VAN DIT EN VAN DAT EN VAN WAT S r" Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 24 Juli 1926. No. 7882. PANTOMIME RADIO. l DE STERKE MAN. Haast ieder land in 't oud Europa Zoekt naarstig ©aar den sterken man, Die voor St, Joris wil fungeeren, Die alles durft en alles kan, Die als een reddende dictator, Bekleed met onbeperkt gezag, De kleuren weer weet schoon te wasschen Der vuil,e vaderlandsche vlag! Met Mussolini gaat het vlotjes, Die liet z'n volk geen and're keus, Al nam een bui'tenlandsche dame Hem toch nog leelijk bij den meusl Nog weinig jaren maar geleden W as heel z'n toekomst wrak en vaag, Toen werd hij in den kraag gegrepen, Nu grijpt ie and'ren in den kraagII (tok Pangalos werkt niet onaardig Als meer moderne Grieksche held, Al heeft z'n eigen landshistorde Er toch nog hetere geteld 1 Primo Rivera hpudt zich kranig, In Spanje werd ook Spaansch geknoeid, Het land van tAlva teelde helden Op d'oude Al va-leest geschoeid I Nu roept 'het uitgeschudde Frankrijk Wanhopig om den sterken man, Die, naast de vaderlandsche grootheid, De zieke Franken redden kan! Die, met den standaard balaneeerend, De zwaarte van z'n taak beseft, Die, links en rechts en gelijkhandig, De drukkend lage koersen heftlf Wij houden niet van sterke mannen, Hun smaak is soms een beetje sterk, We vindon hun dictator-biceps Te overdreven voor hun werk. Hun meening is de juiste raeenlng, En al -het and're laat ze koud, Ze beuken in de eerste ronde Hun tegenstander prompt knock-out! Vaak doen -ze in de verte denken Aan gloriedagen onzer jeugd, Aan de hakende tricot-helden Bij Turksche trom en kermisvreugd! Op d'Europeescho wereldkennis Verschijnen ze met veel geraas, Een schraal orkest speelt valsch het volkslied En 't vaderland is.... spullebaasü! Juli 1920. Allo rechten voorbehouden! KROES. XIV. De Radio-lamp heeft alleen met de gloei-lamp ge meen de nagenoeg luchtledige bol (vele gloeilampen zijn echter met een of ander gas gevuld, bijv. met argon) van. glas, waarin zich een gloeidraad be vindt. De tot gloeihitte gebrachte draad heeft bij eostgenoemde lamp niet ten doel, licht t& versprei den, wat wel hot geval ia bij de gloeilamp. De meest voorkomende Radio-lamp is de drie- electroden-latpp. Behalve den gloeidraad bevindt zich dan in den bol het rooster en de plaat (anode) en wel zoodanig, dat het roostor zich tusachen den gloeidraad en de plaat bevindt. Als regel is de plaat gebogen in cylindervorm. Het roosTer bestaat dan uit een spiraal, welke bin nen in den cylinder is aangebracht, doch dezen niet raakt, terwijl de gloeidraad de hartlijn van deze bei den vormt, eveneens zonder in contact te komen met óf rooster 'óf plaat. Bij het inschakelen van de lamp zal de gloeidraad verhit worden, wat ten gevolge heeft, dat deze elec- tronen uitzendt. Deze electronen zijn negatief gela den, d.w.z. zij voeren elk een zeer kleine lading ne gatieve electrdcitelt met zich mede. Een magneet hoeft twee polen, een Noord- en oen Zuidpool. Bekend mag geacht worden, dat ongelijk namige polen elkaar aantrekken, terwijl gelijknami ge polen elkaar juist afstooten. Zoo is' het ook met do met positieve en negatieve electriciteit geladen lichaampjes. Wanneer zich nu In den bol van de Radio-lamp een positief geladen lichaam bevindt, dan ligt het voor de hand, dat de afgestooten negatief geladen oleetronen zich. naar dat positief geladen lichaam bewegen. Door middel nu van de anode-batterij wordt do plaat (anorle) positief geladen. De electronenstroom van gloeidraad naar plaat is dus een natuurlijk ge volg van een en ander. -De electronenstroom gaat door den geheelen plaatkring, de electronen keeron dus weer terug naar don gloeidraad, om dgn op nieuw uitgezonden te worden. Let wol, alleen negatief geladen electronen vlie gen van den gloeidraad naar de plaat, met