en weenen moest, altijd maar Weenen, zooals toen.
Zonder eenige reden, was hij toen onhebbelijk ge
weest en had haar heel' slecht verteld Van Bob, 't
koningskind.
Het bleek, dat drie rechters 't niet eens konden
zijn met drie andere, rechters als zij. Het vonnis
van de arrondissementsrechtbank werd vernietigd
en 't gerechtshof wees den knaap toe aan zijn moe
der in den bloede. De senaat lei 't hooger beroep
ter zijde en zonder restruoties
Toen die vrouw Walja kwam halen wafl Gregorius
Aristarchowitsj niet thuis: hjj lag bij Talonski te
bed en had zich zoo in dekens en kussens gewoeld,
dat alleen zijn rozige kale kruin zichtbaar bleef.
Nastasja Philippovna bleef op haar kamer en 't
kamermeisje liet Walja, die reeds voor 't vertrek
gekleed was, uit. Een bontjas en hoogo- slobkousen,
waarin zijn beenen zich nauwelijks bewegen konden,
beschermden hem tegen de kou. Zijn bleek gezicht
met de eerlijke, ernstige, oogen kwam uit, onder
een muts van schaapsvel. Onder zijn arm droeg hij
„Alleen maar omdat er dan altijd iets (bijzonders is
gebeurd".
Haar onrust, hoé dwaas die ook mocht zijn, was
zoo duidelijk zichtbaar, dat M'evrouw Espart baar
spottenden toon liet varen en sympathiek geruststel
lend zeide: „Kom Nelly, je moet verstandiger zijn.
Dat je het vannacht gedroomd! hebt, bewijst hoe mali
het is. Wat is er vandaag dan voor bijzonders ge
beurd? Integendeel, vannacht hadt je de nachtmer
rie en vandaag hebben we trouwplannen! gemaakt
voor onze jongelui en elkaar bekend, hoe gelukkig
we daarover zullen zijn! Als zij weer eens in je
droom verschijnt, vertel baar dat dan maar eens met
de groeten van mij!"
Zij zag er zóó ondernemend en opgewekt uit, dat
Lady Burdon er om moest lachen; haar bewijzen wa
ren zóó overtuigend, dat de lach gevolgd werd door
een zucht van verlichting en Lady Burdon zei: „Is het
niet opmerkelijk Ella, dat in 't leven de dingen toch
dikwijls gaan juist zooals wij' het wenschen, al be
weren de menschen altijd het tegendeel?"
Maar dat moest nog bewezen worden. Op het post
kantoor werden op hetzelfde oógenblik ook plannen
gemaakt en datums genoemd.
„Maar wanneer dan? Wanneer dan?" zeide Percival
tot Tante Maggie." Ik ben achttien jaar, maar U be
handelt me nog als een kind. Ik moest al lang aan
het werk zijn. Ik groei op tot een leeglooper. dien
iedereen wel gauw zal' gaan verachten. Ai® ik er
met u over spreek, vraagt u me altijd óf "ik wachten
wil en zegt u, dat ik me niet ongerust hoef te ma
ken en dat ik eens blij zal zijn, dat ik gewacht heb,
als ik alles weet wat u met Ine van plan bent.
„Dat zal' je ook, Percival," zei Tante Maggi®.
Hij maakte een ongeduldige beweging en riep
weer: „Maar wanneer dan, wanneer?" „Daarmee
kon u me als kleine jongen zoet houden. Maar ik
ben nu geen kind meer, en dat schijnt u maar niét
te begrijpen."
Dat hy geen kind meer was, bleek duidelijk ge
noeg, zooals hij daar stond .en over z/ijn toekomst
sprak; zeker niet voor de eerste maal in die dagen.
Hij had zijn achttienden verjaardag achter den rug;
zijn houding en gelaatsuitdrukking deden hem
ouder schijnen. Zijn gezicht en de manier, waarop
hij zijn hoofd hield, die maakten, dat^ de menschen
hem vroeger nakeken, waren nu als jongeling hqg
oneindig aantrekkelijker geworden. Hij had iets in
zijn fijn besneden gelaat, dat den heerschar ver
raadt en een fijne beschaving uitdrukt. De omtrek
en de lijnen van zijn gezicht waren krachtig en
flink, alsof ze in was waren gemodelleerd en in
marmer uitgehouwen.
