Sr w' 'aximanj lt»8, Scn 3 Christei ontkom® een hol fc n ingea er Tüoj4, Qd, to om a bk tierven >e legen en ook a het Gregoi Durges, ag valt Griek Jrspreid VOOR ONZE JEUGD UNb HÜEKJt. lag aal kom je bij mij staan? eens even met je praten, iligt voor de hand, ullie ga verlaten jeggen: niet voor goed, goh het krantje schrijven, -ten den eersten tijd a heel dicht bij je blijven, •«1 misschien wel een paar maanden, jrsnreid vm in t oude „Hoekje" den 27I adagmiddags in de Jansstraat rond(jeei en een boekjé jullie nu die weken [n 't koor je lieden zingen? kastje en met raadsels rögeld mededingen? handwerkt, maakt of knutselt, dit zooals altijd mee. reken, dat ik weg ben, oor t kastje.Mevrouw D.... Ie.... dat moet je raden- kent haar allen wel moeder van de jongens, en bijdehande stel! 1 postzegelrubriek M B. je niet beknorren! geschrift met ruitjes mee? t je niet aan te porren? hij de tooverplaten lezen van 't verhaal io schuiflen met je stoelen, [blijven allemaal? 1mii nu kijk ik naar jouw hoekje, ik noem geen meisjesnaam, i ik tie, de levenmaakster verlegen uit hot ;aam «geer als steeds je brieven «Houtstraat, No. 8. die worden dan onmidd'lijk r vliegmachine gebracht het dólgezellig vinden lange vellen schrijft, verzekerd, dat het antwoord i vist niet achter blijft gar op het achterblaadje, wspondentie-rij", om de veertien dagen jullie brief van mij. zal ik óók nog sturen bergen en het land, sneeuwbedekte toppen, en uit Zwitserlandl ik je véél vertellen, zie en wat ik weet, hoop ik hart'lijk, jongens, jj ook niet vergeet! ri 1927. TANTE LENNIE. ebben kansals we teruggaan het- te beleven; vinden jullie 't ver maar liever terug te gaan?" vroeg sprake van!" riep Jerry. „Ik ben niet a en ik geloof dat Troetel mij gelijk n voor dien vreemden kerel de beenen m; zeker niet na allo moeite en narig- ,6 we er al van gehad hebbenl Maar iets lis, dat jij niet mee hoeft als je 't liever «tSylvial Je kunt buiten op ons wach- beter nog, naar huis gaan!" doe ik niét", antwoorde ze flink. „Als Un, dan laat ik je niet in den steek". En longens ook praatten, zij bleef op haar 10. it dan", zei TroeteL „Laten we dan niet Ben tijd verleuteren", ling Jerry voorop met een electrlsch hitje. Sylvia volgde met een ander, en bracht een tinnen kandelaar met een tien en lucifers te voorschijn. „Dié nu nog niet opl", zei hij, „we zullen 6n bewaren ais de zaklantaarns uit gaan". electrlsch licht beter", zei Jerry, „we lan makkelijker alles onderscheiden, aan, als hij zich verscholen heeft", nam niet weg, dat Jerry een beetje 'g en angstvallig 't eerst door de ope- P en het licht naar alle kanten heen et draaien. Hij zei tot zichzelf dat 't tt was over zulke dingen te praten ton beganen grond dan in een onder- «l waar je niet weet waarheen je tt als Je iets verdachts ontmoet. Eer- !d klopte zijn hart niet minder ge- 1 dat van Sylvia. We zich wat vrijer toen de tunnel erd. vooral, omdat zij nu ook rechtop Wan, zonder op handen en voeten kruipen. ToeD ze bij de eemte cata- komen waren, was zijn angst verdwe- ladden niets gezien of gehoord, ook spoor dat wees op het aanwezig g menechelijk wezen Sylvia had fhien verbeeld de verschijning te zien, ry en met kracht vermande hij zich tich voui zich niet meei te lat-rn be- Toen stapte hij de eerste treden af i zich om om Sy'via t.e heipen lullen wij doen 7 Eerst dezen kelder jn' 2® zier ^a-arheen die andere door- «evroeg hij. „O, eerst zien waarop deze gang op uitkomt 1 riep TroeteL „Ja, eerst kijken." zei Sylvia en de drie avon turiers liepen verder. Zoover zij konden zien leek do tweede door ?;ang heel veel op de eerste, die rij juist ver aten hadden. Dat wil zeggen, ze was in *t be gin tamelijk breed en hoog. maar werd smaller en lager zoodra ze verder kwamen. H Was niet zoo gemakkelijk om vlug vooruit te komen, want