Drukkende lasten voor Noord hollands Noorderkwartier Zaterdag 21 Augustus 1926. 69ste Jaargang. No. 7898. Tweede Blad. Feuilleton. Ëeamaal Yoet aan boord „%acht Uitslag Kloosterbalsem SchagerCourant door D. KOOIMAN, lid raa Gedeputeerde Btateo van Noord-Holland. II. In Maart van dit Jaar schreef ik mijn beschouwin gen onder den titel „Ingrijpende gebeurtenissen voor Noordhollands Noorderkwartier", waarin ik behan delde de plannen tot vervroegde droogmaking van de Zuiderzee. Het wetsontwerp, dat ik toen besprak, is inmiddels geworden de wet van 25 Mei 1928 (Staats blad no. 601), tot wijziging van de wet betreffendè afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee. Toen reeds wees ik op een schaduwzijde van dat wetsontwerp. Ik had het oog op het voorgestelde ar tikel 4bis, waarin wordt bepaald, dat in de kosten van een deel der werken wordt bijgedragen door de provinciën, die geacht kunnen worden bij de uit voering dier werken in meer directen zin belang te hebben. De omvang dier bijdragen, alsmede de wijze van betaling zoo staat er verder in artikel 4bis worden bij de wet geregeld. Welke zijn nu die werken, waarvoor provinciën door een nader te treffen wettelijke regeling tot bij drage zullen worden verplicht? Het zijn volgens ar tikel 4bi9 de kosten van don afsluitdijk en de kos ten van werken, noodig tot voorziening in de belan gen van waterkeering, afwatering en scheepvaart voor zoover deze dat wil zeggen de belangen van waterkeering, afwatering en scheepvaart door de afsluiting en de droogmaking geschaad worden. Ik echt het noodig, wegens het groote belang der zaak, ©enigszins uitvoerig mede te doelen wat in de Staten-Generaal bij de behandeling van dit nieuwe artikel is voorgevallen. Tet oorsnrc drage in de kosten n werken tot voor ziening in de belangen van -raterkeering, afwatering en scheepvaart werden daarbij aanvankelijk niet ge noemd. De regeering motiveerde het nieuwe artikel op 27 Mei 1925 in de bij het wetsontwerp behoorende me morie van toelichting met de volgende uiteenzet ting: „Dit artikel strekt er toe, in de wet het begin sel vast te leggen, dat in de kosten van den afsluit dijk zal worden bijgedragen door de provinciën, die geacht kunnen worden, bij de uitvoering van dit werk in meer directen zin belang te hebben. Over de vraag aangaande den omvang dier bijdragen en de wijze van de betaling daarvan kan thans, ook al doordien de Zuiderzeeraad deze aangelegenheid nog in onderzoek heeft, niet worden beslist. Het ligt dan ook in de bedoeling een en ander nader bij de wet te regelen. Over het beginsel is echter naar de mee ning van ondergeteekenden kwalijk verschil van ge voelen denkbaar; het is dus aangewezen te achten nu omtrent de dekking der kosten van den afsluit dijk een regeling zal worden getroffen, tevens al thans in beginsel vast te leggen, dat de provincies, wier belangen door de afsluiting in bijzondere mate zullen worden gebaat, in die kosten zullen bijdragen". Ziedaar dus een niet zeer blij verschiet geopend voor de landstreken, die van de Zuiderzeedroogma- king eenig voordeel zouden kunnen ondervinden, bijv. door verbeterde afwatering of door besparing op kosten van dijksverdediging. Wat zouden de leden van de Tweede Kamer, wat die van de Eerste Kamer van dit voorstel zeggen? Laat ons dat eens nagaan. Elk wetsontwerp wordt, alvorens het in openbare behandeling komt, 4n de afdeelingen van de Ka mer onderzocht. Zoo gaat het in de Tweede Kamer en zoo gaat het vervolgens In haar voornamere zus ter. in de Eerste. Van dat