VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT k HET MEEVALLERTJE. RADIO. PANTOMIME Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 26 Juni 1926. No. 7866. X. In de overtuiging, dat er thans onder onze lezers zijn, die de eerste schreden op het Radio-amateurs pad gezet zullen hehben, naar aanleiding van onze Radio-artikelen, en die zich dus hetgeen in dit geval voor de hand zou liggen om te beginnen een kristalontvanger gebouwd hebben, lijkt het ons meer dan wenschelijk nu een schema te geven voor een éénlamps-laagfrequent versterker. Schakelt men de zen vensterker achter den kristalontvanger, dan wordt de ontvangmogelijkheid niet onbelangrijk ver groot. Het op de 'eekening aangegeven schema ls wel het meest gangbare. Met behulp van „transformatie versterking" worden de ontvangen stroompjes ver sterkt. In plaats van aan de telefoonklemmen van den kristalontvanger de telefoon aan te sluiten, verbindt men deze (de klemmen) met de primaire eerste) wikkeling van. den transformator. (Deze klemmen zijn bij de in den handel zijnde transformatoren ge woonlijk gemerkt Pl en P2). Deze transformator heeft een overbrengingsverhouding van 1 op 2K ook wel 1 op 3) d.w.z. de in de primaire wikkeling inko mende stroompjes worden door inductie (een electri- sche wijze van overbrenging zonder rechtstreeksche verbinding tusschen de windingen onderling) op de secundaire tweede, aangegeven door SI en S2) i wikkeling van den transformator overgebracht en j wel zoo. dat de secundaire spanning 2^ (of 3) maal de primaire spanning bedraagt. Dit is de eerste ver- sterking, de lamp (in de fig. aangegeven -met de let ter L.) zorgt voor de tweede. Het resultaat is, dat men een belangrijke geluidsversterking in de telefoon j krijgt. Wij behoevën niet te zeggen, dat van de eigenschap pen der lamp zeer veel afhangt, nL hoe groot de yer- sterking zal zijn en of de versterking op zal treden zonder vervorming (waaraan de transformator ech ter ook schuld kan hebben). De hedendaagsche lam pen voldoen echter aan hooge eischen (zoomede de transformatoren) en zonder eenig bezwaar en met slechts een geringe kans op vervorming kan men de éénlampsversterking toepassen. Hoe nu de Radio-lamp werkt, dat moeten wij voor- loopig zonder nadere toelichting laten. Het eenigste wat wij nu reeds naar voren moeten brengen is, dat de lamp, in de figuur geteekend, de zoogenaamde drie-electrodenlamp is. De drie electroden zijn: de plaat '(in het schema aangeduid met letter a) het rooster (b) en de gloeidraad (c). Het is Ndeze lamp., welke men als regel in alle toestelen zal aantreffen, Echter, er zijn soorten van drie-electrodenlampen, lampen met verschillende eigenschappen en juist de ze eigenschappen bepalen haar plaats in het toestel. De lamp heeft dus de tweede versterking op haar geweten. Daartoe verbindt, met de secundaire .windin gen van den transformator (in de fig. T) met het rooster en met den gloeidraad (via gloeiweerstand S en de negatieve roosterbatterij). Zooals wij reeds we ten is de aan de primaire ^wikkeling toegevoegde l.f.- stroom in grootte niet constant, maar veranderlijk, (anders toch zou ..inductie" onmogelijk zijn. Deze stroomveranderingen komen vanzelfsprekend ook tot uiting in de secundaire winding van den transfor mator, waardoor iveer de aan het rooster toegevoegde stroom evenmin constant is. Nu hebben deze stroom- variaties, welke plaats vinden op het ropster, tenge volge zeer veel grootere variaties in den „plaat- stroom", d.i. de stroom, die ten slotte de telefoon be dient, waaruit volgt dat de lamp ween belangrijk aandeel in de versterking heeft. In het volgende artikel zullen wij met de bespre king van bovenstaand schema doorgaan. DE TOER-WAGEN; Een van de bezienswaardigheden van elke groo.te stad zijn de gezichten van de inwoners, die op de 3toepen staan te kijken, naar de vreemdelingen, die hun stad komen zien! H/S3 ACCU ONDERZOEK ONBEWAAKTE OVERWEGEN (De minister van Waterstaat zal een on derzoek instellen naar het vraagstuk der onbewaakte overwegen.) Dit is goed gezien, minister. Houdt maar eens een onderzoek, Blader maar in 't nationale, Droeve spoorweg-klachtenboekl Onbewaakte oogenblikken Brengen velen in den nood Onbewaakte overwegen Brengen velen soms den dood! Leert ons volk, hoe 't kan