DE PAREL.
Een Indiaansche legende.
zei een koning; Wnj mn de schoonste
engt, zal 'ik rijk maken. Hij zei hefc,
lij op zijü troon gezeten was. En zijn
werden aan vele onderdanen overge-
ngen vete menschen naar parels zoeken,
ilieren kwamen telkens kloppen aan de
laleispoort en werdeD bij den koning
>n. Ze lieten zeer schoone parelen zien,
koning had altijd nog schoonere in zijn
ner. En hij liet de ïuwelieren weer ver
en was teleurgesteld, dat hij de sohonnste
g niet gevonden had.
b mannen kwamen aan het hbt en toonden
dzame parels. Maar geen van al deze
bevredigde den koning
dag kwam er een eenvoudig man en
lan de paleispoort aan. Hij