VOOR DE KINDEREN- -=N!> Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat Voor de Kinderen. PRINSES DESIREE LACHT NIET MEEI warming van bintWB vilt vaak mat welig gras be groeid. Het gromt (Uk vormt wtl «n groo* gevaar voor dtn Ixitfr, hij niet tfetde zorg drugt het grat kort t« houden. Doet hij dit niet bijtijdi, dan komt het vee er weidr v grazen on loopt hij hot gevaar, dat eon dier Lm ii onverwacht» door het dak hoon r.aar be-i ncdon tuiintH. Dikwijl» komen do schapen zich ver- J guv; 11 «an de rnalsche aarden wanden van de boer derij. Jiet hul» zelf bestaat altijd uit eenige gelijke hut ten naast elkander, gewoonlijk een vijftal. Elk' vor- rek heeft zijn bijzondere bestemming: dó eigenlijke woning, de werkplaat», de voorraadkamer en schuur, de wtnferstal on d« bergplaats voor werktuigen en brandstoffen. Do groote hoeven hebben pog meer ruimten als 'n soort logeerkamer on eon keuken. De zoogenaamde muren bestaan uk ongelijke steen- of lavablokken, afgewisseld: mot turf lagen, los op elkaar golegcl en aan don buitenkant door oen stevige aardlaag versterkt. Kalk of andere metselspecie konnon de IJslandsche boeren niet. In de huiskamer leeft het geheele gezin, bestaande, uit vader, moeder, grootouders, kinderen en klein kinderen, knechten en meiden, en.... honden, scha pen, kippen, eenden. Deze kamer ls niet veel meer dan een S|>e!onk waar licht en lucht nagenoeg gq- heel ontbreken. Dat het er niet geheel.duister ls. komt door de aanwezigheid van een venstertje, dat nog wat licht doorlaat. Maar het venstertje gaat nooit open, zoodat van eenlge luchtverversching sléchts sprake is, als de deur oven open gaat bij het blnnonkomen of het verlaten van dé huiskamer. Men tracht do warmte, die monsch on" dier uUwasomenon, angst vallig binnen te houden, en do koude er buiten. Door dat er zoo weinig brandstoffen op het eiland zijn, zijn kachel» onbekende voorwerpen voor de bóoron. Het eten koken zij in het naast de huiskamer gelegen i vtmrhuis of de keukon op.gedroogde schapondrek. Ook de verstikkende rook van dat vuur blijft goed- deels hangen in de woning. Met de uitwasemingen, van mensch en dier, don stank van hulden en be- dorvon eetwaren veroorzaakt die rook een verstikken de atmosfeer. Men moet IJslander zijn, om hst er lang uit te houden. Van zindelijkheid hebben de bewoners van het eiland weinig begrip. Wasechon doen zij zich, zoo goed al» nooit. Vandaar, dat zij vaak lijden aan huidziekten. Leproosheid komt er nog vrij veel voor. De eenzaam wonende boer zijn naaste buurman woont soms 20 tot 50 K.M. van hem verwijderd, ter wijl de weg vaak onbegaanbaar ls leeft met zijn gofln en het vee een groot gedeelte Van het jaar in de bedompte huiskamer. Niet zelden vormen gedu rende den winter bedorven visch of walgelijk vleesch zijn uitsluitend voedsel. Ondanks hot armoedig bestaan van den eenzaam wonenden boer is gastvrijhold eon zijner hoofddeug- den. Nimmer zal eon vreemdeling tevergeefs aanklop pen om onderdak, als hij in de onherbergzame oor don ronddwaalt on wat beschutting zoekt voor den nacht. Hij zal alleen genoegen moeten nemen intt het weinige, dat men hem kan aanbltden, En dat weinige ls dan nog altijd het beste, wat de boer aan te bieden heeft. De mooiste kamer ln de hoeve li voot den vreem deling bestemd. Dit ls de gastkamer, die gewoonlijk houton wanden heeft en een houten vloer, De andere vertrekken ^hebben onbedekte waridon van ruwe steen, turf'of aarde. De gastkamer is