ehagerCourant VOOR DE KINDEREN. Zaterdag 19 Februari 1927. 70ste Jaargang. No. 8002. 't Is beter eerst gehoond en dan bewonderd, dan forst bewonderd en daarna gehoond. I Iedere menschelijke daad wordt beoordeeld naar iar drijfveer en wordt den mensch vergolden naar jiaard daarvan. Lijden leert lijden; lijden leert leven; lijden leert sterven. Indien wij alles wat God on« geeft ln onzen geest vorworkton, zouden we niet klagen, dat wij te wei nig van Hom ontvingen. Hoe voller de buidel, hoe lediger dikwijls het le ven. Wie rijk wil worden, leer te sparen! Al wint ge handen vol met geld. Toch blijft het arm met u gesteld, Zoo ge de winst niet kimt bewaren. Aan rheumatisme en ware liefde gelooft men eerst, wanneer men ze gevoeld heeft. GE8TIG GEZEGD. Eon dichter was eens de gast van dr. Gistal, een voornaam geneesheer te Marseille. Toen na het di ner de koffie werd rondgediend, verzocht de dokter den dichter zijn album met een van zijn geestige im provisaties te verrijken. Zeker, antwoordde de dichter glimlachend, haalde zijn potlood tevoorschijn en schreef voor de oogen van zijn gastheer de volgende regels: „Sinds dokter Gistal ons zijn hulp en kunde biedt, Om ziekten en kwalen, te genezen, Is 't hospitaal gesloopt,, want lijders zijn er niet Vleier; riep de dokter gestreeld uit; doch de dichter ging voort: Maar grooter kerkhof moest er wezen." NAAR DE GALEIEN. Dionysius de Oude, tyran van Syracuse, was zeer ijdel en hield zichzelf voor één der beste dichters van zijn tijd. Zijn hovelingon verstsrkten hem door hun vleierijen ln dien waan, maar alleen de philo- soof Philoxenes had don moed zijn oordeel ronduit te zeggen. Hierover werd Dionysius zoo boos, dat hij Philo xenes naar de galeien stuurde. Na eonige maanden daar te hebbon doorgebracht, werd hij op aandrin gen zijner vrienden weer bevrijd en terstond weer aan het hof genoodigd. Dionysius begon onmiddel lijk weer dezelfde gedichten voor te lezen, welke Philoxenes eerst had afgekeurd en vroeg wederom zijn oordeel, om te zien of de les op de galeien goed geholpen had. Welnu, vroeg de vorst, kan mijn gedicht nu uw goedkeuring wegdragen? Philoxenes zei niets, maar stond op en ging de zaal uit. Waar gaat ge heen, vroeg de tyran verbaasd. Naar de galeien, luidde het antwoord. Hij dacht er niet aan hoe het kikkertje ieed. (In hun domheid zijn jongens soms vreeselijk wreed.) Èn Kwaakje zat suf onder 't voohtiga zeempje En bijna verliet hem het laatste zweempje Van hoop, dat hij mogelijk ooit werd bevrijd. Gelukkig nog vond hij een kleinigheid, Waarmee hij zijn honger een klein beetje stilde, Omdat een gelukkig toeval het wilde Dat de jongen een boon in zijn sponzendoos had, Waar Kwaakje met graagte een spruitje van at. In die doos nu was Kwaakje naar sohool meegenomen En toen 't uur van sohrijven op de lei was gekomen, Ging de sponsendooe open, voor Kwaak onverwacht, Toen do jongen ook gansch aan den kikker niet dacht. Kwaak was van dou angst en ellende versuft, Keek eorst ii» het rond, een klein beetje verbluft, Sprong toen uit het doosje, zoover hij kon springen. Groot 2ijn vaak gevolgen van «eer kleine dingen, Want uauw'lijks was Kwaak uit het doosje verschenen Of er heerschto oen vrees'lijk tumult