iDe Een Indiaansche legende 'lllu ^rV (FA'r VOOR ONZE JEUGD Ecu &a Vanneer men op de Jacht naar het schitte- ide metaal, „Goud" genaamd, het bergpad r Rockey-Mountains volgend, van Moatana tot verder naar boven in het Westelijk go- id van Canada komt en een Sekannee In- tan naar de Shawannees vraagt, dan zal hij rt een uitdrukking van wrevel op zijn bruin zicht zijn pijp stoppen, gaan rooken en baas- over wat anders gaan babbelen. Dok ik zelf deed in mijn dagelijksch verkeer 3t die Indiaansche stammen* die in den om- ik deels gevestigd, deels zwervende waren, 3 ondervinding op. Alleen, nadat ik door allerlei kleine diensten st vertrouwen en de vriendschap van „Sle- I lvarken", een ouden medicijnmeester der Se- .nnees, gewonnen had, gelukte het mij ten )tte, dezen de tong los te maken door hem kelijk van tabak en andere versnaperingen te i 'Orzien. Hij deelde mij fuisterend :mee, dat do nawannees booze geesten waren, die allos >oren, zoodra er over hen gesproken wordt, j Trekken twee Indianen ter jacht, om nooit eer te keeren, dan is de oplossing van het adsel eenvoudig zij zijn bij de Shawan-1 •es. Wanneer een gansche familie, met groot- oeder beginnend, sterft, totdat het jongste en atste der „Popooses" (kleine kinderen) ste- g ingebakerd en vastgebonden naar de andere ereld is, dan zegt men: „Dat is het weder der lawannees." Daarentegen beweren de blanke trappers, it deze sprookjesachtige stam zich ver boven iar het noorden in de ontoegankelijke engten ?r Rockies teruggetrokken heeft en een zeer ai volkje is. Omtrent een punt echter zijn len, rood, blank, of „Pento" (halfbloed) het ms, n.1. dat de Shawannees nog wel terdege in vleesch en bloed zijn; en daarvan zal ik er iets vertellen. Vele, vele jaren geleden huisden zij in de uit- opers der Rockie Mountains, onmiddellijk in 3 nabijheid van dien diepen inham in de gra- etklippen, waardoor de Chinookwind met zijn aehten adem suizelt en de lichte, losse neeuwlaag van de bergtoppen en velden In dien tijd raasde nog niet het ijzeren stoorn is, donderend en vuurbrakend, een duizend- oudige echo in de eenzame bergwereld wek end. De wilde Chinook en in kleinere of rootere troepen de Stonie- en Shawanneoe- idianen joegen elkaar, ieder op zijn bourt, oor de machtige, van natuurwege geschapen oort. Dit gebied, dat de Shawannees het hunne oemden, strekte zich uit tot den voet der reus- chtige steenen muren. Zij vervolgden den be woner dier hoogten: den grijzen beer in zijn roest, bijna ontoegankelijk rotsenrijk en ver- loegen hem. In de prairie jaagden zij op den >uffel en hunne „Tepees" (tenten) uit vellen •an gedoode bisons samengelapt, kwamen in neeuwwitten glans prachtig uit tegen dè •Ioedroode vlammen der ondergaande hoifst- on. Hun hoofdman was de wijd en zijd go- keesde „Donderwolk", die twee zonen had, ran welke de eerstgeborene „Berg Arend', de ongste „Witte Havik" heette. Voor hun licha- nelijk en geestelijk zijn zorgde echter „Zwaf- e Vos", de medicijnmeester van den stam. Op zekeren dag trad plotseling „vader La- oür in hun midden. Donderwolk stond hem ladelijk een tent af en beval den jongen „Bok ten" (mannelijke Indianen) den medicijnman Ier bleekgezichten geen hindernissen ïn den veg te leggen, of op eenige andere wijze lastig vallen. Nu waren