andere woorden, do stroom gaat slechts in één richting door de lamp. Ziedaar dus de gelijkrdchtende werking van de Radio-lamp. De electronen moeten bij hun tocht naar de plaat het rooster passeeren. In dit rooster bezit men een AANTREKKINGSKRACHT. Als de winkeliers eens beseften hoe weinig aantrekkingskracht een prachtige étalage heeft In vergelijking imet die, welke nog niet gereed is, zouden zij. zich misschien minder moeite getroosten. middel om den electronenstlnoom naar believen te regelen. Wordt het roostor negatief geladen, zoo stoot het de eveneens negatief geladen electronen, welke de gloeidraad uitzendt, terug. De electronenstroom wordt daardoor verminderd. Wordt daarentegen het rooster positief geladen, dan zal de electronen stroom grooter worden, omdat dan de werking van het rooster juist omgekeerd is en de werking van de plaat ondersteunt. In het laatste geval zal een gedeelte van de elec tronen op het rooster achterblijven: Eir ontstaat dan ook een roosterstroom, wat in sommige gevallen ver meden moet worden. Hierover echter later meer. Hiebij dient nog opgemerkt te worden, dat een kleine verandering in de roosterspanning in staat is groote veranderingen in den electronenstroom te veroorzaken. Om een voorbeeld te geven: er zijn Radio-lampen en dit is geenszins een uitzonderini waarbij 10 Volt negatieve roosterspanning 100 volt positieve plaatspanning opheft. Wordt vervolgd. Zomeridylle* Oorspronkelijk verhaal door Sirolf. (Nadruk verboden. Alle rephten, ook van vertaling, voorbehouden,) Jack Ruggins1 wandelde op zijn dooie gemak, heerlijk luierend, langa het smalle paadje, dat van de zee, door een zacht geurend dennebosch naar het dorp voerde. Hij had trouwens den heelen dag nog niets anders gedaan dan geluierd. Hij luierde al een week lang, want hij had vacantie en zich heilig voorgenomen, geen kasboek, geen journaal, geen schrijfmachine, noch zakenbrief, ook maar het klein ste plaatsje in zijn vacantie te gunnen. Die was be stemd voor hem en voor zijn motorfiets. Hij vroeg zich juist af, of hij misschien gedwaald had, omdat hij nog steeds niet op den hoofdweg door het bosch dat overigens maar heel klein, was was uitge komen, en die regelrecht naar den kom van het dorpje voerde, toen hij. plotseling vlak bij, geritsel hoorde. Vlak daarop hoorde hij een woedend gekef van een hond. Met twee stappen was hij achter het dichte struikgewas vandaan en stond hij; op den hoofdweg. En toen.... Een hoog angstgilletje, woedend geblaf en gegrom van een groote buli-dog, een fiets slingerde over den weg en voordat er een seconde verstreken was, hield Jack krampachtig en meisje in zijn armen ge kneld, terwijl hij met één heen geweldige trappen uitdeelde in de richting van den hond. Eén van die trappen scheen doel te treffen., want plotseling draalde het wilde dier zich om en ronde weg, alsof het bezeten was, En de zon, die scheen zoo verrukkelijk, en het bosch geurde zoo zoet, en zachtjes hoorde je de zee in de verte ruischen, 't was droomerlg weer, onwe zenlijk mooi.... „Zoudt U me nu misschien weer op den grond wil len zetten", vroeg het meisje, blozend, terwijl ze poogde zich los te maken uit de onvrijwillige om helzing van Jack, „die vreeselijke hond is nu weg". „O", zei Jack, toen hij haar voorzichtig, als was hij bang iets te breken, weer op den grond zette. ,.Zoo, dus nu- is ie weg, zoo, haha!" Wat hij zei klonk zoo dwaas en overbodig, dat het meisje in een lach schoot. En het volgend oogen- blik schaterden ze het samen uit. Jack keek naar hef meisje in extase. Het was het mooiste meisje dat hij zich kon herinneren ooit gezien te hebben. Heel klein was ze, wel twee hoofden kleinor dan- hij, in een snoezig wit japonnetje met blauwe stippen. Haar groote bauwe hoed was door den schok afge vallen en nu sprankelde