VOOR DE KINDEREN.
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Voor de Kinderen.
PRINSES DESIREE
LACHT NIET MEE!
mee rij hem ftsela begroette, tïeeds U>~txi<fr iaaar
fijne* Bee alto.
Tenslotte bleef hij zelfs oen gebeelon nacht weg, een
tv.-<' vin. 'n dorde on keerde niot eens aan don morgij-
maaltijd terug.
Toen wist O 'Koyo dat zij niets meor te hopon had,
dai liefde on trots haar geboden heen te gaan. En
rustig bereidde zij in de afwezigheid van haar man
«Hoe voor.
'Zij liet het huls vegen, de matten reinigen, versierde
do nis met het beeld van Kwannon met frissche bloe
men en plaatste ook daar het sterftafeltje fcaror
ouders,
En '3 avonds verwijderde zij onder een voorwendsel
de bedienden.
Dan hulde zij zich in een wit sterfgewaad, knielde
op con met witte zijde overtrokken kussen voor het
liefdesaltaar neer met aan beide zijden twee zijden
lantaarns op hoogen voet en naast zich het dolkmes,
dat aan haar leven en aan haar liefdeslijden een eind
zou makon.
Voorde laatste maal stak zij een wierrookkaars aan
en smeekte In -„en hartroerend) gebed dat het hart van
haar gemaal zich na haar vrijwilligen dood weer
tot haar mocht koeren, opdat zij op de Lotostroon aan
de andeTe zijde, in het toekomstige leven meer met el
kaar vereenigd zouden worden.
Diep boog zij het hoofd op don mat,en bleef zoo in
een diep-trourig.e vergetelheid liggen, totdat een zacht
knetteren haar deed opkijken: en naast haar kaars
brandde een tweede wierrookkaars.
Zonder het te begrijpen staarde zij naar dit wonder,
toen twee handen haar smalle schouders vastgrepen.
en haar omhoog tilden. Zij ksek in Honda Zenzabu-
ros diep bewogen gezicht. En haar vast tegen zich
aandrukkend, fluisterde hij:
„Als met geesteshanden werd ik hierheen getrok
ken ik hoorde jouw gebed, O Koyo, bloem van mijn
leven, waar waren mijn oogen, waar was mijn hart?!
Vergeef mij, vergeef,mijl"
Zalig glimlachend lag zij in zijn armen. Dan boog
zij zich voorover en blies zwijgend de beide kaarsen
van het liefdesaltaar uit.
Der Weltspiegel.
r. 'iY. „Hans-Mimi", zegt moeder Teddybeer,
„hier la een mand vol eetwaar, gaan Jul
lie met de zusjes'vandaag 'ns naar bui
ten. Maar voorzichtig zijn hoorl" „O ja,
moeder! Fijni"
001. Je weet wel: Ukkie en Pukkie waren
uit de tobbe in 't water gevallen. En raad
nu 'us waar ze terecht gekomen zJJn: in
een vischfuik. Een kikker kijkt hel ver
schrikte tweetal nieuwsgierig aan.
698.
We weten een leuk plekje: 'n mooie
waschsteiger aan een breede sloot. Daar
kan je echt gezellig zitten en je verbeel
den dat je vaart. „Nu oppassen, Ukkie
en Pukkie!"
602. Maar gelukkig: - de redding is nabij.
Veldwachter Waterrat haalt de kleintjes
er uit en vraagt vriendelijk: „Wil Jullie
m'n huis eens zien? Et woon hier vlak
bij!"
Ja, ja! Maar terwijl ik Mimi een heel
mooi sprookje voorlees hebben die twee
kleine bengels hot touw van de waschtob-
be losgemaakt, die daar dreef, en zijn
doodkalm ingestapt!
603. Ukkie en Pukkie willen dat wel! Nu
zullen zij ook 'ns iets beleven, net als
Hans en Mimi. Ze zijn heelemaal niet
bang, govon Waterrat een handje, on
stappen meo.
600. Opeens 'n groote gill De tobbe is om
geslagen. Vier beentjes steken alleen nog
hoven water. Mimi en ik aan 't om hulp
roepen wa£ moeten we doen, wat
moeten we doen!
604.
Ach, wat een aardig pilaronhuisjo is
dat. Ttvee kleine waterratjes zijn or aan
't paardje spleen met een waterslak. Uk
kie on Pukkie mogen ook 'n ritje maken.
