VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
Lente-ontwaken.
lllllllllllllllllillllll
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag,23 April 1927. No. 8037.
RADIO
Geschiedenissen
zonder politiek.
De vario-meter.
Voor de afstemming van de antenne- en andere
kringen worden ook wel, ofschoon in mindere mate,
variometers en variokoppelaars gebruikt. Men'ver
mijdt dan, althans bij de eersten, de combinatie
variabele condensatorspoelen.
In fig. 28A is een variometer afgebeeld. Deze be
staat uit twee spoelen, waarvan de kleinste om
haar as en binnen de grootste kan. draaien. De beide
spoelen zijn aan elkaar verbonden en wel zoodanig
dat zij in serie staan. De stroompjes worden de eene
jpoei ingevoerd, doorloopen deze en gaan vervol
gens door de andere spoel, om dan hun weg in het
volgende deel van het schema te volgen.
Bij den vario-koppeler daarentegen zijn de beide
spoelen, die eveneens binnen elkaar kunnen draaien,
niet met elkaar verbonden en berust -de werking
op een beperking (of uitbreiding) van de energie
overdracht van de beide spoelen op elkaar, wat be-
reikt.kan worden door draaiing van de binnenspoe-1
in de buitenspoel. Hier is dus uitsluitend sprake
van inductiewerking.
De vario-meter, de belangrijkste van de twee, be
rust op zelf inductie; een deel van de winding indu
ceert het andere deel en het hangt van den onder-
lingon sta-nd der windingen af of deze zelfinductie
zoo groot, dan wel zoo klein mogelijk zal zijn. Van
een en ander is de grootte der eigen golflengte af
hankelijk. Deze golflengte is dus door den vario-
meter te regelen, ofschoon de grenzen beperkt zijn.
Tegenwoordig zijn met eenvoudige hulpmiddelen
deze grenzen belangrijk uit te breiden. De g r o o t e
variometers zijn voor een golf bereik van pl.m.
800 2000 meter. Door nu een vasten condensator
(waarvan de grootte kan varieeren van 200 500
cc.M. afhankelijk van het type vario-meter èn van
de te verkrijgen eigen golflengte) in het schema op
te nemen en wel zoodanig, dat deze óf in serie óf
parallel aan de variometerwindingen geschakeld
kan worden, kan de af te stemmen golflengte naar
verkiezing belangrijk gewijzigd worden. Hier tegen
over staat, dat dan de vereenvoudiging in den toe-
stelbouw en in de afstemming, bereikt door toepas
sing van den vario-meter, dan weer gedeeltelijk te
niet gedaan wordt.
Ook zijn er vario-meters in den handel, die ge
schikt zijn voor golflengten van pl.m. 200 800 me
ter, dus bestemd voor korte golf-ontvangst. Di tgolf
lengte-bèreik is weer te vergrooten door een vasten
condensator van 500 a 1000 c.M. parallel aan den
vario-meter te schakelen.
Fig. 28B geeft een eenvoudig schakelschema te
zien, waarbij de vario-koppeler is toegepast. Dit
schema zullen wij den volgenden keer nog eens na
der bekijken.
Volgende week een zeer bijzonder artikel!!!
„De éénlampsontvanger met variokoppelerl"
MH-AMTE*.
Een vrij zonderlinge geschiedenis, door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.
Vorige week op een avond kwamj mijn oude vriend
Slokdarm mijn werkkamer binnenstormen en riep:
Man, wat ben je toch oep. idiootl Ik moet zeker een
beetje o^geloovig gekeken hebben, want hij begon
dadelijk uit te leggen: Hoe kun je in vredesnaam
hier rustig in dat workhok van je ritten, nadat je
al den heelen dag op kantoor heb ritten verdorren,
terwijl buiten de lente, het heerlijke voorjaar ont
waakt, terwijl je de knoppen hoort openbersten,
terwijl de vogels hun lentelied kweelen, terwijl het
lente-koeltje, zwaar van een bedwelmende lentegeur,
de lucht vervult en je jong maakt en overmoedig;
hoor je dan niet, hoor je dan niet, hoe alles om je
heen, hoe de heele natuur buiten tot je roept, tot
je schreeuwt: „kom buiten, kom buiten -op mijn lente-
feestI"
Ik kon op dat oogenblik niets anders hooren, dan
de hagel, die tegen de ruiten kletterde en ik gaf
Slokdarm te verstaan, dat er voor mij nu eenmaal
niets anders op zat, dan overdag op kantoor te wer
ken, omdat mijn baas me zeker geen salaris zou uit
betalen om op het lentefeest van die schreeuwende
natuur te gaan fuiven
Slokdarm keek ine vernietigend aan en riep: Maar
man. dat is ook niet noodig. Je hebt j» baas niet
noodig. Je kunt toch Zaterdagmiddag en -avond en
Zondag heerlijk naar buiten gaan, in de vrije natuur,
genieten van zon, bloemen, zee en lucht, luieren, niets
doen, braaien in de zon, alle stadslucht eruit blake
ren. Stel je nu eens voor, we stappen Zaterdagmid
dag in den trein .naar Snoekdorp aan Zee. We ne
men onzen intrek in hotel „De zeeschar",, dat vlak
Toevallig zeg, dat ik je
nier op d tentoonstelling tref I
rloe maakt het ie vrouw
Maar je weet toch dat ik
vrugezel ben?!