afdeelingsonderzoek wordt een schriftelijk verslag opgemaakt het voorloopig verslag en de bij het geval betrokken ministers dienen daarop van antwoord de memorie van ant woord. In het voorloopig verslag nu van de Tweede Kar mer werd de vraag gesteld, waarom in het nieuwe artikel naast provinciën niet ook waterschappen wa ren genoemd. De Kamer kreeg van de ministers van Waterstaat, van financiën en van oorlog (oorlog heeft bij de Zuiderzeedroogmaklng ook belang, want...er zullen ook verscheidene millioenen aan den oorlogs god worden ten offer gebracht voor werken van landsverdediging!!) ten antwoord: „Wel is waar zijn in dit artikel alleen de provinciën genoemd, doch dit behoeft niet uit te sluiten, dat de provinciën de wa terschappen in deze aangelegenheid betrokken". Zoo was het al vrij duidelijk aangegeven, maar nog duidelijker wil het zegge;n de provinciën moeten zich maar geheel of ten deele door de waterschappen laten schadeloos stellen; de Provinciale Staten heb ben naar grondwet en wet daartoe de macht. Bezwaar werd in het voorloopig verslag der Twee de Kamer tegen dezen nieuwe betalingsplicht eigen lek aiet gemaaktHeel schuchter slechts werd op gemerkt: „Verscheidene leden verklaarden de in- idng van dit artikel een weinig voorbarig te jen, vooral waar omtrent den omvang cm de wijze van betaling nog niets kon worden mede gedeeld Maar hiermede waren de genoemde ministers het heelem&al niet eens. Wat schreven zij in de memorie van antwoord? Men leze: „Dab invoeging van dit artikel een weinig voorbarig zou zijn. kan bezwaar lijk worden toegegeven. Het legt het beginsel vast op het oogemblik, dat met de werken een begin zal1 worden gemaakt: omtrent don aanvang en de wijze van betaling zal uiteraard nadere overwi overleg geboden zijn, nadat omtrent het In het artikel zooals het oorspronkelijk werd voor gesteld was alleen sprake van bijdrage in de kosten van den afsluitdijk. De kosten van werken tot voor- dooi A. S. M. HUTCHINSON, Voor Nederland bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr. 49. I i i l Zwijgend aten en dronken zij. George zat somber uit het raam te kijken. Zachte snikken kwamen van zijn Mary; hiji had geen woorden voor haar; keek den anderen kant uit. Maar dan klonk er een verschrikkelijk, snikkend geluid. Hiji sprong op. Zijn Mary trachtte met de grootste moeite eeni kop thee te drinken. Met ho vende handen zette zij het kopje neer; haar gezicht was rood. trok krampachtig. ..Huil niet. lieve Marykins, huil niet." Zij zette het kopje neer; slikte; hijgde: „Ik huil niet ik lach", en zijl barstte in een vroolijken lach uit. George volgde haar voorbeeld. .George!" hijgde zij. „Als je je zelf eens hadt ge zien, toen je die verschrikkelijke geschiedeniseen vertelde!" Hij hijgde: „Toen ik die katten verwisseldel' Zir, hijgde: „Mr. Marrapit's gezicht Hiji hijgde: „Mis. M&jor'st De uitputting van hun vroolijkheid belette hen verder te spreken. George veegde zijn tranondeoogen af; Mary «noot luidruchtig haar neusje, streek haar weerbarstig gouden haar glad. „Nu voel Dc me veel' beter," zeide George. „Ik ook een heel'eboel. Het is nergens voor, je ellendig te maken om wat er gebeurd ia, nietwaar lieveling?" „Neen, nergens voor. Kom laten we op de sofa gaan zitten en zien hoe het met ons staat." Zij legde haar gouden kopje tegen zijn manlijken schou der; hü sloeg zijn rechterarm om haar heen; ri* vlijde haar handen op de bruine vuist, die in haar schoot kwam. Samen namen rif hun vooruitzichten in 'oogen- schouw: Sombere beelden. „Maar we zitten er leeljjk in," resumeerde Ge orge. .