de zon gouden vonken door haar weelderig haar, dat in een glanzende wrong, hoog opgemaakt, haar iets gaf van een fijn figuur tje in Rococostijl. Haar voeten, kindervoetjes haast, staken in fijn-lederen schoentjes. Het meisje, zooals het daar stond, de handen, met de slanke vingers in dunne zijden handschoenen gestoken, maakta op Jack den indruk van een heel fijn, klein dametje, zoo geheel verschillend van de andere meisjes met hun geshingelde kopjes en uitgeschoren halsjes en bruine vingers van het sigaretten rooken die hij kende, dat hij haar secondenlang, zonder dat hij ihet wist, sprakeloos aan bleef staren. „Ik geloof", zei het meisje, met even ondeugende flikkering in de groote blauwe oogen, „dat ik geval len ben?" „Ja, dat geloof ik ook, dat is te zeggen, ik ving op", zei Jack. „O, ik schrok zoo van dien hond. Ik hen vreese- Jijk bank voor honden, En hij schoot op eens uit een bosch je op me af. Hoe ik van die fiets gevallen ben, begrijp ik nog niet. Ik reed pardoes itegen U aan. Heb ik U pijn gedaan?'' „U mij pijn gedaan." schaterde Jack, alsof ze hom een grap vertelde „Stel U voor, neen, dat zou U niet kunnen, U is zoo klein, z.... hmhm", „Ik ben toch blij, dat U me opgevangen hebt en dat U die afschuwelijke hond hebt weggejaagd", zei ze hartelijk, terwijl ze hem blozend' aankeek. Hun oogen ontmoetten elkaar en hun blikken hielden el kaar een oogenblik vast. Dan, met een verward, verlegen gebaar, stak ze hem de hand toe, en sprak: „Ik, eh, ik dank U wel voor Uw hulp. En nu geloof ik dat ik gaan moet." Jack stak haar zijn hand toe, ten afscheid. Opeens kwam er ontzetting in de oogen van het meisje. De groote oogen keken hevig verschrikt naai- zijn hand: „O, kijk eens, hoe U bloedt!" Hij keek. Op zijn hand zat een groote bloedige schram, waaruit het bloed sieperde. Dat was het werk van de fiets geweest. Kordaat trok het meisje de zijden handschoentjes uit en zei: „Vlug, heeft U geen zakdoek?" „O, Ja", lachte Jack, „maar het heeft niets te be- teekenen, hoor. Maarre, die zakdoek, die is een beetje vuil, ik heb er straks een bougie van mijn motor mee schoon gemaakt, ziet U, die eh...." En hij liet een puntje van een vuile zwarte lap zien. „Die mannen ook", bromde het meisje, kwasi- hoos, terwijl ze een zakdoekje te voorschijn haalde. „Wacht, Ik zal U dan maar helpen." Jack koek met diepe bewondering naar het blonde 'kopje, dat over zijn ihandl gebqgen stond en de handen die een fijn wit dameszakdoekje om de wonde plek bonden. Die fijne zachte vingertjes, die zoo rap en vlug het ver bandje legden, beroerden zijn hand als met onmerk bare streeling. „Zoo, als U thuiskomt, moet U het uitwasschen, denkt U er om?" „Ik zal het doen, ik beloof bet U. Nu gaat U zeker weg?" „Wil U me misschien in dit boscb laten verhonge ren?" schertste zij. „Neen, natuurlijk niet, maar ik dacht zoo, je komt soms bij toeval, of door een geluk.... menschen te gen, die je.... nu ja, ik bedoel, ik zal U nu niet meer zien?" Ze sloeg de oogen neer. „Ik weet het niet", zei ze aarzelend, „ik denk het haast van niet". Even sloeg ze de oogen naar hem en keek hem vol in het ge zicht. „Maar zou ik U dan niet eens kunnen ontmoeten", vroeg hij opeens, driest. „Mijn papa is heel streng, nee, nee, dat kan niet. En nu moet ik heusch weg, ik dank U nog hartelijk dag meneer...." „Jack Ruggins", riep hij haar na, terwijl- ze haas tig op de fiets weg reed. In een wonderlijke stemming kwam Jack in het dorpje aap. In een groenbegroeide waranda van het pension waar hij logeerde, zette hij zich neer en dacht na over het zeldzame avontuur. Hij bekende het zich dadelijk, hij was hals over kop verliefd ge worden op het kleine „dametje", zooals hij het fijne, mooie meisje bij zich zelf noemde. En hij was vast besloten, haar térug te vinden. Eh alle hinderpalen