verkeeren, Vat dit ernstig in het oog Maar met kostb're menschenlevens Komt het lesgeld wel wat hoogl Leert het goed te overwegen Met z'n Hollandsche verstand, Maar niet alle overwegen Passen bij ons vaderland. Wij zijn klein-behuisd in Holland, Langs den weg en politiek, Door het è.1 te nauw te nemen Loert de dood op.het publiek! Hier valt niet meer te ontkennen, Inderdaad,, er is gevaar, Maakt bij een hekrompen uitzicht Eind'lijk eens een breed gebaar! Brengt een overgang-genezing Met een krachtig medicijn' Grijpt de snelheids-maniakken, Tot ze allen heter zijn, Maar laat ook de spoorweg dienen, Laat ons niet als dienaars staan, De bezuinigings-microhe Tast 't maatschapp'lijk leven aan!! Kijkt eens in de doodenlijsten, Scherpt Uw ambtelijk geduld, Er zijn menschen dood-gereden Ook wol zonder eigen schuld! En 't is juist door deze offers, O, geachte Waterstaat, Dat de kruik dan is g' uroken,. Die zoo lang te water gaat! Dit is goed gezien, minister, Houdt maar eens een onderzoek, Blader maar eens zeer aandachtig In der dooden klachtenboekl Gij, die al de menschen-offers Aan de overwegen kent, Weest per slot een strikt rechtvaardig En een trouw verkeers-agentll Juni. 1926. Alle rechten voorbehouden! KROES. Oorspronkelijke vertelling door Sirolf. Nadruk verboden. Gewoonlijk houd ik niet van verlotingen en die dingen. Maar het wa9 hier een weldadigheidsloterij en omdat de verkooper van de briefjes me op zijn woord beloofde, dat ik den hoofdprijs zou winnen, kocht ik een lootje van vijf gulden. Een week daarna haastte ik me 's morgens naar kantoor ik had me wat verlaat, als gevolg van een klein twistgesprek met Amalia, mijn vrouw, die het mij als een persoonlijke tekortkoming had aangere kend, dat het di.en dag al weer regende toen ik den lootjeskoopman tegen het lijf liep. Ik had geen seconde te verliezen de baas is niet gemakkelijk! en wilde met een „pardon" doorrennen, toen de man me nariep: Nu, U heeft den hoofdprijs Ik sloeg juist een hoek van de straat om. Hij riep nog iets dat ik niet verstond. In een halve seconde had ik me omgedraaid en was ik den hoek weer onv geslagen: „Wat zeg je", riep ik uit, „is het toch waar?" „Tja", zei de man, „zooals ik U zeg. Toeval, niet waar, toeval. Ik kon er niets aan doen. Het geluk moet een mensch dienen hè, anders Hij trok een armzalig gezicht als moest hij zich ergens voor verontschuldigen. Waarschijnlijk was de man jaloersch op ne. Want de hoofdprijs was dui zend gulden. Hier", zei ik, terwijl ik een gulden in zijn hand drukte, .dat.is voor jou, voor je moeite". De man trok-nu 3en gezicht of hij het in Keulen hoorde donderen. Hij vond het zeker niet genoeg. Zoo zijn die menschen. Als je wat wint, dan meenen ze, dat zij minstens het recht op de helft hebben, Nu, ik, ben ook niet een van de gierigsten, en ik riep hèm dus na, terwijl ik wegrende, on# den verloren tijd in te halen: „Kom van de week nog maar even bij me aan. dan heb ik misschien nog wel een oud tientje j voor je!" j Toen ik -'s middags uit kantoor naar- huis liep, gaf ïk mij over aan.de heerlijkste fantasieën. Duizend gulden is een mooi sommetje. Waar je een heeleboel j mee kan doen .Fijn, nu zou ik dan eindelijk, die mo- j torfiets kunnen koopen. waarop ik al zoo lang mijn I zinnen gezet had. Natuurlijk met een duo-zit. voor j Amalia. Hahaa, nu zouden we nog eens van onze va- j cantie profiteeren. En dan bleef er ook nog wel wat I over, voor een zakcentje. „Amalia", zei ik, toen ik thuiskwam, „er is iets ge beurd!" „Je wil me toch zelcer niet vertellen, dat je je ont slag gekregen hebt", viel mijn vrouw mij op ijskou- den toon in de rede. „Neen", zei ik onverstoorbaar,, „we hebben een ge lukje gehad. Je weet, ik heb nogal een gelukkige hand' (Amalia snuffelde) en ik heb het genoegen je mede te deelen, dat ik den hoofdprijs van f 1000 ge wonnen heb!" „Heerlij", juichte Amalia, „O zeg vent, dan koopen we iets, waarvan ik zeker weet dat je er heel erg mee ingenomen zult zijn, iets, waar we allang naar verlangd hebben! Dat over onze vacantie een schit terende glans van genot zal leggen...." Ik kon niet nalaten een traan weg te slikken. Die lieve, beste Amalia toch. Ze had mijn geheimste wenschen geraden. Ofschoon ik er nooit met haar over gesproken had, wist ze, voelde zij' bij intuitie, dat