„Maar we hebben elkaar," zeide aiüterwijl Zij zich tegen hem aan vlijde. George koste haar. Hij voelde in zijn zakken. ,-,lk heb niog ongeveer drie pond over van wat Mar- rapit mif gegeven heeft, voor het volgen van het ■poor. Ja, Mary, we zitten er leelijk tussohen.'' tyI vblde zich neg dichter tegen hem aan. Da avond, op zijn teenen door het raam wellicht verrast door den geringen tegenstand e de regecring. te gelijker tijd nog maar een werd namelijk, bijdragen te heffen, daarmede niet is uitgemaakt, dat zij het andere denkbeeld niet meer houden over wegen. Ik vraag van de regeering nu geen besliste toezegging, ik zou haar alleen willen vragen: laat die gedachte nu niet los, maar overweeg die ge dachte, want zoowel' de billijkheid als het finan cieel belang van den staat brengt mode, dat deze gedachte ernstig wordt overwogen en onderzocht." De minister van waterstaat heeft over de gehoelc zaak geen woord meer gezegd- Wat in de richting, door den heer Albarda gewenscht, van de zijde der regecring onze land- en tuinbouwers wellicht nog boven het hoofd hangt, we weten 't niet. Teen slotte, ging het in de Eerste Kamer al' niet veel beter. Ook daar geen enkel woord van bestrij ding, alleen van de zijde van den heer Westerdijk een woord van bedachtzaamheid en een aansporing jtudeeiing van het geval alvorens van de bijdragen zal worden over- tot tot vastsi gegaan. Deze spreker zeide dat niet alleen in de koeten van don afsluitdijk, maar ook in de koeten van andere hierboven reeds genoemde werken door daarbij belanghebbende provincies moeten worden bijgedragen. Destijds we schreven Januari 1926 heb ik niets daarvan begrepen en nu een half jaar later begrijp ik het nog evenmin. ZooaJa ik boven reeds opmerkte, gaat het bij: dit „schepje en op" over de kosten van werken, welke noodig zijn om te voorzien in de belangen van waterkeering, af watering en scheepsvaart, indien door de afsluiting en de droogmaking die belangen geschaad worden. Nu spreekt het vanzelf, dat als bijv. scheepvaart- belangen geschaad worden men denko o.a. aan de havens van Hoorn, Enkhuizen en Volendam of als afwateringsbeaangen geschaad worden men denke aan de uitwateringssluizen van Scher merboezem de dienst van de Zuiderzeewerken daarin voorziet. Evenzeer vanzelfsprekend is het, dat de kosten daarvan komen voor rekening van het lichaam dat de droogmaking onderneemt. Dat in die koeten door de provincie Noordholland en via de provincie door waterschappen zou moeten worden bijgedragen, moet ten "eenenmale uitge sloten worden geacht. Zoo staat het ook-met alle andere schade, die mocht worden toegebracht. De memorie van antwoord geeft over /lit schepje er op' wei wat woorden, maar geen Iioht, en m de toe komst zal wol' terdege opgelet mogen worden of hier geen onbillijkheid wordt begaan in 't kwadraat. Bij de openbare beraadslaging in de Tweede Kar mer op 24 Maart 1926 werd heb er niets beter op. Hot opleggen van bijdragen aan provin ciën af te wentelen op waterschappen vond bü niemand bestrijding, terwijl het van verschil lende zijden werd verdedigd. Zoo sprak de heer Van Gijn: „Ik voor mij1 juich artikel 4bds, dat de bijdragen voorschrijft, in hooge mate toe. Ik heb er vroeger ook vaak op gewezen, dat als de afsluitdijk de omliggende landen zooveel rijker maakt, deze dan ook bijdragen in de kosten moeten geven voor dat voordeel." De heer Albarda ging nog verder. Deze zeide: „Ik wensoh met blijdschap te oomsrtateeren, dat de regeering een eina den weg is opgegaan, dien ik