Tooneelsprookje door L. Roggeveen.
(Vervolg tweede tafereel.)
Koning: Ben buitengewoon gevall Eh wie hebben daar
geen wet voort
Kriebeltje: Mag ik het zeggen, majesteit?
Koning: Wéét je dan wat, Kriebeltje?
Kriebel: En óf majesteitl Wij tweeën, Okkernoot en
ik, doen 't overl We krijgen allebei vijf sneeuw
ballen, en wie 't eerst don ander er twee raak
gooit, heeft gewonnen!
Koning: Bravo, bravo, Kriebeltje. Dat is een prach
tige oplossing. Ik zal je, als deze oorlog voorbij is,
benoemen tot mijn tweeden minister! (Dit alles
met edel gebaar.)
Kriebel: Dank U wel, majesteit, (Hij is ontroerd.)
Minister: Dat is fameus! Van harte gefeliciteerd met
je nieuwe benoeming, Kriebeltje.... pardon Ex
cellentie Kriebel!
Kriebel: Zegt u maar gewoon Kriebeltje, Excellentie!
Maar zullen we nou niet beginnen, majesteitl
Koning: Natuurlijk, natuurlijk! Toovenaar, vind je
't goed zoo?
Toovenaar: 't Kan me weinig schelen!
Minister: Ik geloof, dat hij kwaad wordt!
Toovenaar: Vooruit Janus! Vijf ballen! Heb je ze?
Janus: Hier, meestor toovenaar. (telt ze voor).
Koning: Heb jij er ook vijf, Kriebeltje?
Beginnen dan, mannen! Vooruit, ik tel, één....
twee(Janus gooit al.)
Ho, jij daar! Wachten, tot ik drie zeg! Nog even
over. Eén.... tweedrie!!
(Kriebel en Janus gooien: Kriebel gooit er dadelijk
twee raak.)
Kriebel: Twee! Jal Ik heb gewonnenl De heb gewo
nen! Hoera! Ik heb gewonnen!
Toovenaar: En al heb jij 't nou gewonnen, dan trek
ik me er toch geen laars van aan! Janus, jij
hoeft niet dood te wezen, hoorl
Minister: Dat is oneerlijk! Dat is fameus oneerlijk!.
Toovenaar: Fameus op je neus. Jij mag meevechten,
Janusl Vooruit, haal op, gooien, gooien....
Kriebel: Wat een verrader, die toovenaar! Wacht
maar mannetje, ik krijg jou later oog wel eens!
Ik zal mijn groote broer er bijl halen, die tilt met
z'n ééne hand een piano op en met z'n andere
roert hij de suiker in z'm koffie om, én als die jou
krijgt....
Toovenaar: Vooruit, jongens.,..
Koning: Wij ook, mannenl Vooruit!
{Nu wordt 't gevecht hevig! De konig eit de mi
nister krijgen er van langs. Kriebeltje verschuilt
zich, zonder dat iemand het ziet, achter de sneeuwt
pop.)
Toovenaar: Neemt ze gevangen, Jongcnsl Alle drie!
(Zoo gobeurt). Zeg, waar is die kleine Kriebel? Ik
zie hem niet meer!
Janus: Ik denk, dat ie z'n groote broer is gaan ha
len, die met z'n eene hand piano's kan sjouwen,
hahaha....
Toovenaar: Hou ze vast, dan zal ik ze.... betoove-
ren....l
J. en P.: Ja Ja Ja Jal
Toovenaar: Zoodat ze zich niet meer kunnen bewe
gen! Let maar op. (Hij neemt z'n tooverstaf en be
weegt die boven 't hoofd van den koning.)
Majesteit Gonzago,
Rio de Janeiro,
Hokus, pokus pas,
Geen knoop aan de jas!
Geen veter in de schoen,
Nu kunt U niets meer doen,
U kunt niet meer bewegen,
Staat pal in storm en regen,
In Mei en in April,
Zoo lang als ik het will
(De koning is verstijfd.)
Excellentie Documini,
Mezzini, Rubini,
Terschelling en Brandaris,
Geloof maar, dat het waar is,
Dat U zoo stijf is als een hout,
Als koper, ijzer, zilver, goudl
U kunt U niet meer draaien,
Al zou 't nóg zoo waaien,
Al duurt hot tot April,
U staat, zoolang ik wil!