echter de Shawannees op het punt van bekeering zeer lastig, doch daar bekom- nerde zich den zendeling niet om. Hij wist zoo >vertuigend te praten, dat enkelen zieh bekoer- 3en en het voorbeeld hunner voorgangers volg den. De Witte Havik was een der eersten, die aan 3e woorden van den zendeling gehoor schonk sn terwijl deze hun de Fransche taal leerde, maakte hij den tweeden zoon van het opper hoofd met zijn leer gekend. De Indiaan is niet alleen In 't bezit van een scherp verstandelijk vermogen, maar ook van een ongemeen vlugge opvattingsgave, door middel van welke eigenschappen hij rap en flink een zaak door en door kent De zendeling leerde den blanken Havik, dat Ie Manitou (God) der bleekgezichten almaoh- ig is en dat die menschen, welke zich daarean >evertrouwen, goed deden. Hoe langer de jonge ;hawannee nadacht, des te meer kwam bij tot e overtuiging, dat hij hiervoor veel koe. voo rn. Telkens en telkens stopte hij den kop zijner mdaarden pijp en rookte ze, in diep gepeins orzonken, ledig, voor zijn gedachten zoover laar waren geworden, dat hij in slaat was, eze in woorden te brengen. Eindelijn scheen ij tot een besluit gekomen te zijn en 6prak: „Uw Manitou is het opperhoofd ovei alle eesten, net zoo als de Donderwolk groot is, nder de Roodhuiden. Is dat niet zoo, bl&ek- jczicht?" „'t Is de waarheid," antwoordde do zendeling. „Hij Is dus nog grooter dan de booze geest, van wien gij den Witten Havik verteld hebt?" „Ook dat berust op waarheid," zei de zende ling. „Dan wil ik mij onderwerpen aan den Mani tou der Bleekgezichten," antwoordde hij op be- beelisten toon en ten bewijze hoe erestig hij hot meende, stak hij den blanke zijn rechter hand toe. Van dat oogonbllk af maakte de Jonge zoon van het opperhoofd aanhangers en in cie le venswijze aer Roodhuiden kwam een groote WPWdflrirg. Zij begaven zich niet meer op H oorlogspad en namen geen verder dool aan de nachtelijke strooptochten hunner stamgenooten, die paarden stalen en buit roofden. Zij doden hun best om land te bebouwen en voe to fok ken en geraakten van lieverleden in betrekke lijk korten tijd tot een zekeren welstand op oen plaats, die vroeger niets als eene voortdurend strijdplaats was geweest Intusschen ontkiemde in 1 hart van „Zwarte Vos", wiens macht en aanzien begon to vermin deren, de haat Zijn medicijn' had aanvankelijk een goede uitwerking, maar nog véél meer ver derf en ongeluk voor het oude opperhoofd en voor hen, die op zijne hand waren, tengevolge. Wanneer zij zich op het oorlogspad Legaten en zijn medicijnmeester met zekerheid voor speld had, dat hun plan zou slagen, keerden zij geslagen en met wonden bedekt terug. De medicijn van den zendeling echter werkte goede dingen uit en de welstand van den olan- ken Havik en zijn aanhangers word «toeds grooter. Toen maakte Zwarte Vos een toeverdrank klaar en toen hij daarvan proefde, viel hij In een langen, diepen slaap en had een erg kwa den droom. Hij droomde, dat de Witte Havik, dank zij de sluwheid der medicijnmeester* der Bleekneuzen, steeds machtiger weti, zocdat ten slotte Donderwolk en Berg Arend aH te- vreesde Squaws (blanken) zwijgend om het vuur zouden zitten, wanneer de Witte Havik, die alsdan opperhoofd was, sprak. In vurige taal bracht hij de Shawannees om trent den inhoud van