in Maart 1918 bü de behandeling van het eerste wetsontwerp over de Zuiderzee haar heb aanbevo len, nl., dat de regeering in dit ontwerp van wet ons heeft voorgesteld, om te bepalen, dat" van do provinciën geldelijke bedragen zullen worden ge vorderd. Dit verheugt mij, want ik heb sinds hei oogenblik, waarop ik dit, in Maart 1918, heb aan bevolen, nog, geen pogenpJik twijfel! bijl mij .voelen opkomen omtrent dc juistheid en billijkheid van dat standpunt. Ik heb echter in 1918 niet slechts den wenscb uitgesproken, dat de bijdragen in de kosten van de Zuiderzeewerken zouden worden gevraagd van do provinciën, ik heb toen ook den wensoh uit gesproken, dat. bijdragen zouden worden gevorderd van de grondeigenaren. Niet slechts de provinciën hebben vAn de afsluiting voordeeten te verwachten, maar vooral de grondeigenaren in de aanliggende provinciën kunnen zeer groote voordeelen van de afsluiting tegemoet zien. Het schijnt mü alleszins billijk, oat. die grondeigenaren tot een bijzondere bijdrage, die hun geheele voordeel1 niet behoeft op te «kikken, maar toch aan hun voordeel! kan wor den ontleend en daarmede kan worden gemotiveerd, zullen worden verplicht. Ik hoop, dat nu de re- goering heeft voorgesteld om van de provinciën Deze spreker zeide op 21 Mei 1926 ut de Eerste Kamer het volgende: „Een ander belangrijk vraag stuk betreft de bijdragen van de naast belangheb benden. Art. 4bis van het ontwerp tot wijziging van de wet van 14 Juli 1918 spreekt 't beginsel uit, dat de naaste belanghebbenden, daar provinciën ge noemd, zullen hebben bij te dragen naar de wet, die in de toekomst daarvoor zal1 - worden gemaakt. Uit een nadere gedachtenwisseling is later ge bleken, dat verondersteld wordt, dat de provinciën aan de waterschappen oen gedeelte van haar lasten zulten kunnen overdragon. Het komt mü voor, dat dit beginsol volkomen juist is en dat ook in toepassing moot worden gebracht oonorzijds, maajr dat anderzijds die toe passing uiterst moeilijk is. De oommisaie-Lovink heeft in drie hoofdstukken getracht door een becijfering eenigszins te weten te komen, om welke .bedragen het hier gaat, be dragen, die dan als lasten zouden moeten worden gelegd op de gronden der naaste belanghebbenden. Zij komt tot de oonolusie, dat de landbouw van Friesland en Noordholüand jaarlijks verscheidene millioenen baat zou vinden bij do indüking. Do ver- eeniging tot ontwikkeling van den landbouw in Holhmofl Noorderkwartier, een belangrijke land- bouwvereeniging in Noordholland, hemt becijferd, dat de Noordhollandscho landbouw boven het IJ jaarlijks ruim twee inillioen baat zou vinden bü de indijking van de Zuiderzee. De andere voordeelen voor de omringende landen, ala het onderhoud van dijken, de verbetering van de afwatering, de scheepvaart en dergelijke bij komstige voordeelen, schat de commissie-Lovixd: op een kapi.taalwaa.rde van ruim 17 inillioen. Ui deze cijfers blijkt wel, dat hot gaat om zeer belang rijkebedragen, maar wie kennis genomen sluipend, trok zijn donkere toen George eindelijk een U, ijnen om de kamer, hand terugtrok. I .het touw Hoe, vasthield. rcn aa kanm> tUn vganscheppen ueni van hot rapport der oomnussie-Lovink zal tevens tot ^e oonolusie zijn gekomen, hoe uiterst moeilijk het is met eenige juistheid die baten onder cijfers te brengen. Ik stel mij voor, dat een onderzoek op dat stuk, dat zou leiden tot een wetsontwerp, een zeer langdurig onderzoek zou zijn en oen veelzijdige voorbereiding zou oischen." En ook in deze kamer dood de minister van waterstaat, mr. Van der Vegto, op