uit den weg te ruimen, strenge papa's incluis. Maar hoe, hoe haar te vinden? Eén uur lang zat hij zich daarover de hersens te pijnigen. Toen viel hem in, dat hij zijn hand moest uitwasschen. Hij ging naar zijn kamer, maakte het verbandje los en reinigde het wondje. Veel beteekende het niet. Toen het klaar was, deed hij er een schoone lap om. Plotse ling bleef hij, getroffen door een invallende ge dachte, staan. Het zakdoekje! Dat was haar zaidoekje. Dat was een spoor. Misschien stonden haar namen er wel in. Snel onderzocht hij het met hloe'd bevlekte batisten doekje. Mis. Alleen een initiaal stond er in. G. C. Wie in het dorp zou nu weten, welke van de hon derden pensiongasten G. C. heette? Wie, ja wie? Wie had er wat met hun zakdoeken te maken? Wacht daar ging hem een licht op. De waschvrouw! Na tuurlijk, die waschte het goed van de bewoners im mers?! Dien avond maakte Jack Rhggins een zonderlinge tocht. Hij bezocht vier waschvrouwen. De eerste drie hadden nooit goed gewasschen met G. C. er dn. Maar de vierde wel. 'Dat was Grace Darling, zei ze, die woonde met haar vader, een gepensionneerdJ (officier en haar broertje op hetvilla'tje in het bosch'. Eh precies legde de praatgrage juffrouw uit, waar dat was. Op staanden voet moest het doekje gewasschen en gestreken worden. En een half uur later, de zon stond reeds jang en overgoot bosch en zee met een prachtigen gouden glans, bevond Jack zich op het smalle boschpad, op weg naar het villa'tje. In een keurig verlakte enveloppe was het doekje opgebor gen en hij droeg een groote ruiker zoet geurende veldbloemen. Kijk, daar lag het huisje, te midden van een groo- ten tuin, van den weg gescheiden door een laag hek. -En met den rug naar hem toe, -het kleine fi guurtje, rekkend om een heel hoogen roos te pluk ken, stond het meisje, onder een grooten bloeienden rozenstruik. Jack bleef bij het hek staan. Het meisje wendde zich om en kreeg hem in het oog. Hij zag iets heel moois in haar oogen glinsteren, toen ze op hemi toe kwam en over het hekje heen hem de hand reikte, terwijl ze vroeg: „Hoe is -het nu met Uw hand? „O, dank U, het is niets hoor. Kijk, hier is Uw eigendom terug. En wil U dit van me aannemen, in ruil voor het gebruik van Uw zakdoek?" O," zei het meisje opgetogen, terwijl «e het fijne gezichtje in de bloemen verborg, „wat een (pracht. Maar hoe wist U.... dat ik, hoe kon,U dit vinden, ons huis.,.." ,Haha", lachte hij, „dat Is mijn geheim. Enne," vroeg hij iets zachter, „die vreeselijke strenge papa?" „Is niet thuis," zei ze en sloeg de oogen neer. Lan gen tijd stonden ze daar, zonder spreken. Dan nam Jack zonder plichtpleging op het hek plaats. En sprak en sprak. Van allerlei dingen. En zij luisterde. Zoo ging het vele avonden. Totdat er een avond kwam, dat Jack, na een onderhoud -met den barschen papa die ten slotte geen onmensch bleek zijn plaatsje op het hek mocht verwisselen voor een stoel in het vriendelijke villa'tje, tegenover den barechen papa en niet zoo heel ver af van „het kleine da metje." WARE WOORDEN. Wie de monden en de lippen der [menschen be- studeet, die leert daaruit dingen, die de mond niet kan uitspreken. I Kwaad1 wordt slechts overwonnen door zachtheid, deemo edi en goedheid, maar niet door geweld. Een dweper Is hieraan 'te herkennen, dat hij niet het denkbeeld, maar dat dit hem in de macht hééft I Anderen gelukkig te maken is een sensatie, die nooit verveelt. Er zijn herinneringen, waarmee wij doen als met oude munten; wij bewaren ze zorgvuldig, vragen misschien, wat zij waard zijn en valt bet niet mee, dan gebruiken wij ze als speelpenningen. f Vaak hechten de menschen het denkbeeld van ge luk alleen aan het .uiterlijke, maar de waarheid zoekt het in het gemoed, in kalmte en zielsrust.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 13