KI
WJjÉ
VOOR DE KINDEREN*
K
FM
Het Dagboek van Hansje Teddybeer en Mimi Poesekat
Voor de Kinderen.
et Geheim van het oude
Horloge.
ook prompt aanweilg. In Zuid-Frankrijk
men u vertellen, dat heel lang geleden, ten
Mozes, de mol zijn oogen heeft omgeruild
staart van de do pad. En sinds dien tijd
li du» de mol blind en heeft de pad geen «taart.
De Russen weten een andere verklaring te geven.
ZIJ zeggen, dat bij de sohepping de mol geen oogen
gekregen heeft, maar dat het dier een paar oogen
moest verdienen. Zoodra de mol «ooveel heuvel» op
geworpen heeft als er sterren aan 't uitspansel
staan, zou hij een paar oogen krijgen. Hiermede is
dan eveneens verklaard, waarom de mol steeds zoo
druk doende ls, aardheuvels op te werpen.
Ook wordt hier en daar verklaard, dat de mol
zijn oogen aan een ander dier heeft uitgeleend en ze
nooit teruggekregen heeft.
Huilend loppen Mimi en ik naar vader 718.
en moeder om te vertellen, wat er met de
ringen en met de diabolo gebeurd is. „Ja,
maar, hoe kwamen de kleintjes aan jullie
roeelgoed?"
Nu moet het hooge woord er uit. Ik
wordt naar m'n kamertje gestuurd en.
moet 'n heeleboel akelige strafregels
schrijven: „Ik ben veel te groot om met
een aapje-op-een-stokje te spelen."
Fin
719. Mimi vergaat het niet beter. „Ik mag
im'n speelgoed niet met kleine kinderen
ruilen'* moet zij schrijven, wel honderd;
maal. En 't papier wordt nat van haai:
tranen.
720. Ukkie en Pukkie krijgen ook straf na-
tuurlijk.eZe moeten allebei een kwartier
lang in den hoek staan en we krijgen
allemaal voor straf na 't eten niets van
|j| de heerlijke rijst met krenten,, die moe
der had gekookt.
Mimi's tante Zachtvel, staat iedere
week mot een koekkraampje %op de
ttiarkt. Ze heeft, (lat is te begrijpen', al
tijd "heel wat klantjes onder 't jonge
volkje.
722. En nu 't. vacantie is, mogen Hans en
Mimi haar helpen. Eerst hij het uitpak
ken van kisten en doozen, het étaleerén,
later bij 't inpakken voor de klanten.
723. Kijk daar heb je Pi opa, die 'n stroop-
wafol komt halen. „Da-ogl" roepen Hans
en Mimi lachend. Die Piepa snoept nog
net zoo graag als vroeger.
724. Allerlei menschen verdringen zich om
tante Zachtvel'a kraam: juffrouw Ooie
vaar koopt 'n pond; allerhande, Jansjo
Konijn een ptukje kantkoek, en Joris
Aap zou ook graag iets hebben, maar...,
hij hooft geen centjes 1
Nieuwe avonturen van Bram Vingerling.
door L. Roggeveen.
Vervolg.
Kan nog komen", zei Bram.
zou ';t wel wat laat zijn" antwoordde vader,
t hij is al drie-en-twintig jaar dood."
elk geval: beter laat dan nooit", zei moeder,
tullen wo nu de ontbijtzitting maar opheffen?
heerlijk mooi weer, "en Bram en Willy zullen
iloof ik, niets op tegen hebben, om wat te gaan
Hè, ik zou heusch wel zin hebben, om mee
in, hahahal"
gebeurde. Bram en Willy trokken er, op uit en
er..., bleef thuis!
i
avondbladen brachten het volgende nieuw», dat
bevend van nieuwsgierigheid las:
i AANRIJDING IN DE' WAGENSTRAAT,
laernemen uit officieeion bron, dat de onbe-
iie wielrijder (men zie ons Avondblad yan giste
nde r de laatste berichten, en 't artikel in ons
toidblad zich niet bij de politie heeft aangemeld
Inde zijn portefeuille met inhoud terug te be
en eventueele inlichtingen te verschaffen,
'ens kunnen wij melden, dat Dr. Chaudpied,
w in de natuurkunde alhier, verklaard heeft,
't uitknipsel, aanwezig in de portefeuille van den
ijder. een gedeelte is van een art[kel, geschre-
door Dr. J. C. Stuyvesant in 't Nieuw Weten-
•pelijk tijdschrift, d.d. 1 Februari 1903.
