SPAANDER Co,
UITVERKOOP bij
Geestelijk Leven.
Langestraat - Alkmaar.
HEERENKLEKDING.
Binnenlandsch Nieuws.
pelhout, een groote verscheidenheid van boomen en
vruchtboomen en de frissche wind streek van de
heuvels cn niet over de moerassen. De koeien graas
den aan do beken, welke uit de rivieren vloden, die
naar de reehavens toestroomden, o.a. van Ostia, door
Aucus Martius gesticht, dat teen 80000 inwoners had.
Do voorsteden hiervan raakten aan Poxne'9 voorste
den, zoodat een prachtige straat de twee plaatsen
schier verbond. Deze weg, achter de Sint Paulus-
kerk om, gaat nu door eene dorre woestenij, welke
zomers vol malaria-muskieten is, zoodat de monniken
dan het St. Paulusklooster verlaten en naar de cata
comben cn kerk van San Calisto gaan, aan de Via
Appia. Bij eon dezer gelegenheden moet men de
hoofden van Sint Paulus cn St. Petrus meegenomen
hebben, want eerst kortelings heeft men weer ont
dekt, dat die twee relikwieën begraven zijn aan de
Via Appia, in de catacomben van San Sebastiano,
welke vlak bij die van San Calisto zijn.
Vlak bij de St. Pauluskerk loopt de hoofd-arm van
do kleine rivier Almo, door Ovidius bezongen, en stort
zich in den Tiber. Hier is de plek waar de priesters
van Cybele het standbeeld der Godin plachten te
wasschen en de heilige vaartuigen uit haren tem
pel en waar zij hun jaanlijkschen klaagzang aanhie
ven om den dood van haren minnaar te herdenken,
den herder Atys. Een oude, in purper gekleede
priester verrichtte de wasschingen, terwijl anderen
jammerende kreten uitstootten, aldaar slaande op
een baskische tamboerijn, welke men tusschen de
handen van Cybele geplaatst had en men blies met
kracht op Phrygische fluiten, men bracht zich tucht
bij, door evenals tegenwoordig nog in kloosters go-
beurt, zich te slaan met veelkoordige zweepen, waar
aan keisteentjes of kleine botjes gebonden waren.
Ovidius verhaalt dit:
De heilige Brigitta behoorde tot de oude Zweedsche
familie Brake, welke van de Gothenkoningen afstamt,
ze werd in 1302 geboren en leefde na den dood van
haren man in Rome. In een'klooster te Zweden had zij
Christus stem meenen te hooren, zij ging toen in 1346
en later in 1350 naar Rome en bleef daar tot zij in
1373 stierf. Zij stichtte een tehuis voor Zweed-u:he
studenten on pelgrims en dicteerde later aan hare
biechtvaders hare inspiraties, welke brandden van de
vurigste Mariavereering. In 1391 werd zij heilig ver
klaard
«Vroeg1 in den morgen. Hei-la-li-lo I"
Dit zijn de beginwoorden van een geestig, levens
blij gedicht van Adama van Soheltema. En deze
woorden kwamen verleden week op een vroegen
morgen in me op. En zij zongen me door mijn ziel
als .een lieve, ziek telkens weer herhalende deun.
Wat kan een zomerochtend toch heerlijk zijn! Niet
steeds ervaren we dit even sterk. Dat hangi af van
onze eigen stemming. Want we zien de dingen pm
ons heen altijd door een gekleurden bril% En de
kleur van het glas, waardoor we kijken is de ge
moedstoestand, waarin we verkeeren.
Dien ochtend was mijn stemming bijzonder goed
en daardoor kwam 't stellig, dat die woorden van
den dichter in me opklonken. Ikwas niet in Noord-
Holland. Ik fietste in het Zuiden van ons land
over den zwanen Merwedo-dijk in de richting; Ga-
rinohein. Voor inenschen, die leven te midden der
polders en ringvaarten en slooten, waar het water
met zijn kalme onbewogenheid doet denken aan rust
en vrede, is het interessant om oen rivierlandschap
te zien. Ik ben een bewonderaar van de typische
schoonheid van ons Noord-HoUandaöhe en speoiaal
van ons West-Friesohe landschap, als mijn oog gaat
over onze wijde iuitgestroktheden met hier en daar
do enkele boerderijen als schepen in de zee zioh
vertoornend in de vlakte; met de, helaas, verdwijnen
de molens; met de dorpjes, die als donkergroene
silhouetten tegen den horizont den achtergrond
vormen, dan kan ik daarvan zeer sterk genieten.
