Mager Courant
De Wonderbloem.
H'
VOOR DE KINDEREN.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
Zaterdag 21 Mei 1927.
70ste Jaargang. No. 8053.
■mm Een aangrijpende bladzijde uit bet leven van een
amateur-tüinier, door Sirolf.
reken.
w niq (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Meneer Bok stapte met ieta gewichtigs in zijn
oen: -tred kan men van een man, die 200 pond weegt
eer M en van zijn renten leeft anders verwachten? langs
dl zyn tuinpad naar een groot rond perk, dat nog
t in
ik
gansch maagdelijk daar lag. Dat wil zeggen, nog
1 geen enkel zaadje was in dit prille voorjaar aan
ak, diö?
1 in
ten,
•g ev
daai
jde zwarte aarde toevertrouwd. De heer Bok droeg
in zijn mollige handen, twee pakjes, die er bijster
•ren, gsheinizinnig uitzagen. Trouwens, ze waren ook
Eq beel geheimzinnig in zijn bezit gekomen, op een ge
heimzinnige advertentie in zijn lijfblad: De Tuinier.
Gelijk een groot landbezitter, zijn blik over zijn uit
gestrekte, onafzienbare landerijen laat weiden, zoo
stond daar de heer Bok bij zijn perkje; als een veld
heer aan den vooravond van een grooten slag. Nu,
het zou een groote slag worden. Want nu had hij
toch een heel bijzondere plant op den kop getikt,
•n als die uitkwam, dan zou daarmee alles in de
schaduw gesteld worden, wat die prutser van een
Stier meneer Bok's huurman, aan de andere
zijde van den tuinmuur aan de aarde had weten
te ontlokken. Want het moet gezegd, er heerschte
een soort stille strijd tusschen Bok en Stier, op het
terrein der tuinierskunst.
Met innig welgevallen bekeek meneer Bok het,
eene pajsje, dat de kostbare bloemzaden bevatte:
na i „Floralia monstruarium", mompelde bij geheimzin
nig, als een tooverwoord. Maar het was geen too-
verwoord, het was slechts de naam van de geheim-
zinnige bloem, wier zaad hij aan zijn tuinperk ging
toe
ma,
iariet
*3
t0U8j<
toevertrouwen. Het plaatje op het pakket toonde
eenige buitensporige groote bloemen, met zeer uit
zinnige kleuren, van hard-oranje tot azuurblauw,
alles aan denzelfden stengel. Maar met nog grooter
welgevallen bekeek meneer Bok het andere pak
ketje, waarop niets anders stond, in vlammende let
ters, dan: Wondennest. Met een bijna plechtige
huivering, scheurde hij het zaadpakje open, bukte
zich, plantte zijn vette wijsvinger in de vette aarde
en legde in het aldus gehoorde gaatje, een enkel
zaadje. Het was plechtig, gelijk een eerste-steen-
legging voor een grootsch gebouw. Op dat oogenblik
klonk eenig geritsel achter den tuinmuur. Een
hoofd verscheen er boven, een zeer rood hoofd, ge-
Zq1 2 dekt door een grooten panamahoed en uit dat hoofd
ieloof kwam een geluid, dat zei: Morgon» buurman, al
aan den slag?
Meneer Bok richtte zich schichtig op, glimlachte
dan geheimzinnig en zei, nietszeggend: Ja, buur-
d.
larie
?edai
tmda-
"ertell
De gramofooc van mïjn
dochter is gestolen en nu wilde
ik een beloooing van 25,nit-
looven.
Voor hem, die se terugbe
zorgt?
Nee, voor den cftefl
man Stier, zooals je ziet.
Dan bukte Bok zich weer en ging langzaam ver
der met zaaien en gaatjesboren.
Het ronde hoofd met den Panama bleef over den
tuinmuur kijken. Even later verscheen er nog een
hoofd boven den muur. Dit droeg geen Panama,
doch was niettemin zeer rood. En het behoordo aan
den spruit van den heer Stier. Het jongemensch
keek met gespannen aandacht naar bet zuidelijk
deel van bet lichaam van den heer Bok, dat om
hoog stak, bij zijn ingespannen zaai-arbeid. Dan
vroeg deze knaap, met een suikerzoet gezicht, en een
bedeesd stemmetje, als bad hij nog nooit een steen
door de broeikassen van buurman Bok geworpen,
als had hij een afschuw van bet rooven van peren
van den eenigen perenboom in 'sheeren Boks tuin
en als verfoeide hij de gruwelijke verdorvenheid van
jongetjes, die dooie muizen met hun staart aan ro
zenstruiken binden in buurman's tuin en met een
hengel over den tuinmuur naar buurman's kersen
visschen:
Wat doet buurman daar, pa?
