De betooverde Majesteit Even Lachen. t VOOR DE KINDEREN. Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat f' J'üioezi. kriryjtu taarten. en werd van de adsjacht van OK er. kaas j el reeds in ons ze om ra aar idi ge. van de der ui' afol zit, Doch ik ?las. it h an te we- i j.tiirf t> nOMr voor indrulclun. W*t m«n in ),.cjon t""""1 sn'Mt, 'bUJft en gnoti m.t d.n r ;ot. 1 hoe je het haar beschouwt, ,-'Orb:j£J-ngster, wijzend op een kind dat in een fentjé ligt: »Is hei geen èngeltje als hij slaapt?" ader: „la, maar u moest hem- eens zien. als ik lp!" EEN VER GISSING. -ent: „Zeg eens waar is dat goed voor, die sok- over j® schoenen?" ibroker: „Wel heb ik ooit! Wat'mot ik in (ï'e war iees-t zijn» om eerst ra'n schoenen en daarna m'n an te doen!" EEN AUJOOTFRAAXL „Tijd ia geld!" „Onzin i Ik heb zooveel nooit.... geld." tijd, en NOGAL NATOTJUEIJK. Een vermaard schrijver beschreef de indeeling van zijn dag akjus aan een verslaggever: Opstaan om elf;, ontbijten om twaalf; de post nakijken; een paar mid- dagbczoeken, een ritje in 'het park; diner; schouw burg, en dan naar bed. „Maar. wanneer; doet u dan Uw litteraire werk?" vroeg de man. „Wel, den volgenden dag, natuurlijk", was het antwoord. WAT EEN GELUK „O. Mariel 'Dat potje is meer dan honderd jaar oudr r „Gunst, mevrouw! wat 'n geluk dat het niet nieuw is!" DAT MAAKTE EEN O BOOT VERSCHIL. Boer, tot een paar meisjes: „Wat! Zijn Jului baug cm over (het land te gaan vanwege die koe? Hemel- tjo lief Jelui zijn toch ook niet bang, as Je 'n stukr kie vleesch eet?" Meisje: „Nee.... nee.... m-maar deze is niet ge braden." - ZIJN ROOKKAMER. Mijnheer Meijer toont een bezoeker zijn nieuwe huis: „En hier is mijn rookkamer." „Ik dacht", zei de gast, „dat u. heelemaal niet rookte".* „Dat doe ik ook niet", zei mijnheer Meijer, „maar mijn kachel wel." TE LETTERLIJK OPGEVAT. Arts: „Het eenige, wat ik u in uw toestand kan aanraden, is vóór alles afwisseling". Patiënti „Goed, dan zal ik beginnen met een an deren dokter te nemen". v NIET ZOO BEDOELR „De aan, dien ik trouw, moet een held' ril*", „Maar lieve, je ziet «r heel#maal niet zoo verschrik kelijk uit, dat mij; dat aoodig lijkt." DAT WAS EEN DER GEVOLGEN. r De beroemde Karl Einstein, ging toen hij al jaren in Berlijn woonde en door zijn relativiteitstheorie zeer beroemd was geworden, een keer met z'n vrouw uit wandelen en ontmoette toen een-'zeer eenvoudige dame, die zij vroeger in Zurich goed gekend hadden. Toen hij hoorde dat 'de dame» ook sinds langen tijd in Berlijn woonde, deed hij haar het'verwijt, dat flj hem al dien tijd nog geen 'bezoek gebracht had. „Maar professor!" betuigde de vrouw, „hoe zou ik dat gedurfd hebben, bij iemand, die 'zoo beroemd ia geworden." „Zie je", zei Einstein bedroefd tot zijn vrouw, „dat heb je er nu van, fatsoenlijke 'menschen durven on« niet meer te bezoeken". ifödag- te- over- zoete lapen- er en. en laat- een hoed en en t, een een brood' drie de „ge zijn, waar We! van ngeia ningi dat leschl eid. j I rlijk dr. igin des ïlle- end Tante Zwartkop is vandaag hij moe dor Poezekat op'bezoek en klaagt haar nood over stoute Piepa. „O", zegt tante, „maar daar weet ik wel raad op!" 470. „Piepa moet maar met mij meegaan, ik heb geen kinderen." Nu, Piepa wil wel. Als er maar veel voor haar te eten is. En Mimi kijkt verheugd toe. 471. Vroolijk wandelt tante Zwartkop met haar nieuw pleegkind weg. Zij zal wel 'ns probeeren dat raagfcre schepseltje wat dikk'er te maken. 