?t boek, waarin stond van 't Waternymphje. De
groote, knokige vrouw drukte snikkend zijn ge
zicht in den wijden, gehuurden mantel'.
„Wat ben je groot geworden, Waletska. Je weet
niettrachtte ze te schertsen, maar Walja
bracht zonder een woord te zeggen, zijn verfom
faaide muts weer in orde en keek niet zooals zijn
gewoonte was, in haar oogen maar steeds naar
haar mond, die groot was, met mooie kléine tan
den en zich ter weerszijden voortzette in twee
rimpels. Vroeger had hij deze ooh wel gezien, alleen
waren ze veel' dieper geworden.
„Je bent toch niet boos op me," vroeg Mama,
maar Walja ontweek het antwoord en zeide:
„Non, laat ons gaan."
„Waletska", klonk een droeve kreet nit de kamer
van Nastasja Philippovna. Met roodgezwollen
oogen kwam ze in de deur en liep met wijd-uitge-
epreide armen .op den jongen too. Voor ze hem
bereikt had., verloor ze echter 't bewustzijn; hij
ving haar op en léi haar hoofd op zijn schouder;
alleen de briljanten in haar ooren trilden en flik
kerden.
„Laat ons gaan, Walja" zei 'de groote vrouw
ruw, terwijl ze de hand van den knaap greep.
„Onze plaats is niet onder menschen, die ons zoon
marteling laten ondergaan. Zoo'n marteling."
Haat klonk in haar stem en haar bekroop de
lust te schoppen naar de vrouw, die daar op de
knieën lag.
„Ha, harteïooze monsters. Blij het kind, het
laatste, zich toe te mogen eigenen", riep zo met
woedend gestamp en scheurde Walja aan den arm
mee. „Wij gaan. En pas op als jij doet, als je
vader, die mij trouweloos verlaten heeft."
„Pas goed op hem", stamelde Nastasja
Philippovna.
De gehuurde slede stootte zachtjes over de wa
gensporen en droeg Walja geruischloos weg, van 't
stille huis met zijn wonderlijke bloemen, met het
donkere venster, tegen welks ramen de twijgen der
Zijn ronde kin boog naar voren en liep uit in een
smal ovaal tot aan zijn kleine ooren, die dicht
tegen zijn hoofd aanlagen; hij droeg zijn hoofd fier
op zijn forschen nek, die groote physieke kracht
uitdrukte. Zijn groote mooie oogen waren grijs, en
hadden een glans, die als 't ware het heeie voor
hoofd verlichtte. Zijn voorhoofd -was hoog en breed.
Het buitenleven had zijn gelaatstint gebruind, zoo
als alleen een fijne huid gebruind kan worden.
Zijn haar was donkerblond en dik geplant. Hij was
tamelijk lang, had eem breede borst en schouders
en een veerkraohtigen gang. Zijn armen hield hij
een klein weinig van zijn lichaam af, zooals bok
sers en zeelieden doen, wier armen snelle krach
tige wapens zijn. Bovendien had hij een vroolijk
en wakker .uiterlijk, alsof hij altijd gereed was op
alle avonturen in te gaan, die hij op zijn weg ont
moette. Zün gezicht was zelden in rust. Het bloed
stroomde hem opgewekt en snel door dó aderen,
en deed hein van zijn eigen kracht en van elke
beweging genieten en zijn gelaat was de spiegel van
al zijn indrukken.
Op dit oogenbiik_ weerspiegelde het ergernis over
de tegenwerking, die hü ondervond, en diehjj uitte
door zün „Ik groei op als een leeglooper, dien ieder
een zal verachten."
,,'t Is werkelijk niet billijk tegenover mij. Tante
Maggie," zei hij. „Ik moest al "lang werken, ik
moest al1 lang voor mezelf zorgen. Maar u stuurt
me met een kluitje in het riet, alsof ik een kind
was. Altijd zegt u maar, dat ik wachten moet -.-
en u .Zegt niet eens waarom. Tot wanneer dan?'