Maar het nieuwe, het niet gewone, kan ons plotse
ling met groote felheid treilen.
Zoo ging het mij dien praehtdgen zomerochtend.
Ik had lust om te zingen, te fluitenEn ik deed-»
het; ik, die nóoh zingen, nóch fluiten kan. Waar-
■aehtig, ik betrapte er mij zelf op, dat ik het ©en
tt andere wüaje trachtte te lantaseeren, dat paste
op Soheltema'a woorden. De menschen die me ge
hoord hebben, zullen waarschijnlijk wol even gela
chen hebben om 'fc valsche geluid, dat tot hen
doordrong. Ik heb hun dit genoegen van harte ge
gund. Ik had m ij n vreugde immers ookMijn
vreugde vraa de genieting van de overweldigende
sohoonheid om me heen. Ik voelde me een blij,
gezegend mensohenkind. Pas had ik lieve, gast
vrije menschen verlaten en nu was ik in de natuur.
Aan mijn rechterzijde de groene weiden, de boom
gaarden, do togen den dijk aanleunende, met riet
gedekte huizen, aan mijn linkerzijde de breede ri
vier. Er is een heel lichte nevel over het water,
als een uiterst fijne sluier, waardoor dat eigen
aar dig-wazige ontstaat, dat de scherpte der om
trekken vervaagt en alles zooveel teerder en sub
tieler doet schijnen. De rivier staat niet tegen den
dijk aan. Breede uiterwaarden houden haar op
een afstand. Op de buitenste helling van den dijk
staan hier en daar geweldige notenboomen. Ze
wekken droeve herinneringen in me op, die even
mijn blijde stemming dreigen te verstoren. Zij rijn
gerstewater, zette het glas op de bank naast zaoh;
glimlachte flauwtjes tegen George. „Ik ben hoogbe
jaard," zcide hij. „Ik heb een trance of bewuste
naohtmerrie gehad. Je zult dergelijke hersenaandoe-
ningftu zeker wel meer gezien hebben. Ik dacht...
do verschrikkelijke herinnering deed hem trillen
„ik dacht, dat je me vijfhonderd pond vroeg."
«Die vroeg ik ook," zeide George uitdagend.
Mr. Marrapit greep naar het gerstewater, slokte
het koortsachtig naar binnen. „Ik Zal een beroerte
krijgen!" riep njj. „Mijn laatste uur is geslagen."
„Als het u blieft, oom, ga niet op die manier
door! U weet niet wat het voor mii beteekent."
„Ik wil het niet weten, Ik ben veel te veel' vervuld
met do gevolgen ervan voor mij zelf: het beteekenit
een beroerte. Ik voel die komen. 'Mijn graf gaaptf'
George deed handenwringend een paar stappen;
kwam weer terug. „Om 'tfhemels wil, ga niet zoo
door! Wilt u niet naar mij luis beren? Is het on
mogelijk, dat wij als mannen praten? Als u weigert
wat ik vraag, behoeft u slechts neen te zeggen.
„Beloof je dat'?"
„Natuurlijk, natuurlijk."
„Dan zeg ik het nu: Neen."
„Maar u hebt niet eens naar mij geluisterd".
„Onnoodig."
ï>e gemartelde jong© man verhief zhn stem.
„Het is noodig. zult. U moetl'
Gerstewater 1" hijgde Mr. Marrapit. „Gerste
water! Ik zal vermoord worden."
„O, dat is niet uit te houden!" riep George uit.
,,Dat onderschrijf ik. Een dubbele dood bedreigt
mij. Ik sidder tusschen een Beroerte en een slag. Ik
zal op mijn eigen grasperk doodgeranseld worden."
„Als u maar naar mjj wilde luisteren," smeekte
George. „Waarom kunnen we nooit natuurlijk zijn?'
