Schager Courant ROMMELKRUID. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 30 April 1927. 70ste Jaargang. No. 8041. VUURSPUWENDE BERGEN. Vulkanen of vuurspuwende bergen, zijn feitelijk bergen, die door een kanaal in verbinding staan of gestaan hebben met het binnenste der aarde, waar zich een gesmolten massa (magma) bevindt, die zij als vloeibare gesteenten (lood), als asch, gassen enz. uitwerpen (werkzame vulkanen) of uitgeworpen hebben (uitgedoofde vulkanen). Tot den vulkani- schen aard van uitgedoofde vulkanen kan alleen Uit hun bouw en uit het materiaal, waaruit zij be staan, worden besloten. Somtijds worden vulkanen, welke bij menschenheugenisj voor uitgedoofd gol den, weder opnieuw werkzaam, zoodat men deze soort wel verdeeld in werkende en rustende vulka nen. De Vesuvius bijv. werd vóór zijn uitbarsting in 79 jaar n. Chr. als een uitgedoofde vulkaan 'be schouwd en een tweede tijdperk van rust nam eerst een einde bij de geweldige uitbarsting van het jaar 1631. Zoo ook gold de Krakatau tot 1883 voor uitge doofd. In het algemeen wisselen bij werkzame vul kanen tijdperken van rust af met de eigenlijke eruptieve perioden. Gedurende zulk een tijdperk van betrekkelijke rust wijzen uitwasemingen, voor al van waterdamp en van1 gassen op het voortduren der vulkanische werkzaamheden. Door ontleding van deze gassen (zwavelwaterstof, koolzuur enz.) en ook door hun inwerking op de gesteenten van den krater en van zijn omgeving ontstaan korstvormige afzet tingen van zwavel, realgar, ijzerglans, salmiak, enz. Verder worden in de tijdperken van rust zooge naamde bommen, losgerukte brokken lavamassa uitgeworpen, welke in de lucht door een omwente lende beweging tot balvormige masa's verharden. Van tijd tot tijd vermeerdert de hoeveelheid dezer uitge worpen stoffen; trillingen van den kegel en van den geheelen berg, meestal ook aardschokken, kondigen een naderende uitbarsting aan, welke haar hoogte punt bereikt in het uitstooten van dampen en ook van brandbare gassen (waterstof, kooloxyd, enz.), gepaard gaande met het uitwerpen van steehen, zand en asch en gevolgd door het uitstroomen van lava uit een der voorhanden of uit een nieuw ge vormde trechtervormige opening aan het uiteinde van het kanaal (krater) of uit spleten in den kegel. Met-betrekking tot den warmtegraad, de mate van vloeibaarheid, de snelheid van beweging en van af koeling en de hoeveelheid uitgeworpen materiaal, kan men geen algemeene regels vaststellen. Over een sterke helling kan de vloeibare lava een snelheid van 30 K.M. per uur bereiken, terwijl andere stroo men per dag zich slechts over afstanden van eenige decimeters verplaatsen. De uitgevloeide lava bedekt zich snel met een laag zwarte slakken, welke dikwijls openscheurt en soms kleine verhoogingen draagt, waaruit gassen en dampen ontwijken. Onder deze bedekking van slakken behouden de lavastroomen vaak gedurende tientallen van jaren een hoogen warmtegraad. Een enkele uitbarsting en ook een enkele lavastroom levert somtijds een buitengewone groote hoeveelheid gesteente; de massa welke den 29sten Augustus 1874 uit den Etna wegvloeide, wordt geschat op IX mil- lioen kubieke meter» en op IJslwud zijn lavastroo men bekend met een lengte van 70—90 K.M. bij een breedte van 22—27 K.M. en een dikte van 40 meter, of een hoeveelheid van rond 80.000 millioen kub. me ters. Gedurende de uitbarsting neemt ook de hoe veelheid der vaste stoffen toe, welke door den vul kaan worden uitgeworpen; zij bestaan uit de groote bommen, de kleinere lapilli, het nog fijnere zand er. de stofvormige asch. Vooral deze laatste wordt in groote hoeveelheden uitgeworpen; in 79 n. Chr. werden bij de uitbarsting van» de Vesuvius, Hercula- num en Pompeji door een aschlaag ter dikte van twaalf meter bedolven. Zij vormt, met waterdamp, tevens het hoofdbestanddeel van de zwarte