Da's waar-Sok. Dan is ie
vrouw natuurlijk óók nog niet
'etrouwd
aan zee staat. Je kunt bij wijze van spreken uit je
slaapkamer in zee duiken! Er is ook een terras, aan
zee. Terwijl de ayondzon het terras in zonneglanzen
zet, alles met goud besproeit, terwijl het zoele zee-
windje -ons omwuift, daar ritten wij op het terras en
eten gebakken aardappeltjes met sla echte Snoek-
dorpsche sla en biefstük! Voel je de idylle? En
als we ons buikje rond gegeten hebben, zien we de
zon, als een gouden bol, in zee zinken. We kijken
ernaar, lui uitgestrekt in onze ligstoelen, mét onze
handen over onze buik gevouwen, met een havana
in ons hoofd., Zie je het voor Je? Zie je de rookwolk
jes omhoog kringelen in de zachte avondlucht? Ruik
je die geuren van zee en bosch en bloenien? En den
volgenden dag, gewekt door het ruischen van de zee,
hebben we den heelen dag dat feest, dat grootsche
lentefeest van zon en bloemen en biefstukjes en sla
en vogelgezang en havana's en
„Top!", riep ik, meegesleept door zijn verrukkelijke
beschrijving, „ik ga met je mee. Om drie uur Za
terdagmiddag aan het station!"
Zoo werd afgesproken en we brachten den hee(len
verderen avond door met 'het smeden van de heer
lijkste plannetjes voor ons week-end-uitstapje. We
beloofden elkaar zelfs, onze week-end aldoor op die
manier door te brengen, tot ver in~ het najaar, tot
de winter ons zou verjagen!
Toen ik dien Zaterdagmiddag voor alle zekerheid
nog maar even naar het station ging, om te zeggen,
'dat ik niet ging want het had den heelen dag
gestortregend en als het niet stortregende, dan
sneeuwde het stond djiar, onder de overkapping,
met zijn regenjas over zijn arm, in een lichtgrijs cos-
tume, mijn vriend Slokdarm, die me al uit de verte
toeriep, „Een buitje voor het stof, dat klaart dade
lijk wel op! Ik heb al twee kaartjeè genomen, maak
voort, anders missen we den trein nog!"
Voor ik goed wist, wat er gebeurde, had hij me mee
gesleurd, de trappen op, naar het perron en in een
coupé geduwd. Geen seconde daarna zette de trein
zich in beweging. „Wil Je eens opsteken?", vroeg
Slokdarm al gauw. Graag, zei ik, want ik zag blauw
van de kou.
Toen we in Snoekdorp aankwamen, keek een chef
met een roode pet, met oogen groot van stomme
verbazing, van achter de natberegende ruiten naar
buiten, naar ons, de twee eenige reizigers, die uit
den trein stapten en over het druipnatte, verlaten
perron naar den uitgang wandelden. Slokdarm trok
toen voor alle zekerheid zijn regenjas maar aan. Is
het ver, dat hotel? vroeg ik. Slokdarm mompelde
zoo iets van: een paar minuten als je vlug loopt.
Ik weet niet, wat Slokdarm- onder vlug loopen ver
staat. Maar dan mag 'je zeker wel een vliegmachine
zijn. Want na anderhalf uur Van moeizaam bagge
ren door plassen en modderkuilen, zei hij tegon me:
We zijn er zoo!
Een kwartier later sloopen twee tot op hun hemd
doorweekte zwervers, met, grauw-blauwe geziehton
de deur van hotel De zeeschar binnen, Dat, waren
Slokdarm en ik. Tn de gelagkamer stond een blau
we ro.ok En het was er koud. Ja. zei de waard, dat
's a'tf'd zoo met Westenwind, dan slaat de rook te-
rnr en wil de kachel nooit branden. Wat willen de
hoeren eten? Ik heb eigenlijk nog niet op gasten
Maar, vrouwtje, ik moet op
rin minst twee gulden betalen,
omdat ik hier zoo lang op je beb
moeten wachten.