„Zoek in je hart naar het antwoord. Omdat je
vragen onnatuurlijk zijn."
hebt ze niet eens gehoord. Duister. Ik sta
op don drempel van mijn loopbaan. Ik weet Zeker,
dat u die niet bederven wilt. De werkelijke prijs
voor die praktijk is 650 pond, de waarde van het
inkomen van anderhalf jaar; dat is de gebruike
lijke gewoonte. Ik kan die voor 400 pond krijgen.
Verder wil ik trouwen en een klein bedrag heb
ben om mede te beginnen laten we .zeggen 100
pond. Dat is samen 500 pond. Ik smeek u mij dat
bedrag te leeneja leenen, niet geven. Aan het ein
de van het eerste jaar zal ik u 50 pond terugbeta
len en verder jaarlijks 100 pond. Rente ook. Ik heb
niet veel verstand van die dingen. Iedere rente, die
ten dood© opgeschreven geweest tijdens da mobi
lisatie Gelukkig is 't vonnis niet behoeven voltrok
ken fe worden. Nu staan rij sr nog in buof foroch©
sohoonheid anders waren Z9 geworden tot geweer
kolven! En ik zeg tot mezelf: laat je etemjning
nu met bederven door to donken aan de menschen
en hunne gemeenheid en lafheid.
En ik probeer woor zonde? bijgedachten te ge
nieten van wat mijn oog boeit. .Een sleepboot
zwoegt en puft; eenige zwaarbeladen, geweldig-
groote aken moet sq tegen den stroom op trekken,
't Is ais een strijd, die gevoerd wordt tusschen den
raensch met ai zijn technische bekwaamheden ©n
do nabuur. De monsoh wil zich door den stroom
niet laten medevoeren, gaat en recht tegen in. De
natuur stuwt haar wateren en ai wat daarop zich
zonder tegenkracht bevindt, naar omlaag. Ik be
gin te filosofeeren. Eerst komen historische her
inneringen boven. Ik denk aan de geschiedenisles
sen uit mijn vroege jeugd. Zóó, megevoerd door den
stroom, rijn de eerste bewoners in ons land gieko
men. In uitgeholde boomstammen zakten onze voor
vaderen de rivieren af en vestigden zich hier. Zij
begonnen den strijd tegen het water en legden de
eerste grondslagen voor de waterbouwkunde. Ik
begrijp hoeveel1 arbeid en overleg en ervaring zoo n
rivierdijk vertegenwoordigt. Ik peins over de vraag
hoe men honderd jaar geleden, toen de stoombooten
nog niet bestonden tegen den stroom kon opkamen.
Van de groote aken kon nog geen sprake zijn. Het
rivierverkeer was alleen maar mogelijk met Zeil-
sohepen. En als dan behalve den stroom ook de
wind nog tegen was? Hoe moesten de schepen dan1
de rivier óp komen? Laveeren tegen den stroom
in? Ik zou wel eens willen weten, hoe lang in dat
geval1 een tocht b.v. van Dordrecht naar Gorin-
chem zal hebben geduurd.
In tusschen zie ik Gorinohem voor me oprijden en
erven verder rechtsaf speur ik Woudrichem. Daar
ligt ook in de verte het oude fort Loevesteijn. Hugo
de Groot, Elsje van Houweningen, allerlei histo
rische namen komen bij me op. Wonderlijk toch,
hoe gedachten elkander kunnen opvolgen. Die nar
men doen me weer denken aan binnenlandslahja
twisten op godsdienstig en politiek terrein. En
ik hoor een paar sfehippors tegen elkaar roe
pen de woorden zijn ruw en de toon is niet
vriendelijk. Zouden ze ruzie hebben? Heeft fle een
den ander benadeeld? Of is er een oude vee te'? Ik
weet 'heb niet. Maar ik vind hot 'dwaas; ik voel nu
ineens hoe dom het is elkander 't leven moeilijk
te maken, zich te laten beheersohen door kleine,
zelfzuchtige gevoelens, elkaar te haten om ver
schil van meening I
„Vroeg in den morgen. Hei-La-E-Io!"
Jubelen moesten wij menschen en juichen, omdat
we leven kunnen met zooveel soboons om ons heen.