wij in ons ochtendblad reeds veronderstelden,
H dus waar te zijn. De onbekende wielrijder
op de hoogte zijn met enkele bijzonderheden
Wende het werk van prof. Suyvesant.
onderzoek wordt voortgezet. Gezien de zeer
gegevens, schijnt het twijfelachtig, dat ooit
fesulaat bereikt kan worden.
H zullen onze lezers trouw op de hoogte houden
wat* ons aangaande deze kwestie ter oore
1(ftt komen.
ik heb 't horloge en ik zal 't uitzoeken", zei
a!n; .Ik zal de geheime kracht vinden!"
Ie wat, Brammie?" vroeg, Willy.
W we een spelletje schaken?" vroeg Bram.
Kantwoórdde Willy.
Keurde. Maar Bram had' er z'n gedachten
bij en 't verwonderde hem dus heelemaal
hij na 12 zotten z'n Koningin al kwijt was,
na 20' zetten schaakmat stond! Maar Willy glun-
te' Geen wonder! 't Was ook èe eerste keer, dat
Van zijn neef won!
Verdoen", zei Bram. Hij zou Willy wel eèns
Zlen- dat, hij ook niet voor de poes was.
kreeg wit, en Willy zwart. Na drie zetten
J Willy verwonderd.
<ooa]8 jij speelt, heb iïc 't nog nooit meegemaakt,
zei hij.
zGs zetten, keek Willy angstig!
fla twaalf zetten was hij dood, morsdood,
jakmat!
Z00'" zei Bram.
VI.
Een belangrijke ontdekking.
„Zeg Brammie, wat maak je eigonlijk?" vroeg
Willy dep volgenden ochtend, toen ze samen in, 't
.laboratorium" waren.
„Een algemeene tijdaanwijzer", antwoordde Bram.
„Een.... wét?" vroeg Willy, die in de verste verte
niet begreep, wat Bram bedoelde.
„Een al-ge-mee-ne tijd-aan-wijzer", herjiaalde
Bram, met den nadruk op elke lettergreep, „Wacht
even, dan zal ik ',t je zoo'n beetje uitleggen".
Bram begon, maar Willy snapte er de helft niet
van.
„Dus die ouwe knol daar", zei hij eindelijk, „moet
om zoo te zeggen de heele zaak in beweging bren
gen?"
„Zoo is het", zei Bram. Hij nam het horloge dn
z'n hand.
„Half tien" zei hij.
„Wat zeg je?" vroeg Willy verwonderd, ;,'t is toch
al lang over tienen?"
Bram keefc op z'n eigen horloge, 't Was waar:
kwart over tienen!
„Weer wat nieuws", dacht 'hij. „Eerst Hep het goed
en nou loopt het achter! De geheimzinnige kracht
is er uit en nou loopt het achter. Maar.... maar
natuurlijk, dat kén ook niet anders! Toen het witte
poeder er nog in zat, liepen alle andere klokken
vóór. Dat kwam door de kracht van het poeder. En
de kóperen knol zélf liep gelijk! Had die dan eigen
lijk niet veel méér vóór moeten loopen? Gek, dat ik
daar niet eerder aan gedacht heb! Wacht even, ik
ben er! Mèt poeder liep 't horloge gelijk, dus moet
't ook zónder poeder achter loopen. Dat is logisch.
Misschien heeft professor Stuyvesant er wel met op
zet watkrachtpoeder ingedaan, om 't gelijk te laten
loopen! Wat een prachtuitvinding toch! Wacht
maar....!"
Zoo dacht Bram.
Willy, die ondertusschen een boek over Stephen-
son gevonden had, zat rustig te lezep. Bram maaktet
van de gelegenheid gebruik, door de teekentjes in 't
binnenste deksel nog eens nauwkeurig met z'n ver
grootglas te onderzoeken. Hij vond geen nieuwe tee-
kèns.Zou misschien het huis op den Prinsen
gracht, waar prof. Stuyvesant gewoond had, hem op
weg kunnen helpen? Etens onderzoeken! Je kon nooit
weten!
