chagerCourant
VOO'R DE KINDEREN.
Zaterdag 19 Maart 1927.
70ste Jaargang. No. 8018.
WARE WOORDEN.
Hoe dieper wij' bet leven opvatten des te oneer
>niDien wij: bij ervaring thet scherp contrast van
rlit en duisternis in ons binnenste.
ns karakter openbaart zich nog meer in wat gie-
d, doch niet uitgesproken wordt dan in hetgeen
.al in de 'conversatie gezegd wordt.
Oip een welbesteed leren volgt meestal een «acht#
dood.
Zeker is 't een wijze opmeritlng, dat de godsdienst
zijn belijders niet altijd: van 't kwade afhoudt. Maar
hij' veroordeelt het althans, .en toiJi ongodsdienstig
heid ziet imien dikwijls dat met het kwaad) gelachen,
dat bet begunstigd), ja soms verheerlijkt wordt.
Er zijn menschen, die niets bezitten dan een ferm
karakter, maar daarop zoo vast zitten, als een ko
ning op zijn troon.
Slagen moét de zakenman, die beschikt over:
physieike kracht, een sterken geest, het vermogen
om zeer lang achtereen te werken^ doorzicht en de
flair om andere menschen er toe te krijgen met hem
samen te werken.
Men zoekt de oorzaak van zijn ontevredenheid
liever in zijn stand dlan in zijn gezindheid1.
WrrBTWWAAHUIOFBöSW.
Ie het U bekend:
dat de toeete kurk uit Algiers komt?
dat er 2.500.000 acres kurkwouden in die land
streek zijn7
dat witte mieren de meest productieve insecten
zijn?
dat ziji soms gedurende één maand 80.000 eitje®
per dag leggien?
diat die strengste vorst ih Eingelamd plaats vond
in den winter van 1863'64.?
dat toen groot© eikeboomen door de koude gesple
ten zijn en het ijs op de Theems 27H c.ML dik lag?
dat er in de Nijl-vallei' slangen voorkomen van
ruim 13 Meter Tang?
dat er 1» Engeland vee 6f mauatfl&e bewoners
26 pet,- vrijgezel is?
dat een Britsch-Indisch kunstenaar op éér fiJsi
kcrrel 400 letters kan schrijven?
dat hij nu een wereldreis gaat maken en rijst
korrels gaat verkoopen, waarop een gedicht geschre
ven is?
WERELDNIEUWS
(van een hoogst onbetrouwharen correspondent).
Een meisje 'leunde uit raam, in de rue de Mont-
martre, Parijla, en viel) door het zonnescherm boven
op d'e hoofdlen van de bezoekers van het ondergele
gen café-terras. Zij kwam er imiet eenlge schrammen
af, zegt het bericht. Wij' gelooven, dat sommige
menschen meer dan „een paar schrammen" aan
die indringster bezorgd' zouden hebbenij. ijl
VIII. KWAAK WORDT VERGETEN.
kwaak waa, zonder zelf er maar leta van te snappen,
in de wereld van de natuurwetenschappen
iwu wuuuei j^eworuou bu op Uei (.'uuRies
Zou hij brengen zijn baas een bijzonder succes.
Dat geleerden gewoonlijk verstrooid zijn, dat weet je,
Maar deze au was bet niet zoo'n beel klein beetje,
Parapluien en boeden en Koffers en tasscben
Waren dingen waarop bij totaal niet kon passen.
Niet zelden vergat hij een laach in het net
Of 't valies, dat bij onder de bank bad gezet.
Toen bij reizen dus moest met zoo'n kostbaren schat
Als hi] dacht dat in Kwaakje gevonden bij had,
Vertrouwde bij 't dier niet in zijn valiezen,
Uit angst en uit vTeea dat hij hem zou verliezen.
Hij durfde bem ook niet alB pakje verzenden,
Omdat men 't beschadigen kon soms of schenden.
Hij wilde dus dragen de kostbare flescb
Eigenhandig naar 't groot biologisch congres.
Doob toen hij den kikker daar zou demonBtreeren
Te midden der wetenschappelijke heeren,
Had weer 'zijn verstrooidheid hem parten gespeeld,
Daar stond hij van schrik zoo stijf als 'een beeld,
Want hij hield in zijn hand geen flesoh met een kikker,
Maar een kogelflesch met een matglazen knikker.
Wat hiefr nu op volgde kan 'k niet meer beschrijven,
Omdat dit een kikker-historie moet blijven/
Maar ik denk dat je allen gemakkelijk kunt raden
Hoe de prof werd met spot en met hoon overladen.
In 't station was vriend Kwaak toen aohter gebleven.
Voor dat hij vertrok had de prof eerst nog even
Voor den dorst een flesoh limonade genomen
iiij uj zijn verstrooidheid was bem ove> komen,
Dat hij Kwaak in de flesch op de tafel liet staan
En met d'andere flesch in den trein is gegaan.
De piccolo heeft toen op Kwaak niet gelet
En zette hem rustig op een plank in 't buffet.
Een dag en een naoht heeft Kwaak daar gezeten,
Door ieder verlaten en gansch'Iijk vergeten,
Hij dacht aan de gracht met de biezen .en 't riet,
Hij kreeg weer zoo'n innig en nijpend verdriet,
Hij dacht aan zijn ouders, familie en vrinden
En of hij die ooit nog terug eens zou vinden.
Als hij ooit weer terug kreeg die heerlijke dagen,
Zou hij nooit van zijn leven zijn meester meer plagen.
De eenzaamheid viel in de flescb hem zoo zwaar,
Dat hij zuchtte: „O kwam de professor nu maar,
„Om weer eens een beetje met mij te studeeren
„En m' onder den microsooop t' obaerveeren".
Én hij waohtte en hoorde geen enkel geluld
En vreesde: „Van mijn leven kom ik niet meer nlt
„Deze flesoh en het zal me nog zeker vergaan
„Als de dieren die op de studeerkamer staan."
Doch ook nu was weer redding nabij in den nood
En ging Kwaak in die flesch in 't buffet zoo niet dood.
I-Ie) lot had naar 't scheen voor hem steeds goede zorgen.
Hoe of hij ontkwam, dat vertel Ik je morgen.
[Het Geheim van het oude
Horloge.
'Nieuwe avonturen van Bram Vingerling,
door L. Roggeveen.
g vanafl Vervol8'
ouden q
Een zacht zoemend geluid klonk boven 't ruischen
an de zee uit. Langzaam draaide de spilde ket
tingen, die eerst slap hingen, spanden zicheen
schok
„Vieren!" riep de 'ingenieur.
ryllislaJ Onmiddellijk vielen de kettingen weer slap naar
benedön.
„Nóg eens!"
zelden ouder dan 100 jaar. Hierop maken krokodil-
WaakI Dg reusachtige ijzeren steunbalken bleven
aakT^u'*n ^enzelfden stand
„Vólle kracht!!" riep de ingenieur.
Een hévig gekraak volgde. Een ketting knapte als
een touwtje in tweeën, kletterend vielen de zware
8c^a^e^8 *n wateréén van de de drie zware
steunbalken boog als een ijzerdraadje
„Stop!!"
De ingenieur, doodsbleek, trillend van zenuwach-
laponne
RBEK
sucad
werk
n
door
nt"? Wgtteid, gaf vlug achter elkaar zijn nieuwe bevelen.
„Twee nieuwe steunbalken! Nóg zwaardere ka
bels! Vlug, mannen! Haast je! Elke minuut, elke se-
|conde is kostbaar!'
De arbeiders werkten als razenden, zwijgend, vast'
besloten, om hun uiterste krachten in te spannen.
Twintig minuten later waren de nieuwe steunbal
ken geplaatst, vijf naaet elkaar nu. De zwaarste ka
bels werden om de electrische spil gewonden.
„Nog één keer!" riep de ingenieur. „Pas op! In
schakelen! Halve kracht!"
Wéér spanden zich de kettingen! Wéér volgde een
gekraak..
„Volle kracht!"
Een ontzettend gekraak, dat Alles overstemde,
klonk door de luchtEr gebeurde niets...De Ro
tonde helde nog steeds, de steunbalken warèh niet
opgeschoven
De ingenieur ging wankelend zitten, ,,'t Is voor
.niets geweestmompelde hij, „de kracht is niet
groot genoeg
„Stoppen maar!" riep hij.
De commissaris kwam naderbij. „Wel?" vroeg hij.
„Onze kracht is niet toereikend", mompelde de
ingenieur. Moedeloos haalde hij de schouders op.
„We kunnen niets bereiken, tenminste niet dadelijk.
Wo zouden 't nog eens kunnen probeeren met een
dubbel stel kettingen, desnoods met een driedubbel
stel. Ik heb ook gedacht aan de mogelijkheid om
den scheeven kant van de Rotonde door een stevi
ge olovator naar boven op te takelen. Maardan
zou die elevator op een vast voetstuk moeten staan.
Plaatsen wo hem op een schip, dan bereiken we
niets. Het schip zou gaan schommelenHallo, wat
is dat?"
De mannen keken naar boven.
In de Rotonde rommelde iets. Een bonseen
AH Val^&ar 'rolde de zware Piano langs den hellen-
den vloer naar benedende leuningen braken
'en met een geweldige plof viel het instrument in
zeo. Hoog spatte hot water op.
,Wo hadden verpletterd kunnen worden", zei de
commissaris angstig.
Ingoniour Rongers keek met gefronste wenkbrau
wen naar bovon.
„De plano rolt naar beneden", mompelde hij, „en
dat kan alleen, doordat de helling van de Rotonde
nóg grooter is geworden. Als dat zoo doorgaat, is
er over een paar uur geen redden meer aan."
„Luistert U eens", zei de commissadis, „Ik ben geen
i. na
paneer
k 2
voor
i suitf
>nfüt©
10. 6
er
blijf
en
Wer
t besl
en d<
ake oi
bakk
ezegdfif
et ook
hart
unt we
die ie
zisch
nleu
50
iooifök
t een
met
vi
Igt ni
is
de
faar.
•is X.
Frant
werktuigkundige, maar ik heb een idee, dat ik U
helpen kan. Laat ik liever zeggen: ik Vermoed, dat
professor Stuyvesant U helpen kan!"
„Stuyvesant?" vroeg de ingenieur verbaasd, „Stuy
vesant? En dat zegt U? Gelooft U dan aan dat fa-
beltjo?"
Ernstig antwoordde de commissaris: „Ik weet ze
ker, dat 't géén fabeltje ls!"
„Géén fabeljte?" riep de ingenieur.
„In mijn auto zal ik U alles vertellen", antwoord
de de commissaris. „Nu hebben we geen tijd te ver
liezen. Gaat u mee?"
Twee minuten later snorden de twee heeren in de
vlugge politieauto naar 't bureau.
Nog een minuut later zat de commissaris aan de
telefoon. Gespannen luisterde de ingenieur.
„Nu zet ik Alles op één kaart!" lachte de commis
saris. „Let U maar eens op! Hallo! Rijkstelefoon',
juffrouw. Geeft U mij oogenblikkelijk, verstaat U,
oogenblikkelijk den Hilversumsohen Draadloozen
Omroep!
„De H. D. O.???' vroeg de ingenieur, ten hoogste
verbaasd.
„Wat zegt U, juffrouw? Nee, met de Haagsche re-
cheche! Juist, dank U wel!"
Even hing de Commissaris den hoorn oip, imaar
jjijna gelijktijdig rinkelde het belletje alweer.
/Hallo," riep de Commissaris, „met.de Haagsche
politie. Mijnheer, kan ik dadelijk deni heer Vogt
even spreken....?"
XIV.
De triomf van de Radio.
In Hilversum.
„Mijnheer Vogt. wilt U dadelijk aan de telefoon
komen. De Haagsche politie heeft opgebeld!"
De welbekende omroeper van den H. D. O. keek op
van zijn werk.
De Haagsche politie?,, vroeg hij.
„Ja menheer. Er schijnt haast bij te zijn! Ik moest
vragen of U dadelijk wou komen!'
Mijnheer Vogt stond1 op en 'ging zijn werkkamer
uit:
Hallo! Vogt, Hilversumsche Draadlooze Omroep...
ja, jar Wat zegt U daar? Nee, ik wist er mog niet®
van. Ontzettend)!"
Even lüteterde hij! gespannen, en antwoordde
toen:
„Dadelijk commissaris. Ik ga oogenblikkelijk naar
de Studio! Bram Vingerling), zegt U? Juist! En de
stof van... ja... van' Stuyvesant? Mooi!!"
Haastig hing mijnheer Vogt den hoorn op en holde
naar hoven. In de Studio, waar dikke tapijten en
gordijnen alle geluiden dempten, speelde het uit
stekende HD.O.-orkest de wals uit „Faust".
„Ophouden, ophouden", fluisterde mijnheer Vogt.
Stoppen), dadel ijkI
Verbaasd tikte de dirigent af.
Mijnheer Vogt ging vlak voor den microfoon staan
en sprak:
„Dames en (heeren lulstervlinkon, vooral1 de Ha
genaars! Van de Haagsche politie ontving ik daar
net de ontstellende tijding, dat de Rotonde vam den
Wande'lpier in 't water dreigt te zinken. De politie
meent, dat maar één man, laat ik liever zeggen één
Jongen dn staat is, om 1 ongeluk te voorkomen. Die
Jongen heet Bram Vingertingl Dames en heeren, Ik
doe een dringend verzoek oimi Uw medewerking.
Schuif Uw ramen wijd! open! Plaats Uwe loudspeo-
kers in d'e vensterbanken. Braim Vingerling is niet
thuis, on niemand weet, waar hij is. ïk roep hem.
Misschien hoort hij ergens nitjtn stem'! Dames en
hooren, ik tel tot tien! Ini dezen tusschentijd plaatst
U uwe loudspeaker» in de open ramen. Ik begin....
•en., twee., drie., vier... rijf zes., zeven., acht..
negen., iienli Kiaac? De Hagenaars dn. da eerste
plaats?"
Kven wachtte mijnheel Vogt en sprak toen lang
zaam.:
„Braam Vingerling, hoor je me 7 Bram Vingerling!,
hoor je me? Bram Vingerling .uit djen Haag, haast
pe met de stof van professor Stuyvesant naar d'e
Rotonde van den Wandelpder op Scheteningen, op
Scheveningenl Binnen, twee urenil Binnen twee
^urenl- Haast je, Bram Vingerlingl Ha^st je! Anders
ja het te laotll Neem een auto! Neem een auto!"
•Weer wachtte de omroeper, even en begon opnieuw:
„Btraim Vingerling, hoor 'je me? Bram Vingerling,
waar ben je?? Bram Vingerling uit den Haag, ga
jzoo vlug/als je kunt met da stof van professor Stuy
vesant naar de Rotonde van den Wandelpior! Bin
nen twee urenl Haast je, Bram Vingerling. Haast je,
want anders is 't te laat! Neem1 een autol Neem een
autol" 111
Even later klonk 't weer, onvermoeid:
„Bram Vingerling, hoor je me? Bram Vingerling,
hoor je me? Waar ben je?
I
Eai overal werden de ramen hoop op geschoven.
De luistervinken volgden trouw het bevel des heeren
Vogt op. Alle Hagenaars, alle Schevaningers, alle
Rijswijkers en Voorburgers in de eerste plaats.
Maar ook de Westlanders, de Delftenaars en de
Leidenaars. En de Haarlemmers, Amster- en Rot
terdammers, dorpelingen en stedelingeniedereen
plaatste zijn loudspeaker 'bulten. Oyeral, óveral
klonk de krachtige stem van d)en heer Vogt:
„Bram Vingerïlngi,hoor je me? Bram1 Vingerling,
waar 'ben je?...."
De Commissaris glunderde....
Een prachtig hulpmiddel," zei hij, „een uitstékend
hulpmiddel!"
„En zoo eenvoudig," antwoordde ingenieur Ren-
gei*.
„Als hij 't nu maar hoorV' zei die commissaris.
In korte woorden had hij den ingenieur de heele
geschiedenis meegedeeld. ,/Dr, van Huisinga zal U
de rest wel vertellen," eindigde hij*
„Hebt U eenig idee, waar Bram Vingerling op 't
oogenblik zit?" vroeg d)e ingenieur.
„Ik vermoed, hier in den Haag." antwoordde de
Commissaris. „Of In de buurt. Misschien In 't
WestTaimdi, in Rotterdam, of in Led'den. Hoe laat dis
't nu? Hallf vijf bijnal Vanmorgen om een uur, of
elf is dat gevalletje in dien sigarenwinkel gebeurd.Ik
kan begrijpen, dat de jongen bang is. Verleden zo
mer, toen hij zijn ,Ahrovd'V_ uitgevonden bad.... U
herinnert 't zich nog wel, nietwaar?"
.„Ja zeker," zei de ingenieur.
Verleden zomer heeft een zekere Pashukoff het
hem ook nogal la's tig gemaakt," vervolgde de Com
missaris, „zoodat ik me er heelemaial niet over ver-
b8a» dat hij niet dadelijk voor den dag komt."
Terwijl de beide heeren naar de Rotonde reden,
hoorden ze linke en rechts weer de heldere stm van
den heer Vogt:
„Bram Vingerling! Haast je-! Kom binnen twee
uren! Kom. vóór zessen
„Goed1 zoa," zeide de ingenieur. „Vóór zessen!
Anders zou 't wel eens te 'laat kunnen zijn.
Tante en Wiily waren weer thuisgekomen. Oom
Was er niet, Bram ook niet! Zenuwachtig zat Grlet-
ji in de keuken.
„O mevrouw, o Jongeheer Willem, mijnheer te een
uur geledon al weggegaan, zonder een woord te zeg
gen, de Jongeheer Bram te ook' nog niet thuisge
komen. 'En d'r ie tweemaal opgebeld, maar ik durf
de de telefoon niet te grijpen, want ik ben dFr zoo
'eng, van..." Grietje (huilde bijna. A
„Is er anders niemand geweest?" vroeg Moeder
angstig.
„Nee Mevjjouw," snikte Griete. „Zijn er nog bood
schappen?"
„Ja, Grietje" gei! Moeder. „Haai maar gauiw een
pond! biefstuk. Aardappelen en groente hebben we
ai. Ga maar gauw."
Grietje ging;
Wiily trooste g'm tante zoo goed mogelijk. Hij
haalde een,glas water, voor haar,
„Drink dat nu maai; eens leeg, Tante," j&ei hij
hartelijk.
Even lachte Tante. ./Vanmorgen zei! ik precies 't
zelfdle tegen jou, Wiily," zei ze. „Och, och, wat een
dag, Wat een dag!"
Meteen holde Grietje üoodskleek, da kamer wee®
binnen, zonder bdefstuk.
„O Mevrouw," snikte ze, „o Mevrouw, ik ben zoo V
bang geworden daar op straat...."
„Wat is er dan gebeurti; Grietje?" vroeg 'Moeder.
„O Mevrouw, ik loop bijl dien hoek. Daar komen op
eens een paar krantenjongens aamloopen en zo
schreeuwen, dat de Rotendonder in de zee Jeit....."
,v'De Rotonde bedoel je," zei Wiily.
„De Rotonder dan," zei Grietje. ,„En meteen han
gen ze bdj: den sigarenwinkel een buu'lletijn aan de
ramen, óók al over die Ro,..„ die Roter..« Roder..,,
„Rotonde" zei Wiily weer.
„Rotonder". zei Grietje hem ma. „Ledt-ie in do zee,
jongeheer Willem?"
„Hij staat scheef', antwoordde Wiily.
„Ja dat sting op dat buulletijn," zei Grietje. ,Maa*
dat te nog niks. Ik ben gauw teruggehold, omdat
ik 't zoo eng vond. en toen ik langs den kruidenier
kwam, hoorde ik opeens.... o. o, mevrouw, ik sta d'r
nog vam te boven..., toen hoorde ik...."
„Wat hoorde je Grietje?" vroeg Mevrouw.
„Toen riep d'r iemand achter me mei een zware
grafstemhakkelde Grietje, „met zóó'n diepe
'stem....", Grietje bootste een iiponinestemi na, „waar
oen Je, Bram Vingerling?"
Verbaasd keken Moeder en Wiily Grietje aan.
„Ik draalde me omi" vervolgde Grietje, „om te
kijken, wie dat riep. Want lk docht asdat ze mijn
voor de gek hieuwe omdat ik bij Uwes dien, vat U?
En toen hoorde ik 't weer: 'Bram Vingerling, kom
toet de kpacht van perfetser Stuif in 't Zaad' op do
Roterdonder....
Moeder en Wiily zaten sprakeloos....
„Wamt anders te 't te laat," zei Grietje. „Dat rie
pen ze. Maar ik zag geen rnensoh. En toen zei de
kruidenier grinnekend: Meid, zei-dMe, 't te de luid
spijkert van de Radiol"
Grietje zweeg. Wiily sprong op. „Ik ga kijken,
Tante l" riep hij.
Hij holde weg. Bij den kruidenier (hoorde hfji een
zware steim uit d enloutdlspeaker:
„Bralm Vingerling, hoor je me?? Bram Vinger
ling. waar ben je...??"
Toen begroep Wiily alles! Haastig liep hij naar
huis terug, en vertelde z'm ongeruste Tante wat hij
gehoerd) had'.
„O Tante," riep hij. „Nou wordt alles weer goed-
Nou komt Brammie wel gauw bij one! De politie
roept hem om1 de Rotonde met de krnohtetof van pro
fessor Stuyvesant weer recht te krijgen 1 Ja Ja Tontty
zóó ls het! Zoo is het vast!"
„Ik hoop het, Jongen," zei Tante.
(Wordt vervolgd)
1 Corr.: Vele inzenders: «ie hlertxmn. Ik hoop, dat
't oaor genoegen te. Een versje voor afwisseling is
anders ook wel aardig. C. v. V. Met zulkl mooi woon
zou ik mlet met raadsels aan dunvon komen, B. Si
Je ktunt er nu wel mee beginnen. Vraag maar een®
aan Je onderwijzer. P. L. Ja, de letter o. Is 't niet
zoo? Ben heer B. te H. Deze lijkon mij eheolwit on
geschikt. To moeilijk en te rwaar op de handL J, v.
D. Ik kan er geen plaatje van laten makenl