zuil, die, in den weerschijn van de gloeiende lava, zich des nachts tot een hoogte van honderden meters boven den krater in den vorm van een gloeienden pijn boom vertoont. De wind voert deze asch over groote afstanden mede; zoo werd in het voorjaar van 1875 vulkanische asch van IJsland naar Skandinavië over gebracht, ja asch van den Krakatau afkomstig kwam tot naar Europa. Met de asch vermengen zich dikwijls geweldige hoeveelheden water, ontstaan door verdichting van den uitgestooten waterdamp of door het smelten der sneeuw op hooge vulkani sche toppen. Er vormen zich slijkstroomen, die som tijds vrije zuren (bevatten en die daardoor zoo ver woestend op den plantengroei der berghelling in werken. In verharden toestand vormen deze slijk stroomen later den vulkanischen tufsteen. De stoffen, waaruit de vulkanische tufsteen, het zand, de bommen en de lava bestaan, zijn zeer verschillend. Bijzonder veelvuldig komen de glasachtige verstee1- ningsvormen obsidiaan en puimsteen voor Het aantal werkzame vulkanen op aarde bedraagt ongeveer 320, dat der uitgedoofde ruim 400. Het geo logisch onderzoek heeft aangetoond, dat zij voorna melijk voorkomen in streken, waarin groote disloca ties, diep Jin de aardkorst doordringende verzak- kingsspleten en inzinkingen optreden. Daar deze breukzonen van jongeren datum vooral aan de ran den van breukgebergten voorkomen en deze laatstë dikwijls langs de kusten der oceanen loopen, liggen de nog werkzam'e vulkanen in hoofdzaak in de na^- bijheid van de zee, gedeeltelijk op het vasteland, ge deeltelijk op eilanden. Verreweg de meeste werkende vulkanen treft men langs de door breukgebergten vergezelde kusten van den Grooten Oceaan aan, ter wijl zij langs de kusten van den Atlantischen Oceaan, waar plooiingsgebergten optreden, ontbre ken. Daarnaast komen ook onderzeesche vulkanen voor, die door hun uitbarstingen, waardoor de niet minder gevreesde zeebevingen ontstaan, somtijds aanleiding geven tot het ontstaan van eilandjes, doordat op die plek de- bodem der zee tot de opper vlakte wordt opgeheven. Omtrent de eigenlijke oorzaak der vulkanische verschijnselen, waarbij zulke enorme krachten op treden, bestaat nogal verschil van gëvoelen. De e'en beschouwt het als „een reactie van de nog steeds gloeiend-vloeibare massa der aardkern op de vaste korst", terwijl een andere geoloog het toeschrijft aan het samentrekken der aardkorst, als gevolg van de voortdurende afkoeling, waarbij zich spanningen ontwikkelen, welke zich op sommige plaatsen in warmte omzetten en aanleiding geven tot het smel ten van belangrijke hoeveelheden gesteente. Weer anderen beweren, dat het een evenwichtsverstoring van het eruptiemateriaal in 'het binnenste der aarde is, die de uitbarstingen veroorzaakt. In ieder geval schuilt in de vulkanische verschijnselen nog menige raadselachtige kwestie, welke tot nu toe niet op be vredigende wijze tot oplosing gebracht is ell waar mee zich de wetenschap misschien nog vele jaren kan bezighouden. Met bevende stem en cmtioerend geluid, Waarin hij ons Kwaakje als een held beeft geprezen, Als een kikker waar iedereen fcrotsch op kon wezen, Ale een voorbeeld van moed, van beleid, en van trouw, Van wie jaren hierna men verhalen nog zou. Zijn hoofd werd met allerlei bloemen getooid En hij werd bovendien nog met bloempjes bestrooid, Op vliegjes en mugjes werd hij getracteard, Nog nooit is een kikker zoo zeer gefêteerd. Aan het .slot van het feest heeft de dappere'held Op uitdruk'lijk verzoek nog eens alles verteld Wat hij al had beleefd, en men hing aan zijn lippen Toen hij sprak over schooljongens, proffen en kippen. En tijden daarna, ja jaren zelfs later, Als de avond was stil en heel rustig het water, Dan vertelde nog Kwaak van zijn zwerfavonturen, Van al wat hij deed en heeft moeten verduren, Tot leering der kind'ren en der ouderen vermaak. En dit is het slot der historie van Kwaak. KV. DB BtZJDB TEKHSKOMBT. De aefcoaknaester stond mot dan stok oogobeveu, Om de maat voor het kSkkesgtsgaag aan te geven. Toen met vteugde-gekwtKÖc en bert onverwacht 1. Hier zijn wij allebei tegelijk: Pim en Puk. We willen wel even stilstaan. Dan kun nen jelui ons eens bekijken. Maar lang mag het niet duren, hoor! Want we moeten naar Grootmoe. Zij is ziek en moeder heeft gezegd: ga haar maar eens een mandje koolblaren brengen. Daar zal ze van opknappen. 