de mooie kamer die men lang niet in alle boerenhuizen aantreft. De schatten van den boer worden .er bewaard.: eenige •platen en boeken, een houten kist, die tevons als bed stede dienst doet, en de koffers, die ook al» zitplaat sen gebruikt worden. In den wand zijn paardokaak- beenderen gestoken, die voor kapstokken dienen. Ver dere versierselen zijn hoornen en schapenvellen. Erg aanlokkelijk lijkt bet leyon van don IJsland- schen boer niet, maar ttftsh is bij gehecht aan zijn land. - Mw 557. Baker Mop» komt naar buiten ge stormd, want ze heeft Ukkie en Pukkie natuurlijk uit de wieg gemist. Ze speurt naar allo kanton rond en ja hoor daar ziet ze-in de verte den trekwagen. 558. Zij er op af 1 De berenbabies brullen nog altijd of ze vermoord worden, maar Mimi .en ik hoorden 't al niet zoo erg meer Eb woedend dat baker isI 559. Ze graait met eon grooton zwaai de twee kindertjos uit don wagen on geeft ons 'n ongezouten standje. „Ze hadden wel een ongeluk kunnen krijgen, jullie ben- 500. We zijn er heusch een beetje verbluft van: we bedoelden immers zoo hoelomaal goen kwaad 1 We wildon de kleintjes al- loen maar 'n plezier doen, on nu dat! Het is treurig I 561. Noen hoor, het is heelemaal niet leuk om een, paar nieuwe zusjes te hebben 1. Daar zit ik nu naast de wieg, en moet aan het touwtje trekken. Tooneelsprookje door L. Roggeveen. (Vervolg le Tafereel.) Kriebel (na een poosje, als Adriaantje niets doet, en de vogelkooi steeds aan blijft staren): Wat doe je toch. Adriaantje? Adr. (langzaam, lijvig), Ik denk.... Kriebel: Jij ook al? Wat denk je dan? Adr.: Ik denk zo.o, zou zoo'n kanariepietje ook tandjes hebben? Kriebel (lachend): Vast hoorl Adr.: En kiesjes ook? Kriebel: Dat kan je denken! Adr.: Dan moeten 't toch erge kleintjes zijn, hè, in zoo'n klein bekkie, hè? Kriebel: Adriaantje, Adriaantje. wat ben je handig, wat ben je knapl Ais de "Prinses jou hoorde, zou ze vast on zeker om je lachen, hahaha, een kana riepietje met tanden, 't is om te schateren; maar de Prinses, nee. Prinses Desiree Lacht niet meel (Alles uitspelen). Maar nou werken, Adriaantje. opschieten, meisje, niet zoo treuzelen! Als de Koning straks komt, moet alles keurig netjes zijn, hoor jel Adr.: Kriebel, daar kruipt een spinnetje! Kriebel: Ken spin? Doe maar weg Adriaatjet Wat gek, midden in don winter, eep spin! (Even stilte; Er wordt gewerkt.) Adr.: Kriebel, daar kruipt nog een spinnetje. Kriebel: Doe 'm dan wge, Adriaantjel (Weer stilte.) Adr.: Kriebel, daar kruipt nog een spinnetje. Kriebel (zucht): Weg doen, Adriaantje! «Alle spinne tje» wegdoen. Je weet toch, dat het aan alle spin nen verboden is, om 't palei^ van dén koning te bo- tredon? En schiet je nou gauw een beetje op, Adriaantje, toe noul Adr.: Maak mnar zoo'n drukkie niet, Kriebeltje, ik werk al zoo hard, als ik kanl (Buiten klinkt eon zwak gejuich.) Adr.: Wat is er aan de hand, daar buiton? Kriebel (bij 't raam): Ik geloof, dat ze aan 't sneeuw ballen gooien zijn. Ja, kijk eens, Adriaantjo! Kijk ze dansen en springen, die meisjes on die Jongen». Hó. ik zou best moe willen doen. Hallo, daar staat ook een snoeuwpopl Zeg Adriaantje, zou Jij geon zin hebben? Adr.: Ile jasses neel Kriebel: Waarom niet? 562. Bah! wat vervolend, Mimi is natuur lijk allang buiton en ik mag niet. Het is straf, zei vader, omdat ik de zusjes mee in den wagen naml Adr.: 't Is net zoo koud, daar in die sneeuw 1- Kriebel: Kom meid, bon je mal, 't is juist fijnl Adr.: Wat jij fijn