Ik heb moeite om me in te houden, ik heb grooten
lust om luid uit te roepen: riet dan toch menschen
de heerlijkheid temidden waarvan gü leeft. Slaat
de handen ineen; voert een reidans uit, laat schallen
uw liedHet wordt me, nu ik eventjes geheel'
een natuurkind ben, duidelijk, dat de natuurvolken
oorspronkelijk hunne feesten hebben gevierd met
dansen en ik begrijp de reügieuse befceekenis daar
van. Zij leefden nog aan het hart der natuur; deze
Iwas hunne liefdevolle zorgende moeder; van haar
ontvingen Ze al wat ze behoefden. En als moeder
zich tooide met haar schoonst gewaad, wanneer zij
S raaide met haar kleurenschittering zouden da-n
e kinderen niet jubelen? Het geluk stroomde hun
immers van alle rijden tegen! Zij wisten van geen
verhoudingen, geluk er thans bestaan, .zij1 waren
niet in den dienst van Mammon. En intussohed
stroomt de rivier naast me voort, stuwt haar wa
teren Zeewaarts. Hoevele eeuwen door heeft ze dit
roeds gedaan? En hoevele eeuwen in de toekomst
zal zij dit blijven doen? Langs hare oevers Zullen
de menschen wonen; Zij zullen steden en dorpen
bewonen; rij zullen de^ akkers bewerken en de
industrie dry ven; hunne ideeën zullen zich wijzigen,
oude opvattingen zullen voor nieuwe plaats maken,
hunne economische verhoudingen zullen groote ver
anderingen ondergaan; en over hadr breeden rug
zullen de vaartuigen zich blijven voortbewegen om
menschen en waren van het eene oord naar 't
andere te voeren en deze vaartuigen zullen steeds
moer geschikt worden gemaakt voor goed en snel
verkeer. Want voortdurend sterker wordt de mensoh
door de snelheidskoorts bevangen. Heel' het leven
staat in het toeken der haast. Haast u in uw jeugd
om klaar te komen met uw vak, met uw studie:
haast u, haast u, want 't leven is kort en gij
hebt slechts weinig tijd! Het is overal dringen
UW VOORDEEL IS NU TE KOOPEN.
u wilt. We zouden een advocaat kunnen vragen een
schuldbekentenis op te maken. Zeg, dat u het geld
wilt leenen, ik weet zeker, dat u het wilt".
„Je misleidt je door die zekerheid".
„O, wacht, voor u weigert. Mijn vooruitzichten zijn
zoo mooi; als u me helpen wilt. Ik heb niemand an
ders, tot wien ik mij wenden kan. Ik vraag u slechts
een leening".
„Die geweigerd wordt".
Radeloos liep de arme jongen met zijn handen aan
zijn hoofd op en neer. Dan kwam hij weer terug.
„Ik wil u niet gelooven. U zult niet zoo harteloos
zijn. Denk na over wat ik gezegd heb. Deel mij van
avond morgen uw besluit mede."
„Mijn antwoord zou hetzelfde zijta."
„Weigert u beslist het geld te leenen?"
„Ik weiger. Het is tegen mijn principes."
Mijn wanhopige George zag nog een flauwe hoop
schemeren.
„Tegen uw principes om te leenen? Bedoelt u, dat
u mij 500 pond wilt geven?"
„Gerstewaterl" hijgde M!r. Marrapit. Hij dronk;
hijgde: „500 pond geven! Je bent niet goed wijs!"
„Leen het danl Stel alle voorwaarden, die u wilt,
ik zal ze aannemen. Oom, denk aan den tijd, dat u
een jonge man was. Herinner u den tijd, dat u aan
het begin van uw loopbaan stond. Denk aan den
tijd, dat u verloofd was, zooals ik nu verloofd ben.
Stel u uw gevoelens eens voor, als u belet was te trou
wen. U wilt mij toch niet in den weg staan? Het ge
lukkigste leven ligt voor mij, als u maar helpen wilt.
Anders anders o, u zult het niet weigeren!"
„Ik verzoek je een einde te maken aan deze be
droevende scène."
„Wilt u mij dan aan het geld helpen?"
„Mijn principes beletten het."
„Loop naar de maan met uw principes!" schreeuw
de George. v
„Gerstewater!" piepte Mir. Marrapit. Hij greep naar
het glas. Het was leeg. Met moeite stond hij op; zette
den stoel tusschen George en zichzelf; riep daarover
heen: „Pas op, dat je me niet aanraakt!"
„O, ik zal ui niet aanraken. U behoeft niet hang te
zijn".