Zaaien I zei het andere roode hoofd.
O, zei het knaapje heel lief, alsof zijn vader hem
een kwartje beloofd had en hem nu een gulden gaf.
Meneer Bok deed, alsof de twee roode hoofden
boven zijn tuinmuur lucht voor hem waren. Ging
door, met zijn geheimzinnige manier van zaaien. Hij
zou ze wel eens wat laten zien. Wat zouden ze
kijken, als "er meteen, binnen enkele dagen, met
behulp van zijn wondennest, de ontzaglijkste bloe
men aan zijn planten zouden komen. Zooals er in
het heele villa-dorp niet te vinden waren I Zooals
niemand nog ooit gezien bad! Wat zou die Stier
kijken! Hahaha! Toen hij eindelijk, na twee uren
moeizaam bukken en heftig transpireeren, het heele
perk met gaatjes doorzeefd had en zijn heele pakje
had uitgezaaid, strooide hij met voorzichtige, eenigs-
zins geheimzinnige bewegingen den wondennest
erover heen. Daarna besproeide hij het werk van
zijn handen cn ging, met een leuren blik op zijn
wonderperk, naar binnen. Het roode hoofd met den
panama was allang verdwenen. Doch het andere
hoofd, dat van dat knaapje, dat gruwde alleen al
bij de gedachte, dat er van die slechte knaapjes
zijn, die wel eens kikkers vangen en in de eetkamer
van buurman smokkelen, dat hoofd, herbaal ik,
bleef nog lang staren naar bet perk, toen de heer
Bok reeds geruimen tijd naar binnen was verdwe
nen. Eindelijk zakte ook bet hoofd van den jongen
Stier achter den tuinmuur.
Nlog eenmaal wandelde de heer Bok, dien avond
na het eten,, door zijn tuin. Nog eenmaad stond hij
aan den rand van zijn perk en keek naar de aarde,
alsof hij reeds verwachtte, dat er wait zou zijn op
geschoten. Niemand kon iets bijzonders aan dat
perk ontdekken. Het lag er even donker en fluwee-
lig zwart, als dien middag. Maar Bok Tvist, wat
voor wonderlijks er in den boezem van dat perk
sluimerde. Geduld maar, o, maar heel kort, ge
duld. Wat zou die Stier kijken!
De heer Bok ging dien avond vroeg ter ruste. En
hij droomde zonderlinge droomen, van reyzenbloe-
men, op manshoogte, stengels, die voor zijn oogen
uit den grond opkwamen, met bloembladen, die alle
kleuren van den regenboog vertoonden. En Stier
keek over den tuinmuur en knarsetandde van af
gunst.
Den volgenden morgen ontwaakte Bok in een
prettige stemming. Hij had precies een gevoel, of er
iets feestelijks stond te gebeuren. Pleizierig neu
riënd kwam hij naar beneden, kuste zijn vrouw goe-
denmorgen, die met de ontbijttafel wachtte en keek
dan eens door de glazen serredeuren naar buiten,
naar zijn tuin, naar zijn perk.
Plotseling gaf hij een schreeuw. Maar een jui
chende schreeuw was bet. Als van een mensch, die
het hoogste geluk zich eensklaps ziet toegeworpen
worden. Heftig zwaaide hij met de armen en wees
en joelde tot zijn haastig toegeschoten vrouw: Kijk
erisl Maar kijk dan toch mensch! Daar, in dat perk,
dat ik gisteren gezaaid heb!
Mevrouw Bok keek. Ze sloeg haar handen in el
kaar en staarde, terwijl ze mompelde: Hoe-is-'t-mo-
gelijk, hoe-is-'t mogelijk!
Wet bezielt jool
Ik herinner me opeens, dat
vergeten heb b§ de directie
schadevergoeding te vragen, om
dat ik gister-avond mijn enkel
verstrakt heb!
Jongen, als je groot bent,
rol je sprekend op mij lij keu.
Zijn er ook menschen, die
altijd klein blijven, vader?
Want daar, in dat perk, waar gisteren niets te
zien was, dan zwarte aarde, in dat zelfde perk, wa
ren, wel tien of twaalf in getal, als een groen bosch,
een aantal lange di kke stelen opgeschoten, met
enorme groote groene bladeren.