472. Maar wie ook vroolijk zijn, dat zijn Hans en Mimi, dat de plaaggeest Piepa voor' 'n poosjo weg is. Nu zullen we weer rustig kunnen spelen! eld Mimi en ik gaan uit! We gaan naar de stad, die dicht bij ons huis is en dan mogen we een tramritje maken. Reuzen- fijn, hè? Mimi heeft haar Zondagsche hoed op. 474. Eerst kijken we een beetje winkeltjes. Er is altijd zooveel moois en lekkers in de stad te zien. „En nu naar de tram", roept Mimi ongeduldig. 476. We zoeken 'n poosje, voor we de halte te pakken hobben. Ha Ja, daar is er oen van die tramlijn, die met zoo'n groots bocht de heele stad doorrijdt en dan weer op 't. zelfde punt terecht komt. 478. Maar wat heeft Mimi in da gaten ge- krogen? „Kijk 'ns Hans, wat lauk roept ze „Daar wordt da straat opgebroken; wat 'n buizen en riolenl Willen we 'na gaan kijken?" of JAN KLAASSEN ALS DOKTER Een Poppenkastsprookje door L. Roggeveen. i DERDE BEDRIJF. Zaal in 't koninklijk paleis. Een lakoi loopt heen en weer. akei: T'weehondordvijftig pond Twoehonderdvijftig pond..., Dat is geen kleinig hoid. Zoo kindertjes, zijn jullie daar ook? Stil zijn hoorl Heel stil. Weet je wel, waarom? Omdat we in 't paleis zijn van onzen koning. Jullie weten niet, hoe onze koning heet, hè? Ik zal 't jullie zoggen: Adrianolius do Zeventiende.... 't Is een brave goede koning, maar.... hij is zoo dik, zoo dik Als hij straks komt, zullen Jullie 't 'wel zien, hoe dik of hij is.... En vanmorgen is hij gewogen. Toen woog hij twee honderdvijftig pond! Dat is een heeleboel, hè? Ik heb 't gehoord vair den dokter, die straks bij der koning geweest is, hij, heeft 't me in vertrouwen verteld, maar denk er om: jullie mogen 't niet over vertellen hoorl Als de koning hoorde, dat ik 't verklapt heb, zou hij me misschien wel zóó de poppenkast uit gooien en dat zou ik niet erg graag willen, want dan was ik mijn betrekking kwijt. Zie je, ik ben lakei bij den koning en ik heet Hein! Mooie naam, hè? De koning zegt altijd tegen me: Hein, wat ben je klein! Dat rijmt, zie je! Want onze koning spreekt alleen maar op rijm; ja! Gek hè? Soms zegt hij ook wel eens: Ga weg, Hein, leelijk zwijn! Maar dat zegt hij alleen maar, als hij hoos isOch, och, och, zou er nou niemand wezen, om den koning te genezen, och.... och.-., och.... Stil, daar heb je de Hof maarschalk I Oppassen, kindertjes, mondje dicht.... iHofmaarschalk: Hahaha, hahaha, dat is bui tengewoon, dat is zóó buitengewoon, zoo iets heb ik nog nooit meegemaakt, hahahahahahazoo, ben jij daar Hein. goeie morgen. 