noemt: Ik noem het eng! Kriebel: Kijk eens: ze dansen met z'n allen om die sneeuwpop heen, Hoor jo z'e zingen? (Af en toe klinkt gejoel en gezang.) Adr.: Zeg Kriebel? Kriebel: Ja Adriaantje, boterspaantje? Adr.: Hè nee, doe nou niei zoo gekl Kriebel: Wat is er dan. Adriaantje. halve maantje? Adr.: Als je zoo mal doet, zeg ik 't niet! Kriebel: Ik zal niet mal doen, Adriaantje. Vertel maar op! Adr.: Zeg, zou 't waar wezen, dat de sneeuwvlokkon eigenlijk veeren zijn van \bed van een tooverfee, hoog in d'e lucht? Kriebel: Misschien wel, Adriaantje! Adr.: Zie je, ais ze haar bed opschudt, vliegen de veeren naar beneden! Kriebel: Van wie heb je dat gehoord? Adr.: Van wie? Dat weet ik niet! Kriebel: Of heb je 't zelf bedacht? Adr.: Ja, misschien wel., 't Kan tpch best! Ze zeg gen ook, dat er eon toovenaar in 't land is! Zou 't waar wezen? Kriebel: Ze zeggen zooveel! Maar ik geloof 't wel! ('Gejuich buiten. Kr. en Adr. weer voor 't raam!) Kriebel: Kijk ze eens een schik hebben. Hè, ik zou best mee willon dansen! (Hij begint een beetje mee te zingen en te springen.) Adr.: Hé, Kriebell (Hij antwoordt niet). Kriebeltje! (Ze kijkt ook naar buiten, Kriebel kijkt gespannen toe.) Kriebel: Kijk, kijk, bijna die jongen z'n pet af! Kijk... ja. hahaha, hahaha! Allebei lachen ze. De Kamer heer komt weer binnen.) Kamerheer: Wel heb ik van mijn leven! Daar staan ze me waarachtig te dansen en te springen en ze vergeten te werken! Dat is eon mooie boell Zeg, wat beteekont dat, Kriebel Diebei 1 Kriebel: We zijn al klaar, Excellentie 1 Kamerheer:Dan als do wind de zaal uit. De koning on de koningin komen hier ons ook do minister van ongeregelde zakent Weg.gauwt (Hij wil schoppen naar Kriebel, maar valt op den grond.) 'AuJ Allo! Wacht maar, kwajongen, jou krijg ik -nog wel eens! Wacht maar! (Kriebel on Adriana zijn weg. De koning en de koningin komen binnen). Koning: Wat doet U daar, Excellentiel Is U wat verloren? Kamerheer: Nee, majesteit, ik ben uitgegleden en toen ben ik gevallenI Koningin: Hebt U U pijn gedaan, Exellentiel Kamerheer: Nee, majesteit, gelukkig niet! Koning: Och, Excellentie, wilt U eventjes den mi- 503. Nu maar ik bedank je, hoorl ïk wil geen zusjes meer hebben. Je hebt or niets dan last vanl Weet je wat ik ga doen? Ik pak ze in moe'ders grooten brood trommel l nister van ongerégelde zaken, Excellentie Documi- ni, gaan waarschuwen? Kamerheer: Waar is Zijne Excellentie, majesteit? Koning: In de kleine zaal, Excellentie! Daar zit hij wetten te maken! (De Kamerheer gaat.) Koningin (peinzend): ünze arme kleine Desireet Och.. Koning: Eéns zal ze toch lachen, net als andere kin dereen, Isabellal 'Koningin: Hoe lang zal dat nog duren, Gonzago? Koning: Eéns, ééns, zal zó lachonl' Ik heb 'tgedroomd weet jel Ik droomdo, dat er veel muziek was. Iedereen was vroolijk en danste. Ik droomde ver der dat ze toen rook aan een roos, en dat ze toen opeens begon te lachen, zoo luid en zoo blij, dat iedereen meelachto, ledereen.... (in gedachten): Ja ik droomde, (heel langzaam) dat ze rook aan een roos.... Kamerheer (aandienend): ITIer is Zijne Excellentie, Baron Documini, Minister van Ongeregelde Za ken, majesteitl Minister (buigt). s Koning: Gaat U zitten, Excellentie! We zuilen^ onze gewone vergadering houden 1 Is er nieuws? Minister: Ja, er is nieuws, majesteitl Er is fameus nieuws! v (Ze zitten nu kinderlijk te praten.) Koning: Vertel op,-Excellentiel Minister: Majesteit, ik heb gehoord, dat er in ons