dit punt er vol ledig het zwijgen toe. Wat nu tot al deze dingen te zeggen? Als men zoo leest, dat het opleggen vai alis om strijd werd geroemd, door één spreker slechts tot voorzichtigheid werd gemaand, dan moet men bijna den indruk krijgen, dat deze nieuwe heffingen inderdaad volkomen billijk zijn to achten. Maar tooh, om het op zijn NoordhoBandsch te zeg gen*: juist die laatste spreker scheen toch wel een Beetje nattigheid te gaan voelen. Zijn waarschuwin gen moeten in elk geval' bijzonder op prijs gesteld worden. Deze heffingen vertoonen wel' eenige overeen stemming met belasting op waardevermeerdering en met de Duihsphe bettermenttax, hier wel lering zijn intusschen in ons land tot nog toe mislukt, of men moest daaronder ook willen rang schikken de in zeer enkele gemeenten in de laatste jaren geheven belasting pp bouwterrein. Ook de baatbelasting of verbeteringsbelasting, in 1920 in de gemeentewet opgenomen, is in nog slechte wei nige gemeenten ingevoerd. De billijkheid ervan wordt meestal ontkend en van de zijde van belangd hebbenden rijst steeds ernstig verzet. In een heel enkel geval is het voorgekomen, dat van eigonaars Ëlij spoedig en zeker genezen Ie aangetaste plekken lederen I te behandelen met AJCKER'. als te Runnygate." n Dan kwam hü naast zyn Mary zitten. „Monjen zal ik allé dingen nog eens goed informeeren. Maar zeg', het wordt laat, ik moet nu eerst de zaak met Mrs. Pinking regelen. We hebben nog geen af spraak met haar gemaakt." m „Ja, liefste" stemde Mary toe.. En met scliitteren- ijke bundel van veelkleurige kin de oogOn ging^ Zij1 voort: „O, Geoorge denk eens aan Na een kleinen zucht liet Mai dat de droomon, die Ala een groote vrooliüL.l w. derballons, dte plotseling vrij gelaten worden, zweofiden laatsten keer, dat je me hier gebracht hebt. den rij weg. Zij keerde tot het droevige heden terug; t Ik had niets to verwachten dan woer eon be zag, dat haar Georgo rijn POP stopte. trekking te zoeken; en jü was nog .niet door je Hü etond op; liep dampend de kamer op en neer. examen. En nu nu, ofschoon we ons klein ..Ik heb het allemaal1 al voor elkaar, Marykinsr'' huisje te Runnygate verloren hebben" (zij kon een zeide hij. „Ik heb alles al geregeld. We zullen er kleinen zucht met inhouden) „gaan we feitelijk over bost doorheen komen." Hü' ving den bewouderenden een paar dagen trouwen I George, ik zal niet kunnen blik in de oogen van zijn Mary op; inhaleerde en slapen in de hoop, dat morgen alles goed af zal blies ©en groote rookwolk uit; herhaalde den moeien j loopen." zin: ;,We zulten er best doorheen komen." j „Dat zal het," zeide George haar. Lieve George! zeide ri zacht. Haar diepe zucht van verlichting verried den „In de eerste plaats is or nog dip locum tenens,1 teug, dien zij uit die schitterende toekomst genomen dien ik in het Noorden kan krijgen. Jk heb die nog| had. „Bedenk eens, dat we over een week .of zoo niet afgeslagen. Welnu, ik zal1 die aannemen. Het'voor altijd bij elkaar zullen zijn. Waar wil jc zoo- ia 1Jin het lang1 logeeron? Heel' dicht bij. Neem je oen kamer daarheel dichtbij» George?" pIlroop, üjj staarde aa« "\faa-r Tïn-f «awo vreeselijk goedkoop,. Je kunt er bijna van rdetelga niet weg.: loven." „Jo gaat -niet weg?" herhaalde rij- Zü Eet nu do irrlteerende praktische, vrouweliüko „Natuurlijk niet. Ik neem hier een slaapkamer, *mde van zich aaien. „Kaïn jc dat? Hoer weet je en op deze kamer eten wij. We gaan niet moer dat,_ Goooigie?" van elkaar, Marykinsr zoo in de rede, Mary. Iedereen weet, dat het teven in het