om hem henen, Een gebrul, een geschreeuw, een gegier, eeu gekakel, Een geweldig lawaai, een ontzettend spectakel Van Jongen», die hadden plezier om het beest, Van meisjes, die gilden, boangst en bevreesd, Von mijnhnor voor de klas, die, verschrikkelijk kwaad, Gebood: „Ureng daad'lljk dien vorooh op de straat" Van jongens, die over de banken heen rolden En grabbelden, grepen en stoeiden on dolden, En wild overstuur op het kikkertje joegen Met leien en boeken naar hem smeten en sloegen. Toen nam Kwaak de vlucht en sprong onder de banken, Waar hij telkens ontkwam tusschen latten en planken. Doch uit iederen sohuilhoek werd hij weer verdreven, En hij daeht: „Was ik toch in de doos maar gebleven." Ten slotte kon 't arme Kwaakje niet meer, Met een juichkreet: „Ik heb hepa, ik heb hem, mijnheer 1" Kreeg een van dè jongens hem eind'lijk in handen. Waar zou nu het arme Kwaakje belanden! Wat deed hem die ruwe jongen toen zeer. „Ik heb hem, ik heb hem, hier is hij mijnheer", Riep nogmaals de jongen, zijn greep werd wat zwakker, Zijn vuist ging nu open en hij toonde den stakker. Kwaak voelde onmiddellijk dit moment van gewioht, Nam een sprong en sprong reohtatreeks in meesters gezicht. Die word kwaad en gaf Kwaakje 'n slag: dat hij tolde En spartelend op een van do schoolbanken rolde. Daar zag hij een gaatje dat uitkomst kon gevsnf Het kikkertje voelde: het ging om zijn leven. Het gat was een inktpot, en zonder bezinnen Nam Kwaakje een sprong en dook ijlings naar binnen. Een sohooljongen moest nu den inktpot gauw sluiten En mijnheer bracht den kikker persoonlijk naar bulten. Nog rillend en bevend, in wanhopigen staat, Word Kwaak uit den inktpot geworpen op straat. Wel, wel, wordt daar-eventjes voor jullie gezorgd? [Daar valt weer wat te lezen, hè? Een heele bladzijde i voor de jeugd Maar jullie moeders boffen ook. Die krijgen me dnar liefst ook een bladzij er [tij Zouden ze in haar schik zijn? Ik geloof het En dan zijn er ook nog (ja, al lang, zeggen jul- je!} die fotopagina. Weet je, wat ik zoo aardig ind? Dat er zoo dikwijls foto's uit Schagen en om reken bij staan. Jullie ook? i vriendje schreef me, dat hij al schaatsen had («reden! Dat is fijn, hè? Ik heb nog geen kans ge- hoor: Hier bij mij, in den Haag, schijnt het nu (naai niet zoo hard to vriezen als in Noordholland, f'lou't waar wezen? Het Geheim van het oude' Horloge. Nieuwe avonturen van Bram Vingerling, door L. Roggeveen. Vervolg. 'ie er kwam, Bram niet! Eindolijk werd mooder ongerust. Ze was blij. toon vader thuiskwam. Dadelijk vertelde ze de heele ge- ichiedenis. Vader luisterde zwijgend. Af en toe knik te hij even met 't hoofd. ,Er is iets met Bram aan de hand", zei hij einde lijk. ,Die geschiedenis met de krachtstof van profes sor Stuyvesant heeft „Zou je denken, dat de jongen óók zoo. iets gevon den heeft?' vroeg móeder. „Ik denk", antwoordde vader, „dat hij de oorzaak Is van al 'die vreemde gebeurtenissen in de stad", „Och.,zei moeder, „Hoe kom je daarbij?" „Kijk eens", zei vader, „waarom heeft Bram ons niflt verteld, wat er in den kapperssalon van Van Snorrenberg is voorgevallen? Over zóó iets zwijg je toch niet, nietwaar? En dan dat geval op de Pier! D&t geeft ook te denken! Jullie waren er met je drieën. Op een gegeven oogenblik was Bram weg en toen gebeurde het!" antwoordde moeder. ..Een heelen middag heeft "hij alléén in de stad ge-' slenterd", vervolgde vader, „toen Willy hoofdpijn eggeffifl had. En danvertelde je zelf niet, dat hier in huis °P een middag óók alles uit.je handen en van de tafel vloog?" - ii vww Is zoo,,, Z0t tnoöder. 