ONS HOEKJE.
.oh
VOOR ONZE JMGD
n met ei breng Je naar je bedje,
het tmXiempal nieêr dan tijd,
r hen Xeie Ik.--. 8* je huilenT
toch wat, groote meidl
ion dio dikko tranon?
'en, zal praat toch niet zoo zacht.
ig oen lichtje hebben??
ip soms gewacht??
moet Je even lulat'ren,
erschillUÜaatje nu eens aan,
en he#»^ ljent 1164 donier>
^K'jer kwaad gedaanl
mij dan maar een zoentje,
gelooven voor doz* keer,
dan ook rustig slapen
"gauw Je hoofdje neer.
TANTE LENNIR.
I -
(Vervolg).
Bei bet lioht naar boven schijnen en
duwde het luik omhoog en gluurde
jpeaing.
ik gaf toegang tot een soort schuur,
muren en balken aan de zoldering
groot tuimelraam drong het lioht
en. De maan scheen helder en ver-
ruimte. Een groote deur bevond zich
k, maar deze was gesloten en er
mensch te bekennen, noch werd
lid gehoord. Troetel trok zijn hoofd
fluisterde zijn bevindingen naar de
1, beneden.
ar binnen en probeer wat meer te
komen. Laat het luik openstaan, in
o|t maken dat je weg komt. Ik vang
als je met een vaartje naar beneden
r blijf niet te lang weg!" zei Jerry.
wde nu het luik stevig op, zoodat
erug kon slaan en klauterde in de
bleef slechts enkele minuten weg.
if niet, dat er iemand te vinden is',
hij weer bij de trap kwam. Ik heb
lere deur op een kiertje gedraald en
binnen, 't Lijkt dat er nog een
Duwtje is. Er zijn eenige vreemde
zien een paar schilderijen en er
enaardige machine op de tafel,
ie ook? Er staat hier ook nog een
k denk net lang genoeg dat jullie er
goed!" zei Jerry en toen Troetel de
id neergelaten stonden Sylvia en hij
jenblik in de vreemdsoortige schuur,
wel of die ervoor gemaakt is", zei
den ladder wijzend,
sloof ik zeker 1" zei Jerry, stilstaand
fok het bewuste voorwerp, dat heel
emakkelijk te hanteeren was, naar
,jk weet niet of we hier nog eens
ij maar ik wil toch alles zetten, zoo
gevonden hebben, vindt je ook niet?
je het ding vandaan gehaald, Troo-
dan weer op z'n plaats, wil je. Neen
V ziet 't er hier eigenaardig uit?
we verzeild geraakt?"
ui kunstenaar!" antwoordde Sylvia
ïchlang te bedenken. Vader heeft een
flen, die óók schilderen en ze hebben
ook zoo'n soort kamertje om te wer-
maar, daar staat een schildersezel in
met een schilderij! Dat ding daar op
•ruiken zij om te etsen en zie je wel
«owten eo vertpotjosl Ik dot*, dat
lor hior nog kort goloden aan "t work
o« we botet ook bimen la pakkaoT
niet de bedoeling In Iemands wo-
to dring en I Zol jo, dat die andore
open kan, Troetel? Dan kunnen wo
Sohlen óók uit Kijk eens, hoe preolee
to de openine sluit? AJs Je niet wUt,
was, zou je niet zien!"
1 hielp Jerry het zware luik sluiten.
TO joo dat zo prooioft
passen bij den vloer. De kruisstrepen loopen er
wat ergu gelijk overheen, anders zou je nooit
merken dat 't een gedeelte van den vloer is.
Vreemd, dat aan de binnenzij geen ring is.
Met een scherp mes zul je er mischien kunnen
komen en het van dezen kant oplichten,
jongens: vond Troetel.
Je hebt gelijk. Je kunt 't hier duidelijk zien.
Hier is eon mes of zoo iets tusschen gezet om
de planken op te lichten, zei Jerry, aandachtig
den grond bekijkend.
Een uitroep van Sylvia onderbrak hem. Zij
was naar do deur geloopen en had naar binnen
gegluurd.