Jerry, die niet wist, waar zij te land zou den komen en hoelang het lantaarntje t zou uithouden, gebruikte niet te veel lioht Hij tastte langzaam en voorzichtig voorwaarts, zoo nu en dan stilstaand om Sylvia te waar- se huvven als de tunnel op zekere plekken zoo laag was, dat ze kans liep haar hoofd te stooten. Steeds verder voerde de geheime gang, tot dat deze plotseling en heel onverwacht eindig de, niet zooals de jongens dachten, uitloopend in een ander hol of in de open lucht, maar tegen een rotsmuur. Toch was hier een ruimte, groot genoeg voor alle drie om rechtop te staan. Jerry keek rond en niettegenstaande hij wist, voorzichtig te moeten zijn, begon hij zachtjes te fluiten. „Wat drommel, waar zijn we nu beland?" riep hij. „'t Lijkt wel een kamertje!" zei TroeteL „Steek de kaarsen aan!" smeekte Sylvia. De kaars werd aangestoken. Inderdaad vormde het eind van den tempel een soort kamer. Op 't eerste gezicht, scheen hier geen andere uitgang dan de weg, die zij gevolgd hadden. Toen hij echter zijn kaars omhoog hield, begon Jerry opnieuw te fluiten. „Groote hemel kijk eensdaar is een luik, daarboven!" zei hij. „Warempell l hoo zou 't opengaan? Zit er geen grendel voor, Jerry? Ga op mijn rug staan, je kunt erbij, niet! je bent grooter dan ik" zei TroeteL Waar de gang naar toe leidde. „Wat zeg je zei Jerry. „Ik heb hem gezien!" hérhaalde Sylvia en haar stem bibberde. Zij stond in het maanlicht en haar gezichtje was krijtwit. Haastig stak zij haar hand uit naar Jerry, en zoo leek ze weinig op de overmoedige Sylvia, die zij in stilte bewonderd hadder om haar durf. „Heusch jongens ik heb den baardman ge zien! Dezelfde, dien jullie ineens zagen ver dwijnen! „Waar heb je hem gezien?" riep Troetel op gewonden. „Bij die boschjes ginds!" zei Sylvia, die wat meer moed kireg nu de jongens bij haar waren. Het lange wachten had haar even zoo van streek gemaakt als de vreemdsoortige verschijning. „Hij zag er precies "tilt zooals jul lie hem beschreven: groot en zwaar met een lagen halsboord en een zakdoek om zijn hoofd een een donkeren baard. Hij kwam den kant af vari de rivier en verdween daar bij die strui ken, net zoo als op een dag dat jullie hem zagen." „Hoe lang geleden?" vroeg Jerry. ,,'t Was net twaalf uur, geloof ik. Ja, zoo is 't— want ik keek op mijn horloge toen ik hier kwam en toen was 't nog drie minuten ervoor. En ik stond nog maar eventjes toen ik hem gewaar werd. 't Was vast niet later dan vier of vijf minuten over twaalf! „Wat zonde! als we op tijd geweest waren, zouden we hem nog gezien hebben 't spijt me toch zoo, ik kan niet zeggen hoèl" riep Jerry. „Maar als we op tijd geweest waren, dan zouden wij ook bij 't boschje geweest zijn! Stel voor, dat we juist m den tunnel kropen en hij achter ons aunkwam! Ik kan niet zeg gen, dat ik daar zoo dol op zou zijnl" zei Troe tel. Sylvia kneep Jerry in' z'n arm. Er was een ijzeren ring in het valluik het luik zelf scheen van hout te zijn en toen Jerry op Troetels rug ging staan, kon hij den ring grijpen en het luik terugduwen. Het ging vrij gemakkelijk en een lichtstreep scheen er door, toen Jerry het oplichtte. Even geruischloos als hij het geopend had, even stil sloot hij het weer en koek toen zijn vrienden aan. ..Durven jullie ook? fluisterde hij ..Natuurlijk!" fluisterde Troetel. Sylvia knikte toestemmend „We kunnen nü toch niet teruggaan!" zei ze. „Neem jij dan het licht, Sylvia. Zóó dat het naar boven schijnt, maar zorg ervoor, dat je het weghoudt, zoodra Ik het zeg. Kom Troetel, klim jij nu op mijn rug en vertel wat Je ziet Er was lioht daarboven maar kan ook wel maanlicht zijn. Probeer te zien of er boven iemand rit! Houdt het lioht weg Sylvia, als hij naar binnen kijkt Begrepen? Ja? —Vooruit don éón, twee, driel 1 (Wordt vervolgd). TOEN GROOTMOEDER GEEN GROOT MOEDER