'inTli "Waar is Willy?" vroeg vader. „In de voorkamer,', wat het antwoord. Vader riep Willy. Bleek en bevend kwam de arme t hot dI* longen voor den dag. ogen dafl „Vertel ons maar alles, Willy" zei zijn oom vrien blijk. r En Willy vertelde, hortend en stootend, de heele geschiedenis. ■Maar", z°o eindigde hij, „ik mocht van Bram i Jlet» zeggen. En daarom heb ik tante niets anders f dan leugens verteld. Als U me niets gevraagd had, '■om, zou ik het U toch wol uit mezelf gezegd heb- wn, want een leugenaar ben ik niet." Willy begon te snikken. die* 4 et me* ij het ouder ooolfl aanffi 3 oudei I* pjjj ..Stil maar, jongen", zei tante, „we .weten allemaal wol, dat we jo volkomen vertrouwen, kunnon". Vader ging naar de telefoon, draaide aan de num merschijf .Hallo, Commisarismet Notaris Vingerling. Ik wou iets vertollen. Mijn zoon Bram is na een go- [oourtonis in oen sigarenwinkel^ waarbij de telefoon kapot geslagon schijnt to zijnhallo, wat zegt U? Weet u ervan? Ja, natuurlijk, dat begrijp ik Vader luisterde aandachtig wat zegt U daar? Juist! Ik had er oen idee Win! En weot U nu al, waar die krachtstof is? Weet Ernrri dat alléén? Dus U denkt, duc hij wel gauw thuis, zal zijn? Dank U, Commissaris" Vader hing den hoorn op en zei ernstig, maar toch met een zekere trots in zijn stem; „Bram, onze Bram, hoeft de uitvinding van pro fessor Stuyvesant gevonden!" Verbaasd keken moeder cn Willy vader aan. „Enwaar is die uitvinding dan?" vroeg moeder eindelijk. ,Dat vroeg de Commissaris óókt Maar ik weet 't naturulijk niet. Mischien wel hier in huis!" „Kan 't huis dan niet in de lucht vliegen?" vroeg moeder angstig. „Maak je maar niet ongerust'!. zei vader. „Zóóveel vertrouwen heb ik in Bram, dat ik er van overtuigd hen, dat hij de geheimzinnige stof goed opgeborgen heeft. Nee, moeder, ongelukken zullen er niet ge beuren." Moeder besloot, om niet bang te zijn. „Goed zoo", zei vader. „En nou ga lk eens een ooosje in zijn laboratorium snuffelen." „Wees in vredesnaam héél voorzichtig", zei moe der. „Natuurlijk", glimlachte vader. „Zou je niet liever wachten, tot de jongen zelf terug is" vroeg moeder. „Misschien vindt hij het niet prettig, dat je z'n boel door elkaar gooit". „Van door elkaar gooien is geen sprake', zei va der. „Je weet: ik ben een ordelijke huisvader! Ga je even mee, Willy?" „Graag, oom", zei Willy. Oom en neef stapten naar boven. Hoofschuddend keek moeder ze na. En toen ze weg waren, ver wachtte ze elk oogenblik, dat het huis in elkaar zou storten. Maarer gebeurde niets, heelemnar niets! Een poosje later kwamen vader en Willy weer be neden. „En?" vroeg moeder. „Niets gevonden", antwoordde vader. „We zagen niets dan radertjes cn wijzerplaten en een oud hor loge.".' „Ik denk, dat hij de stof ergens anders verborgen heeft", zei Willy. „Dat kan wel", antwoordde vader. „We zullen maar afwachton." Ondertusschen stond het kleine looden kistje goed verborgen onder in Bram's kleerenkast op zijn slaapkamertje. Bram had het in eon flanel gewik keld en 't zóó onder zijn overhemden goed verstopt. Als je 't niet wist, zou je 't-ook nooit kunnen vinden Vader had door don telefoon nog een lang gesprek met den Commisaris. 