„Ga je mee, Willy?' vroeg hij meteen.
„Waarheen?"
Een wandelingetje maken door de stad. 't Is zulk
"ijn weer!"
„Goed", zei Willy, „maar ik moet me dan even
?aan kleeden,' Brammie."
Kleeden?" vroeg Bram, „je bent toch gekleed, zou
ik zeggen?"
„Ja," antwoordde Willy, „maar niet voor de wan
deling. Wacht maar eventjes, ik ben in. 'n minuut
of tien terug."
Bram zweeg en berustte. Willy was nou eenmaal
anders dan hij.
Hij wachtte, tien minuten, een kwartier, twintig
minuten....
Toen trad daar binnen een..;., keurige mijnheer,
witte broek, witte schoenen, donker jasje, lila das,
stroohoed
„Precies een ijswafel, die hoed", vond Bram.
witte handschoenen, een rottinkje...., alles
even piekfijn!
„Me voilé.",' zei Willy, terwijl hij met een elegant
gebaar zijn hoed afnam,
„Doe nou niet zoo gek", zei Bram.
„!Hoe zie ik er andera uit, hè?" vroeg Willy.
„Enorm", zei Bram. „Daar 3» alles mee gezegd."
Willy glimlachte.
„Eii waar gaan we heen?" vroeg hij.
„Do stad door", zoi Bram. „Weikon dag hebben we
vandaag? Vrijdag! Dan kunnen we wel eens naar
de markt gaan! Hel) je die wel eens gezien?"
„Is 't daar niet vies en smering?" vroeg Willy,
terwijl hij angstig naar z'n hagelwitte broek en
schoenen keek.
„Wolnee", zei Bram. „ICom maar gerust moe hoor."
Ze gingen op stap, 't fijne heertje en de doodge
wone Jongen. Ze praatten honderd uit, over allerlei
dingen, Bram, al® oen echte Hagonaar trotsob op
z'n mooie stad, liet Willy alles zien on bewonderen,
wat er maan te bewonderen was. Toon zo bij; het
prachtigo „Bijenkorf-paleis in de Wagenstraat kwa
men, wist Willy geen woorden to vindon...,
„Onze Amsterdamsohe Bijenkorf is mooi", zei hij,
„maar deze....! Nou! 'it Is gewoonweg schitterend."
Wol viermaal gingen zo 'in hot gebouw de „exa-
lier roulanf op en met do lift woon neer. Dat was
oen trap, waar je niet op behoefde te loopen! De
trap ging zelf naar boven, met leuning en all
„Pas op jo mooie schoenon", zei Bram. „Ala Je
zoo meteen boven komt, zou je de neuzen wel eens
kunnen beschadigen, want daar vouwen do treden
weer in elkaar en 't heele geval schuift onder de
vloer."
Met een handig sprongetjo wist Willy gevaar te
vermijden.
„Nu naar boven, naar den daktuin", zei Bram.
Wacht, met de lift!"
Wat een prachtig gezicht over de istadj had je daar
bqven
„Je kunt onmogelijk vallen", zei Bram, terwijl hij
wees op de hooge leuning, die rondom het heele ter
ras heenliep.
„Zeg Brammie", zei Willy, „is 't hier een lunch
room ook?"
„Ja zeker", antwoordde Bram.
„Dan gaan we hier bij een tafeltje zitten, en ik
tracteer je!" zei Willy resoluut. „Wat wil je ge
bruiken?"
„Ja....", zei Bram. „Wat neem jij?"
„ÏJs", zei Willy.
„Dan ik ook maar ijs", besloot Bram.
Willy tikte op de tafel en bestelde twee ijs. Een
oogenbïikje later zaten de twee neven genoeglijk te
smullen. Af en toe vroeg Willy wat aan Bram,, en
dan antwoordde Bram tusschen twee lepeltjes ijs
door!
„Fijn, hè?"
„En of! Zou wel tien portie's lusten".
„Dat zou, je leelijk aan je maag voelen, Brammie!"
„'t Zou wel losloopenl"
„Zeg Brammie, welke straat is dat? Eb is dat- de
groote kerk? En waar is hou 't Vredespaleis? Zeg,
kun je Scheveningen hier ook zien, en Voorburg en
Rijswijk?"