land een toovenaar rondloopt.... Allen: Een toovenaar? Minister: Ja, een toovenaar. een fameuse toovenaar! Koningin: En wat doet ie dan, Excellentie? Minister: Dat weet ik niet, majesteit! Ik heb. alleen gehoord, dat hij ons land onveilig maaktI Maar wat ie precies doet, weet ik niet; ik denk: toove ren! Wat denkt U, Excellentie Maharakoff? Kamerheer: Ik denk ook tooveren! Maar wat too- vert hij? Minister: Dat is nou juist het fameuse van 't geval 1 Dat weten.wij niet. En,daarom heb ik juist eon wet gemaakt, een wet op 't tooveren! Zal ik even tjes voorlezen, majesteit? Koning: Natuurlijk, natuurlijk, Excellentie 1! Minister (zet bril op, on leest oon groot paplpr): Hum! (Kijkt ernstig in 't rond. De Kamerheer wordt verlegen, en gaat met z'n duimen draaien). Hum! Ik begin: (Leest): Wet op toovenaars. Artikel 1: Il'et is verboden, om te tooveren. (Spreekt:) Vindt U dat goed, majesteit? Koning: Ja, dat lijkt me een heel goed artikel, Ex cellentiel Koningin: Een prachtig artikel. Kamerheer: Ja, ja.... eon.... een..», enorm artikel. Minister: Alzoo: artikel 1: Het is verboden om te too veren. 564. Ze slapen nu toch. En dan brong ik ze stilletjes zoo ver weg dat niemand ze te rug kan vinden. Vader on moeder zullen ze wel weer vergoten, on dan wordt alles weer als vroeger. (Leest:) Artikel 2: Iedereen, die toch toovert, wordt gevangen genomen! (Spreekt:) Wat zegt U daarvan, majesteit? Koning: Uitstekend, uitstekend, Excellentiel Koningin: 'Kort, maar krachtig, Excellentiel Kamerheer (zwijgt. Allen kijken naar hem.) Koning: En U, Excellentie Maharakoff? Wat zegt U daarvan? Kamerheer: O, neem me niet kwalijk, majesteit jaja.... 't is een buitengewoon goed artikel, buitengewoon l Minister (glimt %van genoegen): Nietwaar? (Draait zijn snorren op.) Een fameus artikel, nietwaar? Ik ga verder. (Leest:) Airtikel 3: Wie eon toovenaar weet, moet 't dadelijk zeggenl Koning: Aan wien, Excellentie? Minister: Hoe bedoelt U,- majesteit? Koning: Aan wien moet hij het zeggon? Minister: Daar heb ik niet aan gedachtl Dat is fa meus 1 Tja, aan wien? Koning (peinst): Aan wien? Kamerheer (ademt zwaar, bijna in slaap). Koningin: Wel, dat is nogal natuurlijk. Aan U, Ex cellentie, want U hebt de wet gemaakt! Minister: Natuurlijk, natuurlijk, dat fameus! Koning: Schrijft U 't er eventjes bij, Excellentie, An ders mochten we 't weer vergeten l Minister: Zeker, majesteit. (Schrijft niet een reus achtig potlood). Zóó. Dus: artikel 3: Wie een too venaar weet, moet 't dadelijk zeggen aan mij! Koning: Juist, zoo is 't goed, nietwaar, Excellentie Maharakoff? Kamerheer (zwijgt, slaapt). Koning: Hij slaapt geloof ik. (luid:) Excellentie Ma harakoff! 11 'Kamerheer (gromt). Koning: We zullen hem samen moeten wakker ma ken 1 Isabella, help je evenl U ook, Excellentie Po- cumlni. We zullen samen roepen. Jal Alle drie: Excellentie MaharakoffUl Kamerheer (schrikt wakker): Hè.... Ja? Koningin: Dat ig toch niet aardig, Excellentie, om. ln slaap te vallon! Kamerheer: Neem me niet kwalijk, majesteit, maar... ik sliep niet.... heusch niet! Ik hield alleen mijn oogen dicht, om beter te kunnen luisteroni Koningin: En vond U artikel 3 goed? Kémorhoor: Heel.... heel goe&, majesteitl Minister: Dan hoeft U nu de heele wet gehoord, ma jesteitl Koning: Drie artikels, 't is niet veel! Wordt vervolgd. Correspondentie over de Jeugdrubriek zehden naar L. ROGGEVEEN, MARETAKSTR. 54, DEN HAAG.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 15