Nu kwam ze haastig terug en fluisterde ge
jaagd:
„Er komen menschen! Twee mannen; wat
doen we? ons veratoppen?
Jercy sprong overeind en keek rond. Troetel
probeerde het luik te lichten, maar 't ging niet
omdat hij niet zoo gauw een hulpmiddel bij de
hand had. Jerry wees naar- pakken schilders-
linnen, die tegen den muur waren gestapeld en
Sylvia meetrekkend fluisterde hij:
Gauw, daar aohter! zoo ver als je kunt! en
als de wind zoo snel verdween Sylvia achter
ae beschutting.
Jerry volgde haar en Troetel, die zag, dat *n
poging om t luik te openen, vruchteloos was,
maakte ook dat hij in veiligheid kwam.
Er was juist ruimte genoeg om niet gecsien
te worden en nu zaten de drie kinderen zoo
stil als ze maar konden en wachtten met klop
pend hart, De voetstappen naderden. Nauwo.
lijka was Troetel weggekropen of de deur werd
geopend en twee mannen kwamen het vertrek
instappen. In het heldere maanlicht waren hun
gezichten duidelijk te onderscheiden. De een
zag er heel gewoon uit iemand, die door
niets kon opvallen. Maar zijn metgezel zag er
bijzonder vreemd uit Hij was groot en forsch
gebouw en had een wijd zeemanshuis aan. Zitn
nemd was open aan den hals en een zakdoek;
die om zijn hoofd gebonden was, moest als
hoofddeksel dienst doen. *t Was een merkwaar
dige verschoning, ook zonder den zwarten
baard, dien nij droeg en Jerry, die door een
scheur van t linnen naar binnen keek, had
^inast een schreeuw gegeven, toen hij hem zag.
Want zonder twijfel was deze man dezelfde,
die kort geleden zoo geheimzinnig achter de
struiken was verdwenen.
Sylvia en Troetel, die óók kijkgaatjes had
den gevonden, herkenden hem ook terstond.
Jerry voelde hoe Sylvia in z'n arm kneep en
hoorde," dat Troetel even "n geluid gaf, dak hen
had kunnen verraden.
Nu wachtten ze ademloos tot de beide man
nen in de werkkamer gekomen waren en deze
op enkele passen afstand bij hu®, schuilplaats
stil stonden.
„De maan schijnt helder genoeg. We hebben
geen licht noodig," zei de baardman. Zijn stom
klonk diep en hij had een vreemden tongval.
„Des te beter!" antwoordde de ander. „Hij
lijkt wel een Engelschman!* dacht Jerry. „Vol
gens zijn stem schijnt 't ook een héér te zijn!"
„Een kunstenaar kan buitensporige dingen
doen en !k geloof, dat ik mij vrij genoeg bewe
gen kan zonder dat men te veel aandacht aan
mij schenkt!"
Hij liep naar den tafel en nam een kletn
voorwerp op. Hiermee gewapendging hij naar
het luik, en neerknielend, lichtte hij het deksel
De baardman hielp hehm en hield heht open
en toen hield de spreker zich met z'n beide
handen aan de kanten vast en sprong daarna
gemakkelijk naar beneden.
„Heb jij den ladder niet noodig?" yroeg hij.
„Neen," was 't antwoord. „Geef mij de Jin-
gen even aan!"
De ander reikte hem iets toe wat konden
de jongens vanuit hun schuilplaats niet zien.
Toen maakte hij zich gereed om het luik weer
te sluiten.
„Goeden nacht! Stop alles zorgvuldig weg,"
zei hij. „Kom morgenavond als je kunt terug,
maar dan wat vroeger dan vandaag. Wij zijn
nu haast klaar en 't zou zonde zijn als 't mis
liep. En doe mij het genoegen zet toch eon
behoorlijken hoed op je hoofd en koop er oen
zoodra de winkels open zijn. Ik heb Je al hon
derdmaal verteld, dat de schuitenvoerders hier
zooiets niet dragen. Pietro vertelde dat ieder
een Je nakijkt!"