zijn droom op de hoogte. In donkere kleuren schilderde hij hun de toe komst af en terwijl hij hun voorspelde, «Jet de dag niet ver ai was, waarop zij allon Squaws zouden worden, wekte hij een grenzenlooze woede op. Het gevolg van zijn overreding»Kracht was, dat er een bloedige vechtpartij plaats vond en Witte Havik en zijn gezamenlijke getrouwen werden door hun stamgenooten tot op den laat- sten man afgemaakt Zelfs de brave zendeling had in de rijen zijner volgelingen den dood gevonden! (Wordt vervolgd). „HIJ EN „ZIJ". „Jij kunt zegt broertje tegen zus „Geen haasje-over springen! Niet knikkeren, niet voetballen, Niets van die leuke dingen, Je blijft maar zitten In een hoek, Jij valt geen gaten in je broek, Ik weet dan wel: ik ben maar blij Dat ik geen mèisje ben, als jij! Maar d&t had broertje nooit geloofd* Meteen stond zuslief op haar hoofd! TANTE LENNffi. TANTE FRANS. Naar het Engelsch van E. ENOCK. Beknopt bewerkt door a 0. DE LILLE HOGERWAARD. (Slot). Puck had een langen brief van mevrouw Wil- son gekregen, waarin deze haar mededeelde, dat hoewel haar zuster nog lang niet beter was, zij nu toch wel weer zoowat gemist kon worden en niet langer van de vriendelijkheid van Tante Frans gebruik wilde maken. „*t Is wat moois!" mompelde Puck, terwijl zij don brief nog eens overlas, ,,'t Is gewoon af schuwelijk, dat Tante Frans weggaat!" Arme Puck! Zij kon zich het leven zonder Tante Frans niet meer voorstellen. Ook de an deren zouden, zoodra zij het nieuws hoorden, lang niet vroolijk kijken en zij wist zeker, dat Leo, die den volgenden dag thuis zou komen, exeneens veel van Tante Frans hield en haar met leedwezen zou zien vertrekken. Wat moest ze doen? Er met Tante Frans over spreken natuurlijk! Maar de dokter had gezegd, dat Tante Frans nog niet veel praten mocht Dat ging dus niet. Als ze 't eens aan dokter West zei? Ja, dat zou ze doenl De dokter was al bijna bij het hek, toen hij iemand hard achter zich aan hoorde loopen. Hij keek om en zag, dat Puck hem met een paar vlugge beenen en een verhit gezichtje trachtte in te halen. Onmiddellijk keerde hij op zijn sohreden terug en luisterde hij aandachtig naar hetgeen Puck hem in onsamenhangende woorden ver telde. Hij begreep er uit dat mevrouw Wilson wilde terugkomen en do tegenwoordigheid van Tante Frans nu overbodig werd. „Laat mij den brief eens lezen, lieve kind," zei dokter West „Dan weet Ik precies, wat mevrouw Wilson schrijft" Puck gaf hem nu den brief, die haar zoo van streek had gebracht en dokter Wilson las hem aandachtig. Hij zei niets over den inhoud, doch stelde Puck gerust met de woorden: „We zullen dat zaakje wel in orde brengen lieve kind. Wees niet al te ongeduldig, want ik moet natuurlijk met Oom Oswald over de zaak correspondeeren. We zullen zien, Tante Frans op Beverode te houden." Puck keek hem dankbaar aan, terwijl zij zei: „Alstublieft dokter. Als u d a t lukt, bent u de bovenste beste van alle dokters op de heele wereld 1" Glimlachend nam dokter West nu afscheid van zijn vriendinnetje. Hij had in den brief van mevrouw Wilson ontdekt, wat aan Puck's aandacht ontsnapt was. Hij las namelijk duidelijk tusschen de re gels door, dat mevrouw Wilson slecüts noode haar zuster verliet, daar deze nog veel hulp behoefde, doch dat plichtsbesef haar zei, haar oude taak weer op te moeten vatten. Dokter West schreef nu een langen brief aan Oom Oswald en sloot het schrijven van me vrouw Wilson er in. Het resultaat was, dat hij een week later Puck kon mededeelen, uat me vrouw Wilson haar pensioen gekregen bad en Tante Frans met wie hij natuurlijk ook ove'- de zaak gesproken had en die niets lievoi wilde dan op Beverode bij „haar troepje" blijven niet heen zou gaan. 