't Ging over gold, over een man met een baard en over do plaats, waar de uit vinding verborgen moest zijn geweest. „Ik begin licht te zien", zei de Commissaris tegen vader, „ik begin licht to zien. Een paar schakeltj69 ontbreken nogAls uw zoon Bram thuis komt, wilt U mij dan dadelijk opbellen? Ilij alleen kan mij helpen!" ,,'t Zal gebeuren, Commissaris", zei vader. Zoo eindigde dit gesprek. «Moeder sprak met Willy af, om 's middags naar don Wandolpior te gaan. „Je bent zoo van streek geweest", zei ze, „door die rare geschiedenis van vanmorgen, dat je wel eens oen verzetje moogt hebben." „En Bram?" vroeg Willy. „Dio zal dnn wel thuis zijn", antwoordde z'n tante, „Dan gnnt hij natuurlijk mee.' „Maarzei Willy, „iils hij nu eens niet thuis is?" „Tn dat geval", zoi vader, „weet ik raadl Jullie gaan na do kófie dadelijk weg! Ik blijf thuis en wacht Bram op. Dan halen wij samen Jullie terug. Tn de Rótondo van den Pier vindon we Jullie wel! *8 dat goed?" „Uitstekend", antwoordde moeder. Vlug maakte ze de kofietafel klaar, 't Was vreemd dat Bram er niet bij was! „De schrik zal hem nog ln z'n beenen zitten", zei vader. „Toch hen ik wel een bootje ongerust", zei moeder „Kom, kom," zei vader, „hij is zestien jaar en hij loopt in geen zeven slooten tegelijk, hoor! Wees maar niet bang!" Moedor en Willy gingen na een half uurtje op stap. Vader ging in de serre zitten lezen. Maar loen er een uurtje verstreken was, en Bram nóg niet thuis was, ging hij naar den telefoon en belde den Commissaris van politie op. De commissaris was niet aanwezig. „Met wien spreek ik dan?" vroeg vadjr. ,Met den dienstdoenden inspecteur", luidde het antwoord. „Do Commissaris is naar Scheveningon. Daar is iets vreemds gebeurd". Verbaasd luisterde vader. En wat hij hoorde, maakte hem zóó van streek, dat hij zijn hoed opzote en, zoo gauw als hij maar kon, zijn huis uit liep! Naar Scheveningenll Wat was daar gebeurd??? XIII. In Schevenlngen.m. Scheveningen was warm en druk De zon, een venijnige stekende bol gloeide en brandde op de duizenden, die verfrissching zochten in de lauwe golven of In de benauwde strandstoe len, Venters met ijs en limonade deden goede za ken. De terrassen van de cafó's zaten vol puffende, blazende, dames on heeron. Op den Pier ging het nogal. Daar blies de zeewind je door je haren en dat was heerlijk. Geen wonder, dat de Pier zwart zag van do menschen. „Je zou wel over de hoofden kunnen loopon", zei tante, toen ze met Willy naar do Rotonde aan 't eind van den Pier wandelde. ,Als hij maar niet bezwijkt", zei Willy. „Dat zou wat wezen!" Ze gingen de Rotonde binnen. Ook daar was 't heel druk. Slechts met groote moeite wisten Willy en z'n tante nog een plaatsje te bemachtigen. Vijf minuutjes later dronken ze kwast met spuitwater door een rietje. „Heerlijk", zei Willy. DDe ramen en deuren van do Rotonde stonden wijd open. Do frissche zeewind blies er door heen. „Ik