Tante Maggie zeide smeekend: „Ga-uw, 'Percival,
heel gauw al." 1
;;Neen, dat heb ik al' zoo dikwijls gehoord; ik
wii nu weten, wanneer."
„Als je een en twintig bent, injjn jongen, als je
meerderjarig bent."
„Maar dat is pas over drie jaar! Moet ik nog
drie jaar zoo doorgaan!"
Hij draaide zich op zijn hielén om, en Zy zag
hem driftig het tuinpad afloopen en het hek
uitgaan.
HOOFDSTUK II.
Angsten, visioenen en ontdekkingen.
1.,
zijn spieren in te spannen en te vermoeien. Op de
maat ^an zijn voetstappen klonk het in hem: „Ik!
moet werken, ik moet werken," en hij deed^ge
zwaar en snel dreunen. Maar het hielp hem niet.
Hij was te krachtig en onvermoeid. De gemakke
lijke rechte straatweg deed, niettegenstaande zyn
harde loopen, zijn ademhaling nauwelijks' sneller
gaan. Ken eind voorbij het postkantoor sloeg hij
rechts af en stevende den heuvel' op, klom tegen
de helling op met Zulk een vaart, dat het zweet
hem uitbrak en hij eindelijk met voldoening voelde,
dat hy rijn krachten gebruikte.
„Ik moet iets uitvoeren," zei hü hardop .„Ik moet
ik kan zóó niet voortgaan; ik wil1 het met." Als hjj
dan toch de banden moest voelen, die hem tot lui
heid dwongen, dan zou hij tenminste de baas zijn
over, zijn lichaam en het afbeulen totdat hij dood
op was.
Op den top van den heuvel' stond hij stil1 en haal
de diep adem, hü liet den wind door zijn haar
waaien, de wind. die hier altijd loeide en hem bijna
tot een vriend geworden was en "die hem een vroo-
lyken groet bracht: Ha, ha, ha!
Ver beneden hem zag hij het postkantoor liggen
met 2ijn tuin, die tot aan het bosch toe doorliep.
Zoo op een afstand leek het een speelgoedbuisje!
omringd door een speelgoed-heg en de boom en
van het bosch léken ook onbewegelijk en stijf als de
geschilderde boomen uit een arke Noaohs van een
kindTerwijl hy er naar keek, versoheen een kléine
festalte uit "het huis /en liep een paar stappen den
en tuin in, stond toen stil en scheen naar deö
top van den heuvel' naar hem te staren. Hetjnoost
Tante Maggie Zün en plotseling voelde hij zich
verteoderd. Zoo klein en eenzaam stmd ze daar in
de diepte. Hij herinnerde zich met een lichte ge
wetenswroeging, dat zelfs, toen hij woedend een
half uur geleden yoor haar had gestaan -in de
kléine zitkamer, het hem opgevallen was, hoe tenger
zij er uit zag, toen rij hem nog vriendelijk
woordde op zijn ongeduldige verwijten. Hij had
lést haar met zijn zakdoek toe te wuiven, maar hij
wist, dat zij hem niet zien kon. Hij herinnerde zich
op eens en weer sprak zyn geweten, dat zij, zeker
om zijn boosheid af te lelden, hem gevraagd nad:
„Zie ie mijn bril' ook, Percival mijn oogen worden
zoo slécht?' Hij schaamde zich, dat hij heelemaal
niet ïiaar haar woorden had geluisterd en maar
door gedraafd had met ztijn: ,,'t Is niet uillyk
tegenover mij, niet goed ompiy hier te houden en
Percival' sloeg den straatweg in; hij had maar één my' niet te laten werken". Hij was onvriendelijk ge-
wensoh, om alleen to zijn, om ver en hard te loo- weest, hij was onvriendelijk en zij was zoo klein,
pen. De geprikkeldheid van Zijn geest, die hem deed zoo tenger en bleef zoo lief tegen hem, hoe onheb-
denken. „Ik word een leeglooper!" die hem plaagde belijk hy ook ^as.
met de gedachte, dat hij een moederspapkind was Wordt vervolgd,
en zou, maakte, dat hij er behoefte aan had om al 1