„Dat moet ik wel. Ik ben bang. Blijf op een afstand.
Je bent geen meester over je daden".
„U behoeft niet hang te zijn, zeg ik u. Het is te be
lachelijk".
„Ik herhaal, dat ik het wel moet zijn. Blijf op een
afstand. Ik beef over al mijn leden."
„Ik heb u dit slechts te zeggen", zeide George, „dat
©n duwen om anderen vóór te komen.
Ik moet bij Sleewijk met de veerpont overvaren
naar Gorinohem. Auto's, rijtuigen, wielrijders, voet
gangers komen aan en nemen met mij een plaats.
Als we den Gorinobemschen oever hebben bereikt en
de loopplanken worden gelegd is 't een algemeen
opdringen, 't vVordt voolt mij weer het beeld, van
't haastende leven. Bijna iedereen rept ric-h. Waar
om'? Ik geloof, dat ;t hun «waar «al vallen om
't te «eggen. Wat mij betreft, ik ben vanmorgen
niet in do stemming om haast te hebben. Ik zao
t druk-bewegen filosofisch aan. En intusschen gaat
mijn oog nog eens over de machtige rivier, ik geef
haar eetnt groet mee voor hen, onder wier gast
vrije dak ik eonige heerlijke dagen mocht doorbren
gen, ik luister naar het woordelooae lied, dat hare
voort wielende wateren ringen!
O, jagende, jachtende, zwoegend©, strijdende men
schen; o, menschen, die voortholt door 't leven zon
der ooit rijn diepe sohoonheid te beseffen, komt
tóch tot iu zelf. Vraagt uzelf eens af ~%at de zin
van dit leven is. Zóó als ik eeuw aan eeuw voortga
door mijn bedding en geen macht in staat is mij
te koeren zoo verwezenlijkt rich ook in het we
reldgebeuren de groot©, eeuwige idee, de goddelijke
Gedachte. i j
menschen met uw onrust, uw zorgen, uw
vrees, uw angst voor de toekomst, o, menschen,
met uw kleine, zelfzuchtige overleggingen; de evo
lutie is ab een groote stroom, die aitijd doorgaat en
rii in haar eeuwig© wording zaJi ais de tijd daarvoor
gekomen ia, brengen wat komen moet en waarop
het vrome hart hiijffc hopen. En gij, menscihen,
hebt te gevoelen, dat al het klein© en leaiijke in
u moet worden uitgezuiverd, dat ge mede hebt te
arbeiden aan de komst van wat in de Ijjn dezer
evolutie ligt en wat ge zóó doet, heeft alleen
blijvende waarde, al 't andere gaat voorbij.
«Vroeg in den morgen. Hed-larli-lo!"
Ik neem afscheid van de rivier met een hart vol
blijdschap en vol dankbaarheid om de goede ge
dachten, die rij in me heeft gebracht, en d© klare
vreugde, welke ee mii Kaf.
ASTOBi.
BANK-OVERVAL TE BUSSUML
Eergistermiddag, vijf minuten vóór 3, even vóór het
flluiiingsuur van de kassa, werd op het loketje van
de Boaz-Bank aan den Brinklaan te Bussum getikt,
De directeur, de heer Joosten, opende het matglazen
ruitje, en een jonge man met donker uiterlijk vroeg
hem: „Kunt u tien gulden wisselen?" hem daarhij
een vier-dubbel gevouwen muntbiljet overhandigen
de. „Hog wilt u het hebben?" vroeg de heer Joos
ten, „Geef u maar rijksdaalders", was het kalme
antwoord.
De heer Joosten liep toen naar de brandkast, die
aan den tegenoverstaanden muur geplaatst is, en
kwam met vier papieren rijksdaalders terug.
De jonge man had zich inmiddels half over het
loketje heengebogen en hield opeens een revolver op
den heer Joosten gericht. Deze dacht een oogenhlik
met een grap te doen te hebhen, doch de kerel riep:
„Je geld of je leven, ik zal je doodschieten", en der
gelijke woorden meer. De heer Joosten liep toen op
de deur toe, ontsloot dezè en kreeg een oogenhlik
daarna een hevigen slag met de revolver in den nek,
waarop hij op den grond neerzeeg.