Asjeblieft! (De minister is verstijfd.)
J. en P.: O o o o o!
Toovenaar: Laat ze hier maar eventjes staan, man
nen, dan zullen wij eens kijken, of Adriaantje de
koffie al klaar heeft!
{Alle drie lachend naar binnen.)
Kriebeltje (komt te voorschijn): Majesteitl Majesteitl
Hoort U me? En u, Excellentie, hoort U me? Ma
jesteit, kunt U U niet bewegen? Toe Majesteit, zegt
U eens wat!
(Hij loopt overal heen.)
Die sneeuwpop kan dansen! En nu staat hij daar
doodstil! En mijn goede majesteit en de minister
staan daar ook doodstil 1 Bttt, wat een griezelige
boel is 't hier toch! Kon ik er maar wat aan doenl
(Gepraat achter de schermen.)
O wee, daar komen ze weer aan, die schavuitenI
l
(Toovenaar. J. en P. komen naar buiten.)
Toovenaar: Breng ze nou maar naar binnen, jon
gens, Anders worden ze te koudl Vooruit maar,
eerst den koning.
En nou, de minister. Dan maken we ze morgen
weer gewoon 1 Neem hun paarden ook maar mee!
(De minister volgt den koning.)
Ziezoo jongens, nou stuur ik jullie weg, om Krie
beltje te zoekenl Eënst deze kantl Voorwaarts
marschl
(J. en P. rechts af. De toovenaar kijkt nog even
rond, zegt tegen den sneeuwpop: „Dag kereltje",
gooit een sneeuwbal naar hem, en gaat naar bin
nen.)
Eventjes later komt de kamerheer op.
Kamerheer: Hé, 't lijkt hier wel een slagveld....
brrr.... de sneeuw is overal omgewoeld.... Och,
dat is waar ook, we zijn hier gekomen om Adriaan
tje terug te halen. Maar waar zijn Koning Gon
zago en Excellentie Documini en Kriebeltje? Hé,
dat is niet aardig. Nou hebben ze me in den stoek
gelaten.... Nou moet ik alleen tegen di,en toove
naar vechten....
'Kriebeltje: Excellentiel
Kamerheer: Hó, wie roept me daar?
Kriebeltje (komt, te voorschijn): Excellentie Moha-
rakoff!
Kamerheer (luid): Kriebeltjelü
Kriebeltje: Stil, Excellentie, ssstl De toovenaar heeft
onzen koning en Elxcellentie Documini! bétooverd
en in 't kasteel gebracht.
Kamerheer: Dan gaan wij ze weer terug halen, Krie
beltje I
Kriebel: De toovenaar heeft een tooverstaf en een
tooverfluit, Excellentiel
Kamerheer: En fluit hij- daar op, Kriebeltje?
Kriebel: Ja, Bxcollentie! Maar wilt U me helpen, om
den toovenaar te pakken?
Kamerheer: Goed Kriebeltje, dat wil ik wel, maar ik
geloof niet, dat ik weet, hoe dat gedaan moet wor
den....
Kriebel: We moeten maar brutaal naar binnen gaan.
Excellentiel
Kamerheer: Efa dan, Kriebeltje?
Kriebel: Dat zullen we dan wel zien, Elxcellentie.
Weet U, de toovenaar heeft met zijn tooverstaf onze
koning en Excellentie Documini heelemaal stijf ge
maakt
Kamerheer: Och??
Kri,ebel: En Adriaantje Is ook binnen» Ze moet kof
fiezetten en aardappelen schillen voor den toove
naar en voor zijn knechten.
Kamerheer: Wat, hoeft hij ook knechten?
i Kriebel: Ja, twee Excellentie. Maar die zijn nu niet
in 't kasteel. Ze zijn bezig, om mij te zoekenl
Kamerheer: Om jou te zoeken, Kriebeltje? En heb*
ben ze je niet gevonden?
Kriebel: Nee, Excellentie, want ik zat achter die
sneeuwpop
Allebei: HahahaI
Kriebel: Stil, Excellentie, still Misschien hoort de
toovenaar ons, en als hij ons zietbrrr.... (even
stilte). Excellentie, nou moeten we door de achterdeur
naar binnen gaan, Gaat U mee?
Kamerheer: Goed Kriebeltje, maar.... op onze tee-
nen.