'Dat was een vreugde! Puck danst6 met Feetje en Tom in het rond, de tweelingen li'evon al lerlei Indianen-kreten aan, om aan hun blijd schap lucht te geven en Leo, die hot natuurlijk niet met zijn waardigheid overeen ken bren- gen, zoo „als een dolle" te doen, zei: „Lang leve Tante Frans!" Ook hij was buitengewoon ingenomen met de getroffen regeling. En Tante Frans zelve? O, zij was niet minder verheugd en zni tegen dokter West: „Dat is de allerbeste medicijn, die i mij hebt kunnen voorschrijven. Ik ben er u heel, heel dankbaar voor, dokter." Tante Frans bleef goed vooruitgaan en vóór er nog een week verloopen was, wilde zij niet langer als patiënte beschouwd worden D*- dok ter gaf haar toestemming weer haai ging te gaan, op één voorwaarde echter er dh was, dat zij 's middags een 'paar uur ging rusten. „En als Tante Frans dat niet doet draag ik haar naar boven!" zei Leo. Lachend verzekerde Tante Frans haar oudsten neefje, dat zij gehoorzaam het voorschrift van dokter West zou opvolgen. „En," ging zij voort, ,nu moet fk jullie nog vertellen, dat ik vanmorgen een brief van me vrouw Wilson gekregen heb. Ze is heel Inge nomen met de schikking en dankbaar dat zij haar zuster niet alleen behoeft Ie laten Zij groet jullie allen hartelijk en hoopt, dat het jul lie goed moge gaan." „Toch gek, dat we haar nooit terug zullen zien," zei Puck, die nu zij Tante Frans niet behoefde op te geven niets tegen mevrouw Wilson had. Tante Frans had echter een plannetje en zen „Hoe zouden jullie het vinden, als we me vrouw Wilson eens voorstelden: dezen zomer met haar zuster, wanneer haar toestand dit ten minste toelaat, eenige weken op Bsverode te komen loge eren?" Dit voorstel werd met algemeen e stemmen aangenomen. Wij laten nu Leo, Puck, de tweelingen, Feetje en ook Tom nog eenigen tijd In het ge lukkig bezit van Tante Frans en nemen hierbij afscheid van de bewoners van Boverode. Knapper dan de Juffrouw, Ze heette Marietje de Wilde, was acht jaar oud en zat op school in de tweede klas. Eigen lijk had Marietje al in de derde klas kunnen zitten, maar omdat ze een klein beetje dom was, was ze niet overgegaan. Maar vlug met haar mondje was Marietje wel en ze sprak even goed Maleisch als Hollandsch, want ze was op Java geboren.* Toen ze zes jaar was, was Marietje met Vader en Moeder naar Holland gekomen, en als ze soms niet het woordje „soesah" voor „moeite" gebruikte, en „pinter" zei, als ze „verstandig" of „knap" bedoelde, dan zou men waarlijk niet bemerken, dat Marietje op Java was geboren en opgevoed. Ze is daarom heel anders dan Suusje, het donkere meisje, dat in dezelfde klas in dezelfde bank zit,-en dat heelemaal niets zegt, ja, dat zelfs niets ant woord, als de juffrouw haar iets vraagt. Maar Suusje is een nieuwelingetje en daar om begon dan ook de juffrouw met te vragen: „Je vindt het zeker wel prettig, om naast een meisje te zitten, dat óók uit Indië komt, hè?" En toen nu Suusje hierop geen antwoord gaf, ging^e juffrouw voort: ,,'t Is een aardig meisje, hoor, en ze heet Marietje de Wilde. Jullie zult wel heel gauw vriendinnen worden. En hoe heet jij?" 