'Hein! E-Iein: Goeie morgen, mijnheer de Hofmaarschalk Ilofm.: Is de dokter al geweest? ïein: Ja zeker, mijnheer de Hofmaarschalk, lofm..: En? lein: (zwijgt.) lofm.: Nou? -Iein: (zwijgt.) lofm.: Nou, Hein, hoeveel pond? 3oin: Ik mag 't niet seggen, mijnheer de Hofm&ar- schalk I Hofm.: Kom, Ilein, wees npu niet zoo flauw, zeg 't me maar, als Je 't weet! Hein: Zult U 't niet oververtellen, mijnheer de Hof maarschalk? Hofm.: Nee, natuurlijk niet Hein: Komt U dan maar met Uw oor dicht bij me, dan zal ik 't u zoggon. Hofm. (doet zoo). Hein: Hij weegtnee, ik zeg 't toch niet, nee, nee ik doe 't toch niet, mijnheer de Hofmaaschalkt r Hofm.: Maar Hein. wat is dat nou? En je hebt 't me nog wel beloofd! Nee, dat vind ik heelemaal niet eerlijk van jo, hoorl Heelemaal nieti Zeg kin dertjes, wat zeggen Jullie daar nou van, zeg? Ileeft Hein gelijk? Ja? Maar ik beloof Jullie ,dat ik 't heusch niet zal over vertellen! Heusch niotl (Hè, toe Hein, ik ben zoo nieuwsgierig. Zeg, is 't tweehonderd pond? Hein: O nee, mijnheer dp Hofmaarschalk! Hofm., Moer? Hein zwijgt Hofm.: Minder? Hein zwijgt. Hofm.: Vierohnderd .pond? Hein: O nee, hahaha Hofm,: Tweehonderd vijfentwintig? Hein zwijgt. Hofm.: Tweehonderd dertig? Hein zwijgt. Hof.: Tweehonderd veertig? Hein zwijgt. Hofm.: Tweehonderd vijftig? Hein: Hmmmm1 Hofm.: Ja? Tweehonderdvijftig pond, Hein? Hein: -Ik mag niet ja zeggen, mijnheer de Hofmaar schalk! Hofm.: Dus toch tweehonderdvijftig pond? Och, wat een gewicht, wat een gewichtl En hoe is Zijne Ma jesteit? Hein: De dokter zei: Verdrietig, (mijnheer de Hof maarschalk, heel verdrietig! Etn niemaqd kan e iets aan doenl De koning eet heel weinig, maar één krentebroodje per dag, en één spiegeleitje, en (één glaasje melk. ja, ja! Van alles heeft de dokter, al geprobeerd, maar niets helpt, mijnheer de Hof maarschalk Hofm.: En 't rijmen, Hein? Hein: Slecht, mijnheer de Hofmaarschalk, bitter et bitter slecht! Hofm.:Och, och, och, die arme goeie Mlajesteit! Hein: Straks komt de dokter weer, mijnheer de Hof maarschalk, als Lf hem ziet, zegt U dan maar niet, dat u 't weet, doet u 't? Hofm.: Nee Hein. natuurlijk niet! Zeg, die lange man daar, wie is dat? Kijk, die man, die daar aan- komtl Hein: Dat Is do niouwe dokter, mijnheer de (Hof maarschalk. Hofm.: De nieuwe dokter? Hein: Ja, mijnheer de Hofmaarschalk». Do dokter ven gisteron is weggegaan I OntslagenI Hofm.: Och, dat is jammert Hein: Ik ga zorgon voor 't spiegeleitje van Zijne Ma jesteit! Staat U me toe, dat ik nu hconga, mijn- heer de Hofmaarschalk? Hofm.: Welzeker Hein! Ga jij maar, hoorl (Hein groet, buigt en gaat. Eventjes later komt de dokter binnon. Doze is lang en mager, hoeft een grooton brdl op, eon aktontasch onder den arm, en is in 't zwart gekleed.) Doktor: (kort, neuzig) Dien mo aan, Hein! Hofm.: Pardon, dokter, ik ben de Hofmaarschalk. Hein is een spiegeleitje gaan bakken! Doktor: Spiegeleitje? Hofm.: Ja dokter! Dokter: Verboden! Gekookt ei! Hofm.: Hein zei: een spiegeleitje, dokter! Dokter: Heeft zeker de oude dokter gezegd! Moet in 't vervolg gekookt zijn! Hofm.: Ik zal 't Hein gaan zeggen, dokter! Dokter: 'Goed! Dien me aan, Hofmaarschalk! Hofm.: Zeker, dokter! i(H-ij gaat, opent deuren en roept: Majesteit, daar is de dokter. De dokter 'gaat binnen.) Hofm.: "Wlat een vreemde dakter is dat! Hij praat maar net tegen me, of ik een kleine jongen hen! En nou mag onze Majesteit ook geen spiegeleitjes meer hebben, maar alleen gekookte eieren! 