Kriebel: Natuurlijk Excellentie. Gaat U voor!
Kamerheer: Ga jij maar eerst, Kriebeltje. Ik denk
zoo, dat jij beter den weg weet. Wacht, heb Je een
touw, om hem vast te binden?
Kriebel: Eén rouzotouw, EXcellentie. Kijkt U maar!
Kamerheer: Mooi zool Vooruitl
Kriebel: Vooruit....
Allebei: Ssss....
{Met de vinger op den mond alf rechts achtergrond.)
(Doek.)
DERDE TAFEREEL,
In 't kastoel van den toovenaar. Het ziet orerg
fantastisch uit, bonte kleuren, opegzette vogels etc,
Een groote tafel met boekon en allerlei vreemde Voor
werpen staat in 't midden.
In een hoek, de verstarde koning on minister. Ze
liggon op een divan of rusten in een hoek. Gemak
kelijke houding^ want 't duurt nog een poosje eer ze
zich weer kunnen bewegen.
De toovenaar en Adriaantje zijn op.
Toovenaar: Kijk daar eens, Adriaantje!
Adr.: Noe, ik -kijk niet.
Toovenaar: Waarom1 niet?
Adr.: Omdat 't me heelemaal niet kan schelen, wat
jij hier in je huis hebt, leelijke toovenaar!
Toovenaar: Maar wat ik nou heb, zal je toch wel
kennen, 'Adriaantje.
Adr.: Kan me weinig schelen. En als ik kan, ga ik
er vandoor.
I Toovenaar: Die kans krijg Je niet!
Adrl.: Wèl.
j Toovenaar: Niet!
Adr.: Wedden?
Toovenaar: Waarom?
Adr.: Om een reep kwatta!
Toovenaar: Goed! En dan in een week tijdt
Adri.: Best!
Toovenaar: Zeg, draai Je nou eens om, Adriaantje.!
Adr.: Nee! -
Toovenaar: Toe nou!
Adr.: Nee!!!
Toovenaar: Zeg, weet je waar mijn knechten heen
zijn?
Adr.: Kan me niet schelen!
Toovenaar: Ze zijn Kriebeltje gaan halen.
Adr.: Die vinden ze toch niet.
Toovenaar: Waarom ni'et?
Adr.: Omdat hij veel te vlug ls! Veel vlugger dan Jij,
leelijke toovenaar!
Toovenaar: Zoo, denk je dat7
Adr.: Ja! 'li
Toovenaar: Goed! Draai je nou dan maar eens oml
Adri. (half onwillig): OU (Ze ziet den koning en den
minister). Gil! Dat heb Jij gedaan, leelijke toove
naar l Dat heb jij gedaan, dat moét jij gedaan heb
ben! Maardat zal ik je wel betaald zetten,
hoor! Wacht maar!
Toovenaar: Dat kan je nietl
Adr.: Waarom nietl
Toovenaar: Omdat ik een tooverstokje heb, waarmee
ik den koning en den minister beb betooverd, en
waarmee ik jou ook kan betooveren, Adriaantje!
Adr.: Ha, denk je dat ik 't geloof?
Toovenaar: Wat? Geloof je 't niet?
Adr.: Geen haar op mijn hoofd!
Toovenaar: Wil je 't dan zien? Ja? Nee, ik laat *i
je ook niet zien! (Rumoer buiten). Ha, daar komen
Janus en Pieter weer aan!
Adr.: Dan ga ik naar de keukon!
Toovenaar: Koffie zetten en aardappelen schilden,
meisje!
Adr.: Ik dénk er niet aan, (Weg.)
Toovenaar: Zoo'n brutaaltjol Ze doet hot niet! firn
als ik haar nou: ook ga betooveren, verga ik' heele
maal van de dorst, want dan krijg ik nooit van,
m'n leven koffie!
(Jan en Pieter komen binnen.)
Hè? W^t? Waar is Kriebeltje? Waar hebben Jullie
hem gelaten? Hè?
Janus (verlegen): We hebben hom niet
meester toovenaar,
Toovenaar: Wat? Niet gevonden?
Pieter: Nee meester toovenaar!
Toovenaar: Och kom, wat ïijn jullie dan voor kwa
jongens, hè? Om niet eena zoo'n klein Kriebeltje
te kunnon vinden?
Wordt vervolgd,
j