begrijp niet," zei tante, „hoe die menschen bij deze hitte nog kunnen dansen". Willy was 't roerend met zijn tante een.s „De muzikanten zullen 't ook wel warm hebben", zei hij. „Maar die zijn 't gewend", lachte tante. „Kijk maar eens: 't zijn allemaal negers." Het zwarte orkest speelde een langzame melodie Zwaar dreunden de lage tonen van de piano; de saxofoon wedijverde met z'n neuzig geluid tegen do zenuwachtige trillers van de fluit, de banjo's en de guitaren tjinkelden geheimzinnig en de viool beefde hartroerend. Een kleine neger had een lange blinkende zaag tusschon zijn knieön geklemd. Door die zaag in al lerlei bochten te wringen slaagde hij er in oen soort gillende muziek te maken. „Dat *heb ik nog nooit gehoord", lachte Willy. „Muziok uit een zaag!" „Ik geloof, dat do nijdlgste hond met de staart tus- schon do beonon op de vlucht zou gaan, als hij dü,t hoorde", zei tante. Een kleine veertig menschen dansten langzaam in 't rond. Opeens hield de muziek op „Zonder dat jo 't aan zag komen", zoi Willy. De dansers stonden stil on klapten in de handen, foen had je die muzikanten eens moeten zien! Do violist slaakte een luiden kreet en begon enthousiast zijn viool te bewerken ,,'t Lijkt wel of hij hom kapot wil zagen", lachte Willy. De pianist werd grauw; met een grimmig gezicht bekeek hij de toetsen van zijn piano en begon op het instrumentje timmeron on te beuken, alsof hij or brandhout van wou maken. Wordt vervolgd. DE SNEEUWPOP. Kijk jongens, naar mijn sneeuwpopr Daar staat hij, kant en klaar Och, 'k heb nog iets vergelen, Eon kuifje in zijn haar, En 'k stop dit stoenon pijpjo, Handig in zijn mond. Ziezoo, daar staat mijn sneeuwpop, Of hij er Jaren stond! Ja, als 't nu maar bleef vriezen, Maar buurman heeft voorspeld, Dat 't in een drie, vier dagen Zal dooien van geweld! Maar 't zal wel niet zoo wezen, 't Was naar, voor Jóu vooral I Wat zou er van Je overblijven, Sneeuwpop? Niemendal! Het „klaverblad van vier" vraagt om een lang let terraadsel en 't mag toch niet moeilijk weznn. Goed, ik zal mijn best doen. Kijk maar eens hier: Vul op de punten en kruisjes letters in: X X X X XXX X X X X X X 1. Een medeklinker. 2. Een vaartuig. 3. Een groote hoeveelheid. 4. De school heeft 5. Een dorp in Zuidholland. 6. Boontje komt om zijn 7 Zie je in elke keuken. 8. Een stuk speelgoed. 9. Een medeklinker. De beide kruisjesrijen moeten betzelfde woord vormen. Oók nog iets voor de kleintjes! 1. Welke oogen hebben geen bril noodig? 2. Welke boer werkt nooit op het iand? 3. Welke huizon zijn nooit te huur of to koop? 4. Wie spreekt alle talen? 5. Welke stoelon maakt nooit een timmerman? 0. Welk stuk kan de beste muzikant nooit spelen? Gorr.: G d. B. Stuur maar eens Als 't versjo aardig Is, wil ik het graag een plaatsje geven. Het „KI. van vier". Wacht nog maar tot half Maart, 't Is nu nog veel te koud, en in do slooten kun Je nog niets vinden. Als do kikkers boginnon te kwakon, is er nog tijd genoog., L. A. Binnen zéér korton tijdt Correspondentie en raadseloplossingen zenden' naar L. Rogovoon, Maretakstrast 04, den Haag. Het slot' van ons vervolgverhaaltje, dat Annie Ruls mij zond, komt de volgende week.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17