Bram wees en antwoordde, zoo goed als hij maaT
kon!
.Gezellig zitten we hier. hè Brammie?" t
„Om nooit weg te gaan, hè?"
Maar eindelijk gingen .ze weer naar beneden.
Een jongen riep Willy na: „Seg, hëp jij je hoedje
op?"
En Bram antwoordde: „Goed geraden, jÓf
Toot- paar den Prinsegracht!
Genoegelljk drentelden ze tusschen de stalletjes en
kraampjes door!
Bij con"van de bloemenstalletjes kocht Willy zoo
waar een reuzebos roode en witte rozen,
„Voor tante", zei hij.
Dat vond Bram zóó aardig, dat hij Willy opeens
tienmaal meer mocht.
„Och", dacht hij, „hij da nou oenmaal eon heertje,
maar kwaad is hij niet!"
Onder 't verder wandelen, vergat Bram niet, om
op de huisnummers te letten. Zoo ongemerkt schoten
ze flink op. Bram telde al, 680, 682.... en eindelijk
6981
Hot huis van professor Stuyvesant!
Wat een gebouw!
't Leek wol oen museum! 't Werd nu gebruikt door
oen groote Bankvoreeniging. De zware gebeeldhouw
de deur stond juist open om de talrijke bezoekors
door te laten. Door do ramen zag jo heele troepen
kantoorbedienden, druk bezig met typeny schrijven
on copiöeron. Deftige hoeren stonden druk gebarend
met, elkaar te praten. Daar werd gekocht en ver
kocht. daar word gehandeld, daar werd gepraat ovor
duizenden on tienduizenden en milüoenon!
„En vroeger woonde hier professor Stuyvesant",
dacht Bram, „heelemaal alleen met z'n huishoud
ster. Wat een verschil".
„Waar kijk je zoo naar, Brammie?" vroeg Willy.
„Ik.ochnergens naar," antwoordde Bram,
„He sta hier maar zoo'n beetje, hè?"
E!n daar hij wel begreep, dat hij' een heel dwaaa
antwoord gaf, fantaseerde hij; ar maar wat hij:
„ïk sta eigenlijk naar dat Bankgebouw te kijken.
Een oude schoolkameraad van me is daar op 't -kan
toor on nou probeer Ik, of ik hem ergens voor een
van die ramen te zien kan krijgen".
„Hoe ziet hij' eruit?" vroeg Willy belangstellend.
„Groot of klein? Donker of blond?"
Gewoon", zoi Bram. „doodgewoon." ïliji had niet
eens gehoord, wat Willy vroeg. Zijn gedachten wa
ren met heel andere dingen bezig.
„Zou die fietser van de aanrijdnig in de Wagen
straatdacht hij.
„Dus een jongen met twee oogen en één rechter
hand," lachte Willy. „Kijk, daar op de eerste verdie
ping, 't derde raam van links, staat een jongen, met
een sportpak aan. Kan hem dat wezen?"
„Een sportpak en een grijze^snor en een baard...."
dacht Bram halfluid.
„Hahaha", lacht Willy weer. „zeg, sta je mij een
beetje voor de mali te houden?"
„Ik? Welnee! Heelemaal niet" zei Bfcram. „Hoe-kom
je erbij?"
„En je staat te beweren, dat je schoolvriend een
prjjze snor en een baard heeft", zei Willy. y,Nou, als
dat geen dwaasheid is, dan...."
„Ik vergiste me", antwoordde Bram, die nu he--
merkte, dat hij een groote domheid gezegd had.
„Ik sta gewoonweg mijn vriend, die er niet eens
is, en den onbekenden fietser met elkaar te verwis
selen", dacht hij. „Zeg, laten we maar gaan, Willy!
Of wou je de markt nog eens langs?"
„Welnee", zei Willy, „ik weet er al alles van, hoor!
En mijn bloemen moeten ook drinken. Een paar
hangen er al slap naar beneden."
..Vooruit dan maar", zei Bram.
Hij keek nog even om naar 't groote gebouw en
bemerkto daardoor niet, dat 'hij tegen een voorbij
ganger aanbotste.
Wordt vervolgd