Noorden goedkoopste in het Noorden." „Natuurlijk," excuseerde zij zichzelf. Natuurlijk lierete, dat begrijp ik." „Waar was ïk.ook alweer v„ Ik zal' het baantje dus maar nemen, liefste. Ik zal het de volgende maand nemen. En luister we zrillen trouwen en daar op een paar gezellige kleine kamers gaan wonen." Een vurige blosbedekte haar wangen; zij kon slechts fluisteren: „Georgie, lieveling Hü bleef staan om haar tegen zien aan te druk ken en haar goudblond haar te kussen. Dan begon My'n impulsieve George begreep dadel bedoelde. „Ja?" vroeg hü- ,Ja? Wat „O, George pe kan hier geen kamer nemen. Wo kunnen hier niet so.men eten!" „Maar waarom niet? Waarom niet?" „Het zon niet goed zijn 1 Hot zou niet goed ri'n. George!" tiaar impulsieve^ Georgo zocht naar woorden. „Niet goedi Bü miju ziek Mary ik begrijp je soms eenvoudig niet. Niet goed! Waarom te hot niet goed?" Het was zoo moeilijk te zeggen. „Je begrijpt niet, liefste ,,Neen, ik laat me hangen als ik het doo. Het ©zworen en rug J -- -~0 „oist. ni van een notaris. Ik weet niet zeker hoe het moet, in orde gebracht hpb, kom jo met je boz' maar dat zal' ik morgen wel informeeren. Ik weet, nü stak boos ri'n hand uit „waarom te hot dat je allëbei een week of zes in de plaats gewoond niet good?" moet hebben ik zal dat allemaal wel regelen. Mijn arme -kleine Mary klampte zich aan haar Dan zullen we naar het Noorden gaan en af- kleine prinoipes vast. „Zie je.dat niet in? Wo zjjn wachten wat er gebeurt; we zullen opsparen en geëngageerd, lieveling; en daar wo geëngageerd na verloop van tü'd een praktijk koopen precies ri'n, moeten .we niot zoo bij elkaar leven. Do mon- van peroeelen aan eon straat, die geasphalteerd of verbreed word, een bijzondore bijdrage werd - go- heven. Over het algemeen kan men echter wel zeg- Odat dergelijke bestemmingsheffingen in ons geen ingang vinden, impopulair ri'n. Rijk, H'noie, gemeente, waterschap, ri brongen van een verbetering hier, en morgen weer daar, e kosten worden bestreden uit de olgemceno lasten. Men maakt geen aparte potjes, waarin aparte belastingkjes worden gestort. Nu eens pro fiteert de een wat meer van door de overheid uitgevoerde werken, een volgondcn koer is een ander aan do beurt. Moet dat nu met de Zuiderzeewerken anders gaan? Men houde wel in het oog, dat die werken een onderneming vormen qp zichzelf, Zü worden niet ondernomen met de eigenlijke bedoeling ver beteringen te brengen aai; reeds bestaande land streken. Hébben dia nu tocvsUig uitricht op daar mede verbandhoudende voordeelen, moet aan het RÜk onmiddellijk er bü z,ün om daarvan een grooter of kleiner deel tot zich te trekken? Er zou nieté tegen in te brengen zijn als het rijk ook on voorziene nadeelen aan groote landstreken voor zijn rekening nam. Men denke nu nog moor eens aan de financieel© gevolgen van don watersnood, voor Noordhollands Noorderkwartier. Daartegen over mag waarlük ook wel eens oen meevallertje» staan, zonder 'dat het rijk nu maar dadelük weder een deel daarvan opcischt. Ontstaat in bepaalde doelen van het land ten gevolge van de droogmaking der Zuiderzee groo- tere welvaart, ia kostenbesparing daarvan het ge volg, welnu net rijk krügt daarvan toch immers zün gerechte deel' in den vorm van verhoogde op brengst der gewone belastingen, inzonderheid grond belasting en inkomstenbelasting. Niét alleen dat de afsluiting en de droogmaking van de Zuiderzee een zaak te op Zichzelf, er komt nog bü, dat de geheele onderneming geensgans on rendabel belooft te worden. Dc onlangs door dc regeering opgezette