WAS. Toen Grootje jong was en nog klein Was zij precies als zij moest zijn. Ze maakte bijna nooit een fout, Was niet stijfhoofdig en niet stout, Zij holde ook niet door het huis, En zat aan tafel ala een muis. Ook was het maar één keer gebeurd Dat zij haar rokken had gescheurd. Zij was altijd het éérste klaar Haar jurk zat netjes óók het haar En 's morgens vroeg, na het ontbijt Ging zij naar school precies op tijd. Al was het huiswerk nog zoo veel, Toch stopte zij haar kousen heel. En 's avonds midden in de pret, Ging zij gehoorzaam, zoet naar bed.... Als Grootmoeder mij dit vertelt Dan sta ik eigenlijk versteld, Tochg'loof ik zéker dat ik weet Dat Grootje wel eens iets vergeetl TANTE LENNIE. Wat wij doen, als 't regent We hebben thuis een „kist voor' regenda gen". Er is een slot op, waarvan Moeder den sleutel bewaart. Moeder geeft ons dien alleen; als het zóó hard regent, dat wij den heelen dag binnen moeten blijven. In die kist bewaren we eenige heel mooie boeken, een paar puzzles, die lang niet gemak kelijk zijn, en een stuk of wa4 spelletjes, welke alleen binnenshuis gespeeld kunnen worden. Aan den binnenkant van het deksel hebben we een lijst geplakt, waarop de aardigste spel letjes, die wij kennen, vermeld staan Het liefst spelen wij het balspel. Daarvoor gebruiken we een hoepeltje, dat we met behulp van een stuk lint ophangen. Even onder het hoepeltje hangen wij een bel letje, dat we aan het hoepeltje vastmaken, zoo dat het vrij heen en weer bengelen kan. Ver der hebben we vier zakjes met gedroogde erwten, waarvan er twee vrij groot en twee klein zijn. Nu gaan we op één rij staan en probeeren om beurten alle vier zakjes door het hoepeltje te gooien. Wij moeten daarbij echter zorgen het belletje niet te raken. Wanneer ons dit met een klein zakje gelukt, krijgen'we vijf punten, met een groot zakje tien. Maar - als het belletje daarbij geklonken heeft, krijgen wij niets en worden er zelfs vijf punten van het aantal, dat wij hebben afgetrokken Komt het zakje echter terecht in de pruilemand, die we op den grond achter het hoepeltje neerge zet hebben, dan krijgen we twintig punten. En dan is er nog Iets dat we graag op regen dagen doen. We vragen Moeder eenige scha ren en een stapel oude kranten en tijdschrif ten. Om beurten mogen we dan plaatjes kiezen en uitknippen. We willen allemaal wat maken. De meisjes kiezen gewoonlijk een trouw- of danspartij, maar wij, jongens, voelen meer voor soldaten, schepen, treinen, auto's en vliegma chines. Maar wkt we ook willen maken, we kijken de tijdschriften en kranten door en knippen de plaatjes, die wij voor ons doel noo- dig hebben, uH. Als onze keuze b.v. op treinen valt, knippen we een station uit, een locomotief, passagiers, seinpalen, bagage en alles wat daar verder bij hoort. Soms plakken we een stukje stevig pa pier achter ons plaatje. Het moet er van onder een eindje uitkomen en dan buigen wij dit stukje naar achter om, zoodat de plaatjes goed kunnen blijven staan. Als we soldaten kiezen, houden we een heel gevecht en schieten we met erwtenblazers. Soms doen wfj, wie de meeste soldaten kan omgooien. Verder is er nog een leuk knikkerspel, dat we dolgraag spelen. We knippen ta het deksel van een kartonnen doos gaten van verschil lende grootte. Dan nummeren we die gaten naar hun grootte. Bij het kleinste gaatje zetten we vijftig, het grootste vijf. Ieder van ons heeft hetzelfde aantal knikkers. We zetten du de doos op den grond en gaan om beurten op dezelfde plaats staan. We mikken de knikkers dan door de gaten. Gaat een knikker b.v. door het kleinste gaatje, dan krijgen we vijftig pun ten. Wie de meeste punten behaalt, wint het spel. En dan is er nog iets, wat verbazend leuk is: Een wedstrijd met hindernissen. Het meeste plezier hebben we daarbij, als Moeder haar werk meebrengt