„Dat doen ze tóch," antwoordde de baard
man. „Men sprak mij vandaag nog aan en
vroeg of Ik als model, wilde dienen!"
„Wat antwoordde je," vroeg de ander half
wrevelig, half vroolijk.
„Ik zei „Ja als 't goed betaalt en als
ik tijd heb! Maar daarbij vertelde ik, dat mijn
tijd bezet is, omdat ik ook nog voor een ando
ren sohilder poseer!"
„Hm, hm," jan ja, daar stookt geen kwaad
in. Je ziet er eigenaardig genoeg uit en je klee
ding is schilderachtig. Je kunt op je schuit dra
gen wat je wilt, maar als je hier in de buurt
komt, zorg dan toch, dat je er wat minder op
vallend uitziet! Als ik nu portretschilder was,
zou t er niet zoo op aankomen, maar ze weten
eenmaal, dat Ik landsohappen toeken! Dus
jo weet H Jozef. Als je morgenavond niet vroe-
gor hier kunt zijn, bliif dan liever weg!"
Jk zal zorgen om elf uur bij u te zijn, mijn
heer Rofferer antwoordde do baardman. Wel
te rusten zal ook voor m*n hoed zorgen!"
HU verdween en do man, dio „mijnheer Rof-
fore^ genoemd was, sloot het hii£ Hij flop door
het vertrek en ging naar den tjtfel, terwijl htt
Baohtjes In zioh zelf neuriede. Toen liep hij
naar de deur en sloot die aohter zioh.
Op hetzelfde oogenblik hoorde het driespan,
dat achter de stanels linnen verborgen zal het
geluk! van een sleutel, die In het slot rond
draaft*
T votvMlgd).
HEBZUCHT.
Een houthakker kwam van zijn werk en zag
er erg vermoeid uit. Hij had een kannetje bij
zich waar hij melk in deed, als hij naar zijn
werk ging. Nu liep hij door een groote laan in
het bosch. Op eens zag hij in de verte iemand
aankomen. Toen hij dichterbij kwam bemerkte
hij, dat het een fee was.
De fee kwam regelrecht op hem af en vroeg
„Woont u hier ver vandaan? u ziet er zoo
vermoeid uit."
„Ja juffrouw", antwoordde de houthakker het
houthakken is een moeilijk baantje en geeft
weinig verdienste.
„Zoudt u wel wülon, dat .het kannetje, dat u
daar hebt, vol met goudstukken zat? zei de
fee.
..Heel graag," zei de houthakker.
„Dan moet Je je kannetje hier laten staan
en over een poosje terugkomen," sprak de too-
vergodin. Toen de houthakker terugkwam, was
het kannetje vol goud en de fee stond erbij.
„Dank u-wel," zei de houthakker, „maar als
u toch zoo maar geld kunt tooveren mag ik dan
niet even een emmer halen?"
„Zooals je wilt," zei de fee. De man liep
hard naar huis en kwam weldra met een em
mertje terug.
Maar tot zijn schrik was de fee verdwenen
en het kannetje leeg.
Nu had hij niets.
Dat was nu het gevolg van zijn hebzuchtl
Ingezonden door
KLAVERTJE YIEB.
JONG GOEDJE.
Naar het Engelsoh van M. BROWNB
Vrij bewerkt door
O. E. DB Tiïï/LB HOGERWAARD
*En wat ben Je van plan, met ze te doen?,41
„Dat weet Uk nog niet. Ik had ze willen verkoo-
pen, maar ik kan er geen kooper voor vinden
Jk weet een kooper en ik zal Je al het geld
geven, dat ik in mijn beurs heb,"
„Hoeveel ia dat?"
„Drie dubbeltjes en een nieuw kwartje, dat Ik
yam Oma gekregen héb. Is dat genoeg?
„Genoeg niet, maar we zullen net er maar voor
doen."
De drie dubbeltjes en het nieuwe kwartje, dat
zoo bewonderd was en ais de grootste schat be
waard werd, gingen over in de hand san den
man.
De Jongen kreeg de twee peesjes, droeg ze
voorzichtig in zijn armen en ging heen.