Dat geeft niets, lieve. Ik heb
drie dubbeltjes in dezen winkel
uitgespaard 1
gerekend.. Maar we hebben nog wat zuurkool uit het
vat, en spek en biet en capucijners.
Dien avond dineerden we in de koude gelagkamer,
met klef-natte kleeren aan, en aten draderige zuur
kool met zwartverbrand spek. Omi half tien gingen-
we naar bed. Een klam) bed. Met veel te weinig de
kens. Het laatste wat ik van Slokdarm! hoorde, was
een tamelijk gedwongen lachje, en een weinig
overtuigende voorspelling: Morgen is hett fijn weer,
schijnt' de zon en braait ons bruin, let maar eens opi.
Ik droona-dé dien nacht zwaar, van een tocht naar
de noordpool, met vee-l ijs en sneeuw en ontzaglijk
veel ijskoud water en van ijskoude beeren, die met
hun bevroren neuzen langs mijn blooten rug aaiden.
In mijn verbeelding had ik misschien pas een uur
tje geslapen, toen ik plotseling het gevoel kreeg,
alsof er een ijsberg op miijtn rug aan het smelten was.
Ik word met een schok wakker. Het licht op de
kamer brandde nog. En daar stond Slokdarm met
een grijzend gezicht en de lampetkan- in zijn hand.
Mijn rug was drijfliai
Het fls heel goed, dat ik op dat moment geen m-ea,
of revolver of vergif bij- de 'hand had'. Anders zou
men wellicht van een moord gelezen hebben.
Ik vergenoegde mij nu maar, met Slokdarm1 op de
meest intense wijze uit te schelden. Maar hij lachte
maar en riep: Het is nog donker huiten, maar we
moeten vroeg opstaan-, dan gaan we zwemmen, anders
is het zóó druk aan het sttrand. De zon zal dadelijk
wel opkomen
Daarna begoi\ hij een lied te zingen over een zee
man, die niet kon leven als hot niet stormde. Even
■later wilde hij, weer een landman zijn. Ten slotte
stapte ik maar uit mijn- bed. Ik kon toch niet meer
warm' worden. Op de -plaats waar ik gelegen had,
lag een plasje.
Aan -den anderen kant staat het vrijwel vast, dat
ik op dat oogenblik toch nog eenigszins geslapen
moet hebben. Want hoe w&s het anders mogelijk,
dat ik gehoor gaf aan Slokdarm's voorstel en me net
als hij, op onze kamer i-n- badpak stak en even later
met mijn overjas er -over heeen, op sloffen naar het
strand rende?
De zon wasmet opgekomen en er hing een grijze
mist. Het leek wel eenigszins te vriezen maar dat
kan ook wel door de snerpende wind zoo geleken heb
ben. V-lak bij de zee gekomen, die onheilspellend
grommelde als een bulld-og en zwart zag, aarzelden
we eenigszins. Maar dan we waren er nu toch
eenmaal wierpen we onze jassen uit en wilden
een duik nemen, Maar op datzelfde moment werden
we elk beetgegrepen door een enorme 'knuist en een
barsche stem bulderde ons toe-: Hier blijven, versta je,
hier wordt geen zelfm-oord gepleegd!
We keken om. De enorme gestalte van een veld
wachter doemde voor onze oogen op.
Maar we wilden gaan zwemmen! protesteerde Slok
darm.
ZJwemmen? -bulder-lachte de veldwachter, Zwem
men? Maak dat, de kat maar wijs! Nee, jullie wilden
je van kant maken- Maar daar komt niks van in. Doe
je jassen aan en ga met me mee naar beroo! En
denk er om, geen flauwsies, of ik schiet!
Ik begreep dien diender niet. AJs hij toch wilde
beletten dat we zelfmoord: gingen plegen zooals
hij- dacht waarom wilde hij ons dan dadel ijk'daar
op doodschieten?
Met klapperende tanden en kippenvel, dat van onze
armen een rasp -maakte, trokken we onze jassen weer
aan. Er hielp niets aan, we moesten naar het bureau.
Voor de rest kan ik kort zijn. Het misverstand
werd' opgehelderd. Zondagsmiddags om 1 uur ver
lieten twee doorweekte, tot op hun merg verkleumde
mannen of liever, de wrakken daarvan Snoek
dorp aan Zee.