'Zeg kinderen, als Hein zoo meteen komt, willen jullie hem dan waarschuwen, want ik moet eventjes een nieuwe wet gaan maken! En daarom moet ik weg, begrijpen jullie wel? Denken jullie er om! Ja, dan ga ik maar! (Hij gaat. Eventjes later komt Hein op met een spiegelei. De kinderon waarschuwen.) Hein: Hè, wat is dat nou? Is een spiegelei niet goed! Kinderen: Nee! Hein: Wie heeft dat gezegd? Kinderen: De dokter! Hein: de nieuwe dokter! Kinderen: Ja! Hein: Is hij al bij de koning? Kinderen: Ja! Hein: Weet je wat? Dan zal ik het gebakken eitje maar terug brengen, en eentje gaan koken! Hè, ik had net zoo goed m'n best gedaan, 't Was dubbel gebakken, en 't zag er zoo fijn uit! Einfin. St stil-1 Stil eens! Daar komt de koning! Stil jón gens en meisjes! Zullen jullie beleefd zijn, als Zijne Majesteit binnen komt? Netjes groeten boor! Weet je niet wat je zeggen moet? Als de koning zegt: „Das kindertjes," moeten jullie antwoorden: Dag Majesteit! En heel diep bulgen, hoor! Kullen Jullie? Ja? Dan ga lk nou maar m'n eitje koken! Stil, daar ls de koning! Dag.... dag <H!J gaat.) Koning en dokter komen binnen. De koning ls zeer dik. Dokter: Gaat U binnen, Majesteit! Koning: Ik heb je al zoo* lang gerold; 't Is toch heusch een kleinigheid: Maak dlo deuren toch wat wljdl 1 Dokter; Zeker, groote Majesteltl Koning: Wat zie ik daar toch ln <Jl0 Htót Wat doen dio kinderen daar allemaal? Dag kindertjes! Kinderen: Dag Majesteltl Koning: Dag Jongen» en meisjes, dag dames om heerenl Zog kindertjes, heb je nogal schik ln 't leeren? Kindoren; Ja Majesteitl Koning: Heb Je geen last met de taal en de sommen? Zijn er bij, jullie ook knapperde en dommen? Zeg dokter, beantwoord me deze vraag! Hoeveel ls mijn gewicht vandaag? Dokter: Tweehonderd drie en vijftig pond, Mlajea- tfitl Koning: Och, och, och, wat een narigheid! Dat is drie pond meer dan gister, kinderen, En er is geen middeltje om te verhinderen, Dat ik altijd maar dikker word. Al doe ik ook nóg zooveel aan -sport, Al fiets ik eiken dag, zeven kwartier, Lieve jongens, en meisjes, het helpt me geen zier! Als 't zoo blijft ,kan ^k niet meer doop de 'deuren, Zeg dokter, denk er om, dat mag niet gebeuren! Dokter: De deuren zullen we wijder -maken, Majes teitl Koning: O doktertje, ik verga nog er ia van nijd, Dat ik zoo mager niet ben als U, Dan at ik altijd aardappels met jus, En van die lekkere bruinecarbonade, En spinazie en doperwtjes en salade. Nou moet ik tevreden zijn met een glaasje melk, Eh al zegt u nou 10 keer: Melk is goed voor elk, Ik lust toch veel liever een broodje met h&ml - O, ik wou, dat er nou eens iemand kwam, Die me in een weekje mager kon maken! Maar 'k vrees, dat 't wel nimmer zal gebeuren, Zeg, weet je, waar ik ook steeds om moet treuren, Dat alles wat ik zeg, een' versje wordt! Of 'k veel spreek of weinig, lang of kort, Overdag of 's nachts, ja heusch, 't is waar, Als 'k uit ben gepraat, is 't versje weer klaarl Wordt vervolgd. Geen nieuwe raadsels* jongens en meisjes! Dat ls wel goed zoo, hè? Correspondentie zenden naar L. ROGGEVEEN, MIARETAKSTRAAT 54, DEN BA1AG.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 19