De man keek den Jongen nog na en stak het
geld in zijn zak.
Bn de jongen, in-gelukkig met zijn bedde poos
jes, dacht er over na, mt Juf en zijn zusje Êolii
wel van zijn aankpop zouden zeggen.
„Ik wou maar, dat Moeder thuis was." zei hij
in zichzelf. „Ailes zou dan zooveel gemakkelijker
gaan. Nu moet ik Juf voor mijn poesjes winnen
Zij vond Guineesche biggetjes domme dieren, tot
zo van de onze ging houden en ik geloof stellig,
dat ze bedroefd was. toen ze dood waren."
Hij was zóó in zijn gedachten verdiept, d&<
de weg naar huis hem al heel kort viel.
Eenmaal in huls, was het eerste wat hem te
doen stond, de zaak aan zijn zusje uit. te leggen,
dat hij juist in de gang tegenkwam. Zij was zod
ingenomen met de kleine poesjes, dat zij heeie-
maal niet meer scheen te geven om het nieuwe
kwartje, dat nu uit de beurs van haar broertje
verdwenen was en dat zij tooh zoo bijzonder mooi
had gevonden.
„Hoe zullen wij ze noemen, Pim? Bn - wat ta
Jnf zeggen?" vroeg zij.
„Ik weet het niet, klonk het weifelend'" ram
Pima lippen. t
„Maar ik weet het!" riep PoUy plotseling nit
en ztf fluisterde Pim iets in het oor.
Haar broertje glimlachte nu en keek op eens
veel vroolijker. Juf zat boven in de kinder
kamer te breien.
.Juffie, mag ik n mevrouw Wiesje-Poeseloes
voorstellen?" vroeg PoUy, nog vóór zij de deur
der kinderkamer open deed.
.Jullie, mag lk u mevrouw Wiesje-Poeseloes
voorstellen?" vroeg Pim, die zijn zusje op de hie
len gevolgd was.
Juf zette haar bril af en keek verwonderd van
haar breiwerk op. Zij begreeip maar niet, wie dae
vreemde bezoekers toch konden zijn.
De deur ging open en Juf sprong van haw
stoel op. Twee kleine poesjes, een witje en een
zwartje, werden op den grond der kinderkamer
gezet.
Luid gelach op de gang en twee hoofdjes, die
om de deur keken.
..Dacht u heusch een echten meneer en een
echte mevrouw te zien?" vroeg Polly.
„Mogen we ze houden. Juf?" vroeg Pim. „Ik
heb ze met al het geld, dat fk in mijn beurs had,
betaald. Het mooie, nieuwe kwartje van Oma wvs
er ook bij".
Juf glimlachte; zij was blijkbaar reeds voor
zaak gewonnen, maar zei nog eenigszins wei
felend:
.Jullie hébt al zooveel dieren wat zal Moeder
wel zeggen, als zij thuis komt en het huis in een
Dierentuin veranderd ziet? Jonge poesjes bij jonge
hondjes...."
„Dat is waar ook!" riep Pim nu uit. „Ik dacht
heelemaal niet aan de hondjes! Zouden zij met de
poesjes willen- veohten?"
„Dat denk ik wel," antwoordde Juf. „'t Zo 1
misschien beter zijn, als Je de poesjes teruggaf."
„Maar ze zijn betaaldbegon Polly.
Hm keek heeil ernstig en zei:
„We kunnen de hondjes leeren Hef voor 4e
poesjes te zijn en zullen Piet vragen, hoe we (Lu
moeten doen."
- Piet was dé tuinman en de kinderen hadden een
blind vertrouwen in hem. Piet wist alles van die
ren en planten af.
De poesjes werden nu maar den stal gebracht,
waar een mandje met hooi al op hen scheen te
wachten. Daarna gingen de kinderen Piet zoexen.
Het trof echter slecht, dat Piet het juist op dal
oogenblik erg druk had. Wel had hij tijd ooi
naar de kinderen te luisteren, maar bij scheen
dadelijk weer met zijn werk te willen doorgas a.