De vrouwelijke kantoorbediende was hevig, ontdaan
naar hoven' gevlogen, naar de huisbewaarderswo-
ning. De vreemde man liep naar de brandkast en
baalde de tasch, waarin zich verscheidene bankbil
jetten bevonden, en ging. toen langs denzelfden weg
terug. Toen hij de deur uit was, kwam de heer
Joosten tot bezinning en hij rende door de deur, die
toegang geeft tot den huisgang naar den tuin. HiJi
zag een man buiten het hek op een fiets springen,
hij rende hem na en riep tegen eenige fietsers: „Daar
gaat een dief, pakt hem. hij. gaat er met een heele
kas vandoor." De fietsers gaven aan dit verzoek geen
gehoor en reden kalm verder.
Uit het notariskantoor van den heer Scheffela&r
Klots aan de Eslaan kwamen inmiddels op het ge
roep de heer Scheffelaar Klots jr. en een andere
candidaat-notaris naar huiten. Een loopjongen wisi
den man met zijn fiets op zij te komen en trachtte
hem tot slaan' te hrengen. Hij verklaarde, dat de rnwn
toen bezig was het geld uit de tasch in zijn zakken
te stoppen. Door het belletje van den loopjongen ge
waarschuwd, spurtte hiji ineens verder, doch Jiet
eenige bankbiljetten vallen, die de heeren van het
notariskantoor opraapten, het bleken later 90 biljet
ten van 10 gulden te zijn.
Inmiddels was ook een auto genaderd die den heer
Joosten en een politieagent opnam. De vervolging
werd toen voortgezet over de Vlietlaan. Hier stond
een kantoorlooper van de bank, die vertelde, dat de
man in de richting van de Geheraal de la Reylaan
was verdwenen. Hoewel de auto in razende vaart
reed, is het niet mogen gelukken, een spoor van den
man te vinden. Er is slechts een voorbijganger, die
het signalement van den man en de fiets meent her
kend te hebben voorbij de Constantijn Huygenslaan.
liet is heel goed mogelijk, dat de man in een der
zijlanen is verdwenen.
als u weigert wat ik vraag, u weigert wat mij wet
telijk toekomt. Mijn moeder heeft u 4000 pond nage
laten voor mijn opvoeding. Hoogstens hebt u 3000
pond uitgegeven. De 500 pond zijn van mij. Ik heb er
recht op."
„Blijf op een afstand, Sir."
Mijn woedende George kwam drie pas naar voren.
„Kunt u antwoord geven op wat ik zeg?" schreeuw
de hij.
Mr. Marrapit gaf een gil, keerde zich om en vloog
met verrassende sprongen over het grasperk. Een
pantoffel schoot van zijn voet. Hij ging op een steen
staan, sprong met een schellen kreet hemelwaarts;
en verdween springend, schuifelend, hinkend om den
hoek van het huis. -
George keerde zich om. Het viel hem in Bill Wy-
vern op te zpeken.
HOOFDSTUK III.
De rooi van do Roos.
Bill was niet thuis, zeide de dienstbode, die George
open deed; Mrs. Wyvern ook niet, de professor zat
In zijn studeerkamer.
George vond den grooten bioloog, terwijl hajl zijn
koude ouae beenderen in een grooten fauteuil voor
het vuur warmde.
Met een tintelen van zijn hemelsblauwe oogen
groette de professor George wees hem met een
hoofdknikje een stoel tegenover zich.
„Ik lees een brief", zeide hij. De oude man sprak
langzaam, kortte nooit af; had nu een uitdrukking
van kinderlijk geluk. „Het is een brief van BilL"
„Wat voert Bill uit?" Ik heb hem in geen dagen
gezien".
Professor Wyvern grinnikte even en zocht met zijn
oude vingers in de dichtgeschreven bladen op zijn
schoot. Een nam hij eruit en liet het aan George
zien. De bovenste helft was bedrukt met zware, roo-
de letters, die het volgende te lezen gaven:
„THE DAILY.**
DAGBLAD VOOR IEDEREEN. PRIJS H d.
„Allemachtig!" riep George. „I^de oude Bill aan
de redactie van de Daily'?"
„Oude Bill is aan de redactie van de Daily',ant
woordde de professor, nog steeds giebelend. „Heb je
'WH
Bij Jan Tabak werd de vervolging opgegeven, en
de heer Joosten keerde naar het kantoor terug. Een
dokter verbond hem de beide wonden, die htj aan het
achterhoofd gekregen bad.