berekeningen wüzon een totale uitgaaf aan van 543 millioon gulden, waartegenover staat een geraamde kapitiiatwaarde der droog te leggen gTonden van 510 mi Ui oen gulden. Het ver schil van 33 millioen golden mag zeker geacht worden ruimschoots te zullen worden gedekt door tal van indirecte voordeelen^ aan de droogmaking, verbonden, waarop de regeering steeds grooten na druk legt. Men denke alleen maar eens aan de vermeerderde belastingsopbrengsten voor 'a ri'ks schatkist. Is hot nu onder dergelijke omstandigheden biHük aan^ landstreken, die van de drooglegging vermoe delijk voordeel zullen "hebben, deswege het doen van nieuwe uitkeeringen op te leggen? Ik kan het nog niet inzien. Ik acht Povendien groot gevaar aanwezig, dat het spreekwoord weder bewaarheid zou worden over het verkoopen van da huid voor dat de beer gevangon is. Mocht onverhoopt aan deze bijzondero betalingen ten slotte niet meer ri'n te ontkomen, dat men dan toch wol in het oog houdo de waarschuwin gen van den heer Westerdijk in de Eorste Kamer tot het maken van ernstige studie en hot betrach ten van groote voorzichtigheid. Dat men zich dan althans zooveel mogelijk boperkel Hollanders, Iét op Uw saeck. zouden Hü begon woedend te worden. Zeker, hü had een duivels moeilijken dag. „Mem.'en 1" riep liij uit. >De mem hen; jullie vrouwen denken ai tijd aan de menschen! Wie komt er achter" Wio tor wereld komt er achter?" Hot instinet van geslachten van opvoeding gaf haar het instinctieve antwoord op den instinctievcn zachten toon: „Wü zouden het weten, George." „O, lieve God!" Hij slikte ri'n geprikkeldheid in; lachte ondanks zichzelf; ging naar ri'n Mary. „Mary, wees 'toch niet zoo dom, dom gansjo. Het te heusch te, te belachelijk." Zü gaf hem ri'n zoon terug; maar ri" bleef op haar stuk staan. „Hert zou verkeerd ri'n» Georgo heusch F' Haar Georgo belde zoo woest, dat Mrs. Pinking in paniek do trap op vloog. Heel rechtop staande, sprekend in korte narde zinnen, niet'de minste aandacht schenkend aan ri'n trme Mary, regelde hy allés.. Miss liumfray zou haar oude s.aapkamor woer krijgen.Bij de weelc.Ate Mrs. Pinking zoo good wilde zijn, zo op dezelfde voorwaarde te ge ven. Hü /bedankte haar. Dat was dus geregeld. Hü zon morgenochtend komen kijken. Hü wüdo nu Mrs. Pinking goedenavond 'zoggon. Mrs. Pinking wonsohte hom ook goedonavond; ruimdo hot theegerei op. Haar aanwezigheid stol'do den bruten Georgo in staat rin stoenhardo houding to bewaren; ont nam ri'n liovo Mary do gelegenheid hem met haar tranen to smolten. „Nou, gooden nacht" zeide hü hard als üzer tegen haar. „Ik loop. morgenochtend wel even op." „Slaap Ickoor," fluisterde ri na een kleinen snik; preveld o dan oon: „O George, Georgo!" Zij yolgdo hem tot de dour. Hü was de trap af voor ri haar stom kon behcorechon voor een: „Waar ga je naar toe, Georgo?" Met do yiiots ontziende woodo van iemand, die. in do rivier springen wit, riep hü terug: ,Jk? Ik? O, wat komt dat erop aan? Wio*geeft or nu wat om waar jk heen ga?" Do voordeur sloeg too. Laat in dien nacht, terwijl oen jonge vtouw op oon kussen in oen ahntorkamor van Meath Strocc, Battersoft, snikte, liop oen jonge man, dio woedend door Londen gozworvon had, do straat van hot oon eind naar net andere door, starend naar de ra men van hot huis, waarin zij was. Dozo jonge man preveld o, gostiouToordo, steunde. O, verdomme!" was zün rofroin. „O, Mary! O wat oen vervloekte' bruut bon ik!" Het was oon bitter einde van een vrecselijken dag.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1926 | | pagina 5