ik dol was op 'n motorfiets! Ik kuste haar teeder en zei: „Natuurlijk, schat, die koopen we. Vind je het heerlijk, achter op den duozit te zitten?" Praat niet zoo'n onzin, Sirolf", zei Amalia opeens weer ijskoud, „wat zeur je nu van duozit? We koo pen nu dus eindelijk dat prachtige paarlencollier, je weet wel, dat bij den goudsmid in de Breestraat in de étalage ligt. Ik weet, dat je het mooi vindt en ik heb er aldoor naar verlangd. Het is zoo prachtig! Veel mooier dan dat imitatie-prul van dat mensch van Snoefgans." „Zoo! Hm, ja, ja, heel mooi.... eh, hm, o ja, dat paarlencollier, haha een goed idee, fijn hoor!" sta melde ik wat onsamenhangend. Nietwaar, de stap van een voortsnellenden motor naar een paarlencol lier in een étalage van een goudsmid is wel wat groot. Weg, schoone illusies van motorgeronk en ben- zine-geur. Mijn vurige hoop dat het collier al verkocht zou zijn bleek ijdel. De winkelier kwam met heel veel buigingen aangewalst. Amalia deed het woord. De juwelier deed haar het coliler om. „Een droom, me vrouwtje, een droom", lachte hij allervriendelijkst. „Wat kost die nachtmerrie", vroeg ik, daar Ama lia mij toch niet kon verstaan, verzonken als ze was In de beschouwing van hét ding in den spiegel. „Een bagatel, meneer", zei de man, alsof hij ge zegd had: een kwartje. „Hoeveel", hield ik aan. „De spotprijs van f 1200.— meneer, het is cadeau! 'Wil U misschien een glas water?" Dit laatste vroeg hij zeker, omdat ik me eenigszins flauw voelde worden bij' het hooren van dien prijs. „Hè mannie", vroeg Amalia op een toon, die me aan zwoele zomeravonden heel lang geleden, deed denken, „krijg ik 'm? Dan leggen we de rest er zelf bij. Ik zal overal op uitzuinigen. En dan gaan we van den zomer maar niet naar buiten!" Het paarlencollier werd gekocht. En betaald. Het geld haalde ik zoo lang maar even van de bank van mijn eigen rekening. Morgen of zoo zou ik immers J die duizend gulden van de verloting krijgen. Trotsch 1 als een pauw liep Amalia naast me. Ze ging zelfs zoo ver in haar blijdschap dat ze een vriendelijk praatje maakte met „dat mensch van Snoefgans", dat we in de straat tegenkwamen, met haar nieuwe zomer- bonit om. Onze hond kwam ons .tegemoet gesprongen en sprong ook speelsch tegen mevrouw Snoefgans op, die we net passeerden. „Och lieve mevrouw Snoef gans", zei ze, „weest U maar niet bang, het beest doet niéts, hoor, hij' is alleen erg speelsch. als hij konijn ruikt" (dit met een blik op den „vos? óm' mevrouw Snoefgans' hals). Thuisgekomen deed ik net of ik erg blij' was met „ons" paarlen collier. Toen keek ik het avondblad 6ens in. Waa^tje. daar stond het: Uitslag van de weldadigheidsverloting. De hoofdprijs i9 gevallen op no. 381, van den heer Snoefgans. Ik werd koud. Las den heelen uitslag. Mijn num mer was* niet dat van den hoofdprijs, ook niet, van den tweeden prijs, zelfs geen troostprijs had ik. Toen ik het Amalia vertelde, zei ze: „Zoo iets kan natuurlijk alleen zoo'n stommerd als jij' bent, over komen. Ga dadelijk zeggen, dat het een drukfout moet. zijn, ga naar het comité van de verloting!" Weg was ik. Een kwartier later wa's ik terug. Het was mis. De krant had het aan het rechte eind. Maar wat had die bedrieger, die lootjeskoopman me dan voor den gek gehouden?! Er werd gescheld. „Een meneer om U te spreken", zei het meisje. Een minuut later stond ik tegenover den lootjeskoopman. Hij keek nog onderdaniger, dan 's morgens. „Meneer", zei hij, hier ben ik, U was van morgen zoo vriendelijk me te beloven dat U me nog een tientje zou geven-, als ik nog even aan kwam, en hier ben ik nu". Hiji glimlachte vriendelijk. „Ben je krankzinnig geworden?" bulderde ik den man tqe, zoodat hi; den gang inrende, waar hij over den mat struikelde en sidderend bleef liggen; „je hebt me vanmorgen geruïneerd, je hebt me gezegd, dat ik j den hoofdprijs had!.." „Ik meneer", stotterde de man, opstaande, als een geslagen hond, „ik meneer? Niks vanan. Ik riep te gen U: Nu, U heeft den hoofdprijs niet!" Dat riep ik tegen U. toen U den hoek omstoof. Ik zei U, nog, het was toeval, want U had anders een prachtnum- mer, een echt winnersnummor, maar het geluk moet een mensch dienen, nietwaar?" Toen kon ik me zelf wel een schop gegeven heb ben.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 13