en naar ons komt kijken. Zelf werpen wij de hindernissen op, dooi overal kussens, kleedjes, bankjes en stoelen zóó te leggen en te zetten, dat je er moeilijk tusschendoor4" kunt loopen. We nemen dan ieder een lepel met een leeg garenklosje er op in de hand (Moeder bewaart die klosjes altijd voor ons!) en we binken naar het punt, dat wij als ons doel heb oen vastge steld. Wie het klosje laat vallen, moet van vo ren af aan beginnen en het duurf soms heel lang, vóór wij aan het einddoel zijn gekomen. Soms ook brengen we een gedeelte van een regenachtigen dag door met oth stukke speel goed te herstellen. We maken weer wielen aan onze karretjes of plakken losse en gescheurde bladzijden in onze boeken. Ook houden we onze postzegelverzameling bij cf schikken we onze briefkaarten in onze briefkaart albums. Ja, we hebben soms zóóveel, to doen, dat de 5 OW dag omvliegt en we. als de klok ons schuwt, dat het 'beatijd Is, tot de anti komen, dat we nog lang niet klaar rijn alles, wat we hadden willen dooit Probeeren jullie het ook maar esn« op regeo* t (Utt Sunshine naverteld doof a&iLBi ALLERLEI HET „VERKEERDE WERELD"-8PEU, We lazen juist welke verkeerde antwoorden Anton aan „neef gaf. Ook de „werelden* haspelde hij door elkaar. Hieronder volgt een spelletje, dat „het ver keerde werela-spel genoemd worat. Mis schien vinden jullie wel eens gelegenheid het te spelen op onzen Woensdagmiddag. Bij dit spelletje kunnen zooveel meisjes en Jongens meedoen als men wil. Eerst wordt en leider en een scheidsman gekozen. Daarna zetten rich de spelers op een rij, tegenover den leider en den scheidsman, die beiden blijven staan. De leider, dien geen der spelers uit het oog mag verliezen, doet nu allerlei dingen welke de andere spelers beantwoorden, door precies het tegenovergestelde te doen van het* geen de leider vertoont. B. v. b. Als hij lacht, beginnen dadelijk de anderen hardop te huilen. Als de leider met zijn rechtervuist dreigt, moeten alle anderen hun linkervuist opheffen. Als de leider „ja" knikt, moeten de anderen dadelijk „neen" schudden enz. De leider moet heel vlug zijn in het beden ken van allerlei bewegingen en de scheidsman moet op alles letten. Blijft een speler In ge- bieke om het tegenovergestelde te doen, of doet hij precies hetzelfde als de leider, dan verbeurt hij een pand. Kunstje. EEN DUBBELTJE OP EEN NAALD. Als je een dubbeltje zoo maar op een naald zou willen leggen of zetten, zou je dat niet gelukken. Toch weet ik daar wel raad op. Je steekt de naald loodrecht In een kurk en het dubbeltje steek je half in een andere kurk of in een stukje hout. Daarin prik je dan links en rechts een mes of een vork, die allebei pre cies even lang en even zwaar zijn. Ten slotte zet Je het dubbeltje met zijn kant op de. punt van de naald en zoek je voorzich tig het zwaartepunt Het blijft nu daarop staan zonder te vallen. In het donk're beukenbosch kwam Ik laatst een optocht tegen: kindertjes in nachtgewaad k telde er wel meer dan Dogen Waar ging dat zoo laat toch heen met een kaarsje in ied'rer oluker? neen, ik moet Je z-»ggen, zus, zoo iets aardigs zag k ao it vaker! Stil sloot ik me bij hei aan en ik volgde zachtjes, zoo voorzichtig en zoo stil Hepen al die bloote voetjes. In de verte brandd'j lioht* woondu daar de fee der droomen? - ja, en 't was juisi middernacht, toen w' er waren aaug •Kiuieu, ■O, wat sprookjesachtig mooi was het Droome-.«lot van binnen! als 'k er van vertellen moest, wist ik niet waar te beginnen. Ieder kind kreeg nu een kus van de lieve fee der droomen en ging daii zoo zachtjes heen, als het binnen was gekomen. Toen mijn beurt kwam, was 't te laat 't Droome-slot werd eensklaps donker en 'k zag niets dan hoog, omhoog, 't heerlijk schoone stergeflonker. HERMANNA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17