't Donkere meisje zweeg en keek heel ver legen van de juffrouw naar Marietje, alsof ze haar wilde vragen: „Wat zegt ze?" INDIAANTJE SPELEN door aai LILLE HOGERWAARD. Klein Jantje speelt voor „Roodhuid" Moea naaid' op éénen da# Een moode muts met vecren. .Zooaia je nooit nog zag. Het regent hard. bij straaltjes, t Deert „Indiaantje" niet, Omdat hij van den regen Geen enkel drupje ziet Wat geven Indianen Om storm, onweer, orkaanfl Die zijn toch geen beletsel Voor hen om uit te gaant Een Indiaan ie dapper, Voor -niets en niemand bang, Dat weet Jan uit zün boeken. Och, immers al zoo langl Hij gaat op onderzoeking J Bjj gindschen poot zit wat rjB Zou het de vijand wezen, Die daar te loeren zat? Hé, zeg! Wordt jij eens wakker! t Roept 't Indianen-Hoofd. Was jij 't niet, die mij glst'ren Mijn schatten hebt geroofd? Verschrikt wordtMoortje wakken. Wat is er aan de hand? Hij kreeg een por, geweldig! t Huls staat toch niet in brand?! Moor ziet au plotseling Jantje En wordt verschrikk'lilk kwaad. Omdat die „nare jongen" Hem weer niet slapen laat! heel anders, dan we het hier spreken. Neen, daar begreep de juffrouw nlej (Nadru „Hoe spreken zij dan Marietje?" vroeg frouw nu. Menei 't Kind dacht even na en zei toen: -tred Juffrouw, ze heeft zeker veel meer M en van dan - Hollandsch gesproken, en dus dlzijn tui ook in 't Maleisch na, als ze wat In 1} «arisch landsch moet zoggen. En mag ik vragen, hoe ze heet? Dan zult u oens hoe hoel andere ik met haar spreek, did0 zwa de menschen In Holland". ziJn „Wel, meisje, laat dan eens hooren, j geheim gaat", zei de juffrouw lachend. En -beel ge andere kinderen uit de klas lachten, qbeimzii keken naar Marietje. die-zoo-parmantj Maar Marietje lette daar niet op; ze leen vlak voor het nieuwe meisje vroeg haan „Jij komt ook uit komt van waar?" t Nieuwe meisje keek eerst nog legen naar de juffrouw, maar woordde zij heel zachte „Van Ambon....,* „Jij verstaat wei, wat Ik jou vraag, J toen Marietje voort, ,t Bruine volgde: „Zeg, Nonnie (jongejuffrouw), als jo roept, hij zegt wie?" „Als mijn pa roept, hij zegt Suusj( woordde nu wat luider het kind. „En hoe heet je verder?" begon nu „Flora] nig, al verwoc zinnig) toeveri I zijide vi meisje knikte. En Marlet) te juffrouw. „Heet niet verder", zei het meisje. Marietje proestte het uit. „O, tufi moet u het niet vragen", zei za En toe) tot het meisje: „En wat zegt jouw ma, eenige roept jouw pa? zinnig) „Patipoehoeloe", is het antwoord. aiios a „Nu hoort u het, juffrouw", zei Marie) Welgev heet Suusje Patipoehoeloe!" „Wel, wel, dat heb je handig g< rietje", prees de juffrouw. „Neen, je niet domi" Moeder, ik was vandaag niet dom", i rietje, toen zij uit school kwam. *k Wa: per dan de juffrouw!" En toen vertel rietje van het nieuwe meisje. j Wat moest moeder toen lachen. „Wi jj voortaan niet meer dom, Rieteke", zei i f*6*" „Ik zal mijn beet doen, moeder, beloof kwam rietje. aan d< TANTE Men dan g Moor, nijdig, blaast natuurlijk En zet een hoogen rug De Indianen-Hoofdman Vlucht naar zfjn „kamp" terug. Verschanst