5. Die domme konijnen zijn zoo heerlijk aan 't bokje springen, denkt baas Krulstaart. Ze merken er vast niets van als ik hun mandje leeg maak. En ze mogen wel wat straf heb ben, dat ze hun boodschap vergeten. Dat komt volstrekt niet te pas. 8. Eindelijk zegt Pim tegen Puk: Zeg we moeten voortmaken, hoor: Anders merkt moeder, dat we gespeeld hebben. Loopen dan maar, zucht de luie Puk. Ieder grijpt een 'hengsel van de mand en snel gaat het nu naar Grootmoe. Op* Bcaakje te huis kwam en sprong in de gracht. H£j ging naar zijn moede*, die haast omviel van schrik, En hem teeder omheiede met een hevigen snik. Naar zj&u vader, die zich slechte met moeite vermande Toen de tranen in zijn puilende oogen belandden. En heel de voorname familie Kwakkwak, Afie dames en heeren van Wrokkerwroak, Snelden toe voor een hart'lijke, teed're begroeting. Nooit zag men zoo'n emotioneels ontmoeting. Het was een gekwaak zóó wild en verward, Zóó druk, door alkaar, zóó luid en zoo hard, Dat Kwaakje rijn eigen geluid niet kon hooren En al wat hij zeggen wou gansch ging verloren. Toen nam hem zijn moeder eens even apart In een plekje in 't riet en daar Btortte hij zijn hart vreugde* Toen eens uit en gaf lucht aan zijn blijdschap en Bekende met tranen hoe zeer 't hem verheugde, Dat hij weer was gekeerd bij vrienden en magen En hij aei dai. hij nooit meer den meester zou plagen, Bn dat hij zoo'n spijt had, riep hij uit met een traan, Over wat hij zijn moeder steeds aan had gedaan. Zijn moeder heeft hem toen onder tranen vergeven Bn om aan haar moederhart lucht nog te geven Gaf ze hem een massa versnaperingen Als mugjes en andere heerlijke dingen. 'In de gracht is gehouden een schitterend feest, Zooals er in jaTen niet meer was geweest. Ze zijn in een kring rondom Kwaakje gesprongen En hebben gekwaakt en gejuicht en gezongen En nooit klonk zoo blijde het wrokkerwroak, Dat heerlijke lijflied der familie Kwakkwak. De s oh oo lm ©ester sprak toen de feestrede uit 4. In den boom, waaronder het mandje staat is het huisje van mijnheer Krulstaart, den eekhoorn. De baas schept een luchje op een lage boomtak en ziet beneden de sap pige koolbladen in het mandje „Die zouden me best smaken", denkt hij, „en die konijnen hebben er toch nog genoeg thuis". 2. We zijn nu al een heel eind op weg. 't Is wel heerlijk wandelen, tusschen de hooge ko renaren. We loopen in de koele schaduw en tusschen het koren groeien prachtige bloe men: blauwe korenbloemen, roode klapro zen en de paarse trossen van de Wikke. Als we niet zoo'n haast hadden, zouden we een mooie ruiker kunnen plukken. 6. Stil kruipt baas Krulstaart naar het mandje toe, zonder dat Pim en Puk er iets van merken. Heerlijke versche koolbladen grinnikt hij. Wat zal ik vandaag fijn etenl Die laat ik m'n vrouw lekker opstoven met boter en notemuscaat. Ik smul nu all 7. Als baas Krulstaart het mandje leegge maakt heeft denkt hij": die domme konijnen moeten toch wat te dragen hebben. An ders merken ze te gauw, dat ze beetgenomen zijn. Wacht, ik doe wat steentjes in het mandje. 3. ,,Hoor es", zegt Pim, „even spelen, mag wel. Laten we ons mandje neerzetten hij dien boom, en dan doen we haasje-over. Ga staan, kop in je zak". Puk vindt het prach tig en daar staan ze al; Pim springt met een reuzensprong over haar heen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 19