Driftig maakte Bok de serredeuren open, stormde
den tuin in en bleef met een gelukzalig gezicht voor
zijn wonderbloemen staan kijken.
Er verscheen een rood hoofd boven den tuinmuur
gedekt door een witte Panama. Het roode hoofd
keek heel boos naar de wonderbloemen in het perk
van Bok. Bok keek uitdagend naar' Stier, en hij kon
zich niet weerhouden, te zeggen. Nu, Stier, wat zeg
je ervan?
Maar Stier was erg boos, zei een heel leelijk
woord, en bulderde dan: Wat zijn dat voor kwajon
gensstreken, Bok, om mijn rabarberstruiken af te
snijden en in jouw perkje in den grond te steken,
ik vraag je wat zijn dat voor kwajongensstreken?
Er was nog een ander rood hoofd boven den
muur komen uitkijken, heelemaal achteraan den
muur, vlak bij een gat in de heg van Stier's tuin.
Bok verbleekte. Hij pakte een der wonderbloemen
en, waarachtig, hij hield hem zoo in zijn hand, Ie,
afgosneden stengel stond los in .de aarde. Dan k^ek
hij op, en zag, boven het tuinmuurtje, heelemaal
achter in den tuin, het andere roode hoofd. Maar
slechts een ondeelbaar oogenblik. Want dan was dat
roode hoofd eensklaps verdwenen. Een plof op den
grond, wat geritsel van struiken, dan snel wegren
nende voetstappen over den weg. Dan stilte.
Toen begreep Bok. En Stier begreep ook. Zijn roo
de hoofd barstte bovon den muur uit in eon buide
renden lach. Dan verdween ook dat roode hoofd,
doch Bok kon don schaterlach door den tuin vol
gen, tot het geluid in het huis van Stier verdween.
Even later dreunde het huis van Stier van eon bul-
derlach-in-koor van zijn heele gezin.
Sindsdien haat Bok rabarber, met eon doodelJJken
haat.
Daar hollen Pim en Puk met de
verfpot van haas Joris het stadje uit.
Aan meester Rammelaar denken ze na
tuurlijk geen van beiden. Ze zijn veel te
blij, dat ze er den valschen Krulstaart
eens lekker tusschen kunnen nemen.
26. Bij den boom gekomen, waarin Krul
staart z'n huisje heeft, smeren Pim en
Puk ieder op z'n beurt den stam' vol
donker bruine verf, zoo hoog ze maar rei
ken kunnen. Ziezoo, als Krulstaart nu
straks z'n wandeling gaat doen
27. Als het karwei klaar is, kruipen Pim
en Puk in het gras en wachten tot mijn
heer Krulstaart te voorschijn zal komen.
Dat meester Rammelaar al twee keer de
bel geluid heeft en nu. de schooldeuren
gaat sluiten, daar denken ze niet aan.
Daar verschijnt meneer Krulstaart
op de laagste boomtak. Wat ziet hij er
keurig uit! Hij heeft een wit flanellen
wandelcostuum aan en wit linnen zo
merschoenen. Pim en Puk houden hun
adem in. Zou Krulstaart de vieze verf
lucht ruiken?
)t s|
sn, I
t n
ten
i
c F
c
K 1
0 t
-4
29. Neen, hoor, Krulstaart rookt een si
gaar en daardoor ruikt hij de verf niet.
Daar laat hij zich langs den stam naar
beneden glijden. Pim en Puk grijpen el
kaar vast en hr1 hen al bij voorbaat lol
voor zes.
30. Op den grond aangekomen zet me
neer Krulstaart' een vies gezicht. Wat
heeft hij toch voor kleverig goedje aan
z'n handen? Zeker weer slakken op den
boom gezeten, mompelt hij. Maar wat is
dat? Ook z'n kleeren zijn vuil.
31. Meneer Krulstaart bekijkt zijn
mooie witte costuum en hij weet zelf niet,
waar hij het heeft. Van onder tot boven
zit hij vol vieze Bruine verf. Zijn splinter
nieuwe pak is heelemaal bedorven..Wie
heeft hem die poets gebakken?
32. Daar duiken Pim en Puk uit het
gras op. Pim zwaait met z'n pet en Puk
trekt een lange neus. Lekker, riepen ze
tot meneer Krulstaart, boontje komt om
z'n loontje. Dat is de straf voor do kei
steentjes.