zich aeftrter stoelen. Waar Moortje hem niet zieo. De Poes miauwt meelijdend: Een held, Jan. ben je niet! Geen Indianen-Hoofdman Nam zóó gauw ooit de vlucht! - "k Vergat mijn rol heel even, Zegt Jantje met een zucht. Maar morgen ben 'k weer Hoofdman, Y Trek dapper er op uit; Niet eerder keer ik huiswaarts Dan met een Hinken buit! Eh toen nu de juffrouw lachend zei: „Kom, wees maar niet verlegen en vertel eens, hoe je heet", en weer het nieuwe meisje niet ant woordde, stak Marietje haar vingertje op. „Wat is er, Marietje?" vroeg de juffrouw. „Ze begrijpt niet, wat u haar vraagt, juf frouw", zei Marietje. „Ze komt pas uit Indië" „Maar toen jij uit Indië kwam, verstond jo toch wel dadelijk alles, wat je werd gevraagd", was de verbaasde opmerking. „Ja, juffrouw, dat is ook wel zoo", verteld* Marietje. „En ne ..ze verstaat misschien 1 ook wel Hollandsch, maar toch weer zoo go- Van aardbeitjes en aardbeien In een oud tijdschrift vond fk let* g ven over aardbeien en nu de tijd wee breekt, dat je bij je boterham de heerlijk vruchten vindt klaar staan, zal ik jullie len, wat ik ervan las. Ér is een groot onderscheid tussoben i eten en aardbei eten. Er zijn jongens meisjes óók natuui die een heel mandje vol koopen van hi geld en deze zoo maar, ongewosschon. Dit is vast en zeker ongezond en een vol is vóél te veel om in je eentje, zó<3 achter elkaar op te peuzelen. Breng ze dan worden ze behoorlijk afgewassohij verrotte of beschimmelde uitgezocht I Nu willen we eens zien hoe ze groaie^ Tusschen hakhout, heggen en gras. opi randen of op open plekken in het dgsc den wij geurige, kleine aardbeitjes, wj we soms in korten tijd een mandje vol I plukken om ze mee naar huis te nenj smaken nóg geuriger dan de beste gek aardbeien. In Mei en Juni bloeien ze, maar 't wo Juli voor de eerste goed rijp zijn. Wat het aardigste is: ln den nazomer in den herfst, mogen we terugkomen. D gen de planten weer rijpe vruchten noemt men ze: „doorbloeiers". De meoot aardbeien, die we in ons land vindei doorbloeiers en 't zal de vraag wezen, meeste tuinaardbeien, die men ook s'uus wild vindt, daar niet door vogels of oorzaken gebracht zijn. Deze wilde planten bloeien niet door en dragen eenmaal vrucht Ook onder de gekweekte aardbeien we doorbloeiers, waarvan de Sint Joj beste is. Tot in Novembor kan men de den kouden grond plukken. In den tuin planten wij de aardbeienj zonderlijke bedden en dan ver uit b'lra) ders krijgen we wel veel blad, mauc bloem en vrucht. Langs randen groeien en bloeien ze der goed. De planten moeten bij droog weei avond flink gegoten worden. Als je aardbeibladeren ziet, die bruin vlekken hebben, moet je ze afknippen branden andere steken ze andere, g aardbeien aan. Plukken is geen rukken. Knip aai liefst af met de schaar, als je ze met si verlangt of verzonden moeten worden, i kneuzen ze licht en rotten. Ook rukt één aardbei soms den heelen vruchten| af, die nog veel onrijpe aardbeien droi Als je groote, sterke plabten hebt en van verlangt, zet je een stokje bij de die de meeste vruchten gaven en laat de lange steng-els (ranken) groeien I ZiezooIk heb verteld zooals m li Misschien groeien er aardbeien in je ti Verzorg ze gp.wl en smul lekkor TANTE LEN

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 20