„Je kunt jonge hondjes niet leeren lief Vvor
kleine poesjes té -zila, al zou je dat nog zoo graag
willen", zei hij. „Ik geloof, dat je het beste doet
door ze hun gang maar te laten gaan".
„Ze hun gang maar laten gaan?" herhaalde
Pim verwonderd. „Dat le al heel gemakkeiiixi"
„Ja," beaamde Polly; „we- zullen eens kijken,
wat ze doen."
En zij liep hard naaT den stal terug, op de
hielen gevolgd door haar broertje.
De beide poesjes, moe van alle nieuwe indrukken
waren in het mandje .met lekker zacht stroo in
slaap gevalleji.
„Wat zijn ze schattig!" fluisterde Polly.
Jk hoop maar, dat de hondjes hen niet® zullen
doen," zed Pim.
„Laten we 't eens probeeren, nu we er 'bij
zijn," stelde Polly practisch voor. „Dan weten we
meteen, of we ze bij elkaar kunnen vertrouwen".
De twee jonge hondjes werden gehaald en
naast het hondje met levenden inhoud gezet. Zij
snuffelden eraan, wreven hun kopjes tegen een
stuk papier, dat er uit hing, maar namen niet
de minste notitie van de poesjes, waarschijnlijk om
de eenvoudige reden, dat zij hen niet konden zien.
„Piet zei, dat wij ze hun gang maar moesten
laten gaan," zei Pim.
„Goed, laten wij dan naar buiten gaan en door
het raampje kijken", vond Pollv.
De kinderen liepen nu vlug den stal uit en
lieten de deur op een kier staan. Zij trokken een
ladder tot vóór net raampje, klommen er op en
gluurden naar binnen.
De beide hondjes zaten vergenoegd tegen het
mandje aan, de poesjes lagen in het hooi te slapen.
„O Pol kijk eens!" riep Pim plotselinguit.
„Meneer Wipper-Snapper-Snor is wakker ge
worden".
Meneer Wipper-Snapper-Snor, het zwarte poesje,
was niet alleen wakker geworden, maar hij had
ook gemerkt, dat er wat tegen het mandje zat.
Meneer Wipper-Snapper-Snor maakte mevrouw
Wle8je-Poe6eloet nu ook wakker. Zij zaten op den
rand der mand en keken met groote verbaasde
oogen naar de Jonge hondjes.
„Ze zien de hondjes," zed Pim.
„En de hondjes zien hen," zei Polly, toen de
twee hondjes plotseling hun kopjes omdraaide»
en met groote, verbaasde oogen keken naar het
geen er in de mand zat.
„Wat zou er gebeuren?" fluisterde Polly.
„Ja, wat ron er gebeuren?" fluisterde Pim
terug.
Beiden bogen zich wat voorover om goed door
het raampje te kunnen zien, wat er in den stal
gebeurde, het laddertje kantelde en.... de kinde
ren tuimelden op den grond.
Zij deden zich gelukkig niet veel pijn, maar
ze hadden toch een god 11 oh ten schrik beet. Het
duurde wel een paar minuten, vóór zij alle twee
weer overeind waren en zioh herinnerden, waarom
zij eigenlijk op de ladder geklommen waren.
„De poesjes'zei Pim eindelijk.
„De hondjes", zei Polly.
«Waar zjjn de poosjes?" vroeg Pim,
Jn den stal natuurlijk," antwoordde Polly.
Maar.de poesjes waren niet in den stal!
Het mandje stond er no~ hoewel al het hooi
er bijna uit hing. Van de poesjes was echter geen
spoor te bekennen.
„Ze zijn weg!" riep Pim verschrikt uty.
„Maar waar zijn ze heen?" vroeg Polly met eon
aügstiig stemmetje.
„De hondjes hebben ze zeker opgegeten", zei
Pim. terwijl hij naar de beide hondjes keek, die
met hun korte staartstompjes* heftig probeerden
te kwispelen.
„Laten we het dadelijk aan Riet l?aan vertellen,"
stelde Pim voor.
Het was voor den eersten keer in hun leven
dat Piet hun vertrouwen beschaamde.- Nergens
kon hU de poesjes vinden, maar hij zei heel be-
slist, dat „hij wel eens zou willen zien, dat de
hondjes hen opgegeten hadden". HU vond het een
heel moeilijk geval, misschien wel het lastigste,
dat hem ooit voorgelegd was. en keek al even vra
gend om zioh heen als de beide kinderen.
Waar konden meneer Wipper-Snapper-Snor en
mevrouw Wiesje-Poeseloes gebleven zijn?
Maar de zaak was hiermede nog niet uit.
Drie dagen later, terwijl de kinderen met de
hondjes speelden, kwam Piet met een mandje m
zUn handen naar hen toe.
„Ik heb een oadeautje voor jullie", zei hU- „Baas
Japiks heeft het gebracht. Ik vertelde hem giste
ren van jullie teleurstelling met de poesjes en
nu stuurt hij je deze twee, HU zegt, dat het mooie,
lieve diertjes zUn, maar dat ze altUd wegloopen.
Je moet er dius goed op passen."
Daarop haaide Plet een wit poesje en een zwart
poesje uit het mandje.
Pim nam het witte in zUn arm, bekeek hei
aandachtig en slaakte een kreet van verrassing,
terwUl Polly, die naar het zwarte poesje keek,
plotseling uitriep:
„Meneer Wipper-Snapper-Snor!"
Pim knikte en zei:
„Mevrouw Wiesje-Poeseloes!"
Plet scheen er eerst niets van te begrijpen. Plot
seling herinnerde hU zioh echter de grappige
namen, die de kinderen aan de poesjes gegeven
hadden en zei hU:
„O, maar het zUn niet deaelfde poesjesl Dat
kan onmocelUk!"
„Het zUn wel dezelfde poesjes!" hield Pim voL
,Js baas Japiks er nog?
Plet knikte en de kinderen renden naar het hek.
De boer was juist op het punt weer in zUn kar
retje te stappen.
„Werden uw poesjes eerst gestolen en kwamen
ze toen weer bU u terug?" vroeg Polly.
„Of had u ze aan een man gegeven?" vroeg
Pim.
De boer keek de kinderen aan. alsof hU niet
begreep, wat zU vroegen. Eindelijk scheen hem
dit echter duidelijk te worden en zei hij:
„Ik héb er heelemaal niet aan gedacht, dat ze
gestolen kondeii zijn. maar nu gaat mli, als ik
er goed over nadenk een lioht op. MUn doch
tertje zei iéts van een man, die ze meegenomen
had. Ik maakte er echter geen werk van,„daar de
peesjes vóór donker al weer terug waren".
„Maar dan is dit- mevrouw Wiesje-Poeseloes'"
riep'Pim Uit. „Zij werden gestolen en ik kocht ze
van den man, die ze gestolen had; daarna liepen
ze weg".
„En dan ie dit meneer Wipper-Snapper-Snor!"
zei Polly'weer. „O, wat ben lk blii! Dank u wel
We zullen nu beter op hen passen en niet meer
probeeren, of de hondjes vriendelü'k tegen heu
zUn.of niet".
„Dank u wel," zei ook-Pim.
De boer reed weg en vroeg zich af. hoe de kin
deren toch aan die vreemde namen voor een poes
kwamen.
In de Vacanfie
door C. L'DE LILLE HOGERWAARD.
Als groote Broer en groote Zus
Thuis met vacantie zijn,
Is kleine Loekie o, zoo blij
En speelt met hen w&t fijnl
De „grooien" gaan meestal naar school;
Hoe lang duurt Jan de dag
Voor Loek weer hoort hun blU geroep,
Hun praten en hun lach!
Maar nu nu denkt Loek daar niet aan; -*
ZU rUdt op Kérels rug.
Mies is koetsier - 't gaat op een draf
Naar Utrecht en terug.
In Utrecht toch woont Oma en
Dio brengen z' een bezoek.
Of zulk.een reisje goed bevalt?
Nog meer! roept kleine Loek!
ii