Onmiddellijk werden de raad van toezicht en de
raad van beheer der bank bijeengeroepen. Het bleek
aat er f 7160.50 in de tasch gezeten heeft. Daar (900
op straat is gevonden, is het totaal vermiste bedrag
i 6200.50.
De politie, onmiddellijk gealarmeerd door de huis
bewaarster, begon onmidueliijk haar nasporing, en
eenige jongelieden, die met het signalement van den
man overeenkwamen, werden in hun huizen opge
zocht, echter zonder resultaat. Volgens den 18-jarigen
loopjongen was de man zoo donker, dat hij wol ge
schminkt zal zijn geweest. De vrouwelijke kantoor
bediende meende, dat de man een pet, en de heer
Joosten, dat hij een stroohoed op had. Politiehonden
aan het werk gesteld, konden niets uitrichten, daar
men hun geen lucht kon geven.
De man moet wel op de hoogte geweest zijn met
het .uur van sluiting Yan de kassa. De politie ver
moedt, met denzelfden dader te doen te hebben als
bij den overval aan het station te Bussum op 30
April jJ.
DE NEDERLANDSCHE REISVEREENIGING.
De Nederlandsche Reisvereeniging heeft eergisteren
haar 2A-jarig bestaan gevierd op den Rigi, in het
Rigikulmhotel, waaraan duizend Nederlanders deel
namen. Woensdag waren ongeveer 600 leden der
vereeniging uit alle deelen van Nederland met va-
cantie in Zwitserland aangekomen.
Vóór den aanvang van het feestbanket sprak prof.
Van aBren uit Wageningen een rede uit, faarin hij
een en ander omtrent de Alpen en den Rigi vertelde.
Om 5 uur begon de feestmaaltijd.
Als vertegenwoordiger van de Zwitsersche regee
ring was de regeeringsraadi Ridler aanwezig. Voorta
waren aanwezig de president van de gemeente Arth-
goldau, de heer Roemer, en in de plaats van den
Nederl&ndschen gezant, die wegens ziekte verhinderd
was, jhr. Van Lennep, legatie-secretaris te Bern. Ver
der de heer Junod, secretaris van de Zwitsersche
Verkeerscentrale Riffel en Besiger, vertegenwoordi
gers van de Zwitsersche spoorwegen, van de hotel-
houdersvereeniging en van de Zwitsersche en Ne
derlandsche pers.
Het geheele bestuur van de Nederlandsche Reis
vereeniging was tegenwoordig.
Telegrammen met huldebetuiging werden gezon
den aan Koningin Wilhelmina in St. Beatenberg en
aan den Zwitserschen Bondspresident te Bern.
Aan den feestmaaltijd sprak de heer Bastiaan uit
Den Haag, voorzitter van de feestcommissie, een
welkomstwoord, en hield de president van de NederL
Reisvereeniging, mr. Van der Flier, een feestrede,
waarin hij onder groot enthousiasme meedeelde, dat
een telegram uit Nederland binnengekomen was, mel
dende: Vijftig-duizendste lid ingeschreven.
De vertegenwoordiger van de Zwitsersche regee
ring, die van den Nederlandschen gezant en nog vele
anderen spraken gelukwenschen uit.
Des avond9 half tien werd op den Rigi vuurwerk
afgestoken, dat door den Sonnenberg in Luzern be
antwoord werd. Om 10 uur vond een rondgang op
den Rigi plaats met fakkels, hetgeen een sprookjes-
achtigen aanblik gaf. Het feest duurde den ganschen
nacht tot zonsopgang.
30 K.M. EN VERKEERSONGEVALLEN.
Op 15 Maart is in Amsterdam de algemeene maxi
mum-snelheid van 30 K.M. per uur ingegaan. Op het
aantal ongevallen in het eerste kwartaal 1926 kon
deze beperkte snelheid dus nog geen of geen noemens-
waardigen invloed hebben. Het eerste kwartaal gaf
nog een stijging van het aantal verkeersongevallen te
zien.
Hoewel de statistische gegevens over het tweede
kwartaal nog niet geheel zijn verwerkt en dus geen
volledige conclusies zijn te trekken, is reeds bekend,
dat in genoemd kwartaal het aantal verkeersongeval
len bedroeg 1422 tegen 1512 in het tweed® kwartaal
1925.
Er is hier dus een daling, en wel voor het eerst
sedert geruimen tijd. Nu is in het tweede kwartaal
1926 het weder ongunstiger geweest dan in het twe-j-
de kwartaal 1925. Dit kan tot gevolg hebben gehad,
dat er dit jaar minder auto's en fietsen op straat wa
ren, maar aan den anderen kant is bij nat weer het
gevaar voor ongelukken (slippen) grooter. Boven
dien is het aantal auto's in onze stad gestegen. Wol-
licht wegen deze beide factoren tegen elkaar op, zoo
dat het waarschijnlijk mag worden geacht, aldus het
Hdbld., dat de vermindering van het aantal onge
lukken een gevolg is van de maximum-snelheid van
30 K.M.
OUDE NIEDORP.
Eergisteravond laat geraakte het paard bespannen
voor een tilbury, eigendom van de wed. M. te Scha-
gerwaard, dat vast stond op het erf van den heer R.
alhier, los, en holde zonder voerman huiswaarts. Ge
lukkig werd het beest te Zijdewind door den postbode
Van Drunen tot staan gebracht.
Een en ander is zonder ongelukken en beschadiging
afgeloopen.
ZIJDEWIND.
Bij den heer Th. Tromp alhier is aan komen vliegen
een postduif, gemerkt 4888 N.24 (9).
ervan gehoord?"
„Het is overal aangeplakt. Het eerste nummer komt
morgen uit, niet?"
„Ja. Ik vermoed, dat het niet veel bijzonders zijn
zal. Maar ik heb een jaarabonnement genomen ter
wille yan Bill; ik heb een kort artikel voor het eer
ste nummer geschreven, ook ter wille van Bill. Bill
schrijft: „Je bent een bovenstebeste oude heer om
dat artikel te zenden. Het is een bijzondere onder
scheiding voor de .Daily' en de Baas loopt nu erg
met me weg. U bent een beste, brave oude heer.
Een traan rolde uit professor Wyvern's dwaas oud
ooc en hij snoot luidruchtig zijn neus.
„Daar!" zeide hij. „Je ziet hoe blij Bill is. Hij
gebruikt de gekste uitdrukkingen in zijn brieven,
maar hij gebruikt die niet, als hij zijn verhalen
schrijft. Hij is een knappe jongen en ik ben heel
trotsch op hem. Laat ik je nu eens vertellen." Hij be
gon weer in zijn bladen te snuffelen. „Dat eerste
gedeelte loopt heelemaal over de honden, dat zal je
niet zoo interesseeren. Ik zal dat maar aan Hoeker
geven, dan kan hij zorgen voor wat er in staat. Ha.
hier begint het over zijn werk. Zij hebben hem aan
genomen voor vier pond in de week. Hij weet met
precies wat hij is. Geen onderredacteur. Geen ver
slaggever. Hij denkt, dat ze hem bestemd hebben voor
wat hij .speciale opdrachten' noemt of misschien kan
hij zelf rondsnuffelen en daarover schrijven. De be
doeling is, dat hij op proef werkt. Als hij bevalt, zul
len ze hem een vaste plaats bij de redactie geven;
zoo niet, dan kan hij bij de week ontslag krijgen.
Dan schrijft hij: .Vertel dit alles aan George en doe
hem mijn groeten. Hij is op voor zijn exam
Professor Wyvern hield op. „Lieve hemel", riep bij
uit, „dat had ik heelemaal vergeten. Je hebt examen
gedaan!"
George knikte.
De oude Professor legde dit gomis aan enthou
siasme verkeerd uit. „Toen ik medisch student was",
zeide hij, „ben ik wel twaalf maal voor mijn laatste
examen gezakt. Het is geen criterium van kennis,
zie je, het is zuiver geluk. Je moet Je door zakken
nooit laten ontmoedigen. Hoofd op, George, en neem
je kans, wanneer die komt".
„Die is gekomen", zeide George stralend; de her
innering aan zijn schitterend succes verjoeg voor een
oogenhlik de herinnering aan zijn' tragische misluk
king.
„Ben je geslaagd?"
"Ja' Wordt vervoüfejd.