Dat, waren Slokdarm en ik.
Wanneer iemand nu -Slokdarm tegen me zegt, dan
wordt, ik wild.
GRONINGER NO. 100 000 GEBOREN.
,Tii is er. de spruit mri het Gronineseh accent,
Reeds vóór z^n geboorte geacht en verwend,
't Ts te verbeven!
Wli i«j 't. die 't holnng van z'n vaderstad ziet
En mogen we zwijgen? Dat mogen we niet!
Lang zal io leven!!
't Is feest in het Noorden, do stad is op hol,
Nu is er dan eind'lijk d6 tonnenmaat vol,
Dit was het streven!
In Groningen juicht men met feest'lijk gelaat,
De vlag op den toren, muziek in de straat,
Lang zal ia leven!!
De vader loopt trotsch met een krul in z'n neus,
Vergeeft het hem maa-r, ieder mensch heeft z'n'leus,
Grootsch en verheven!
De baker fungeert in bizondere tooi
En mompelt ontroerd: „Wat 'n fooi! Wat 'n fooi!"
Lang zal ie levenll
De bakker, de slager staan liefderijk klaar,
De melkboer offreert ongewassen z'n waar,
Een maand of zeven l
De ooievaar kleppert uitbundig hoera,
De schooljeugd zingt dapper dit huisvriendje na,
Lang zal ie leven! 1
't Belangrijke feit voor de stad is een feit,
Na 't plechtig uur kwam het uur van jolijt,
Door dank gedreven!
Want 's avonds vei hief zich de Groninger leut,
De Groninger koek en de Groninger neut!
Lang zal ie leven!!
O Groningen, brengt aan je kleintje wat zon
En geeft hem een spaarpot ineens van een ton,
D&'s nog eens geven!
Het kost je per inwoner toch maar een pop,
Zóó werkt zich je baby er glad bovenop,
Lang zal ie leven!!
(Alle rechten voorbehouden.)
April 1927.
KROES.
ïe landlooper: Ten slotte fa
beleefdheid toch maar alles.
2e landlooper: Niet altijd. Vori-
ae maand sta ik te bedelen als
doofstomme, toen er een meneer
aankomt, die me een gulden
geeft Ik zeg: Dank u wel, me
neer. Laat-ie me nou door een
agent laten inrekenen!
DE DOMINEE VAN B0NELEY.
Aan het einde van de vorige eeuw leefde er te
Böneby in de provincie Aelvsborg in Zweden een
dominee, wiens eenige zoon zoowel geestelijk als
lichamelijk zeer ten achter gebleven was. Dit was
het nochtans niet zoo zeer, dat de ouders bedroefde
als wel het feit, dat Nils zoo heette de jongen
zich spoedig als een onoprechte en een tot ondeug
den geneigde knaap ontpopte. Toen hij veertien
jaar oud was, moest men hem op verlangen van
zijn leeraren van de school te Jönköpping thuis-
halen. Hij zwierf nu zoo'n beetje om de woning
rond, zijn vader ontwijkend en van zijn moeder
"geregeld geld verlangend. Toen hij ternauwernood
zeventien jaar 'was, werd het bezoeken van café's
voor hem een gewoonte, en >de dominee moest lijde
lijk toezien, dat zijn zoon een drinker en deugniet
wordt, door de goeden in het dorp angstvallig ver
meden, door de slechten, maar al te gaarne gezocht,
al was het alleen maar om hem als doelwit voor
hun lage schertsen te gebruiken.
Toen Nils negentien was, stierf zijn moeder. Na
dien leidde de jongen een slechter leven als ooit
te voren. De dominee was nog geen oude man,
maar het verdriet om. zijn zoon deed zijn haren
voor zijn tijd grijs worden. Wanneer hij 's avonds
over zijn boeken, zijn preek instudeerde, zat de zoon
in de kroeg en wanneer hij op den kansel stond,
sliep de zoon zijn roes uit. De dominee werd steeds
meer éénzelvig en geslotener tegen iedereen; de
zoon vermaningen toe te dienen en te trachten hein
van het verkeerde pad af te brengen, had hij ree s
nng opgegeven.
I>" v lag verspreidde zich in het dorp l
i N's uit 'e pastorie verdwenen was.
Vermot- leiyk had hij zijn vader verlaten, om zijn
r>- sr ven ei gens an et-3 rr «vr I vcöVt t
1 innen zetten. De dominee tvrk u vr o: zr-ov
zijn ambt hem d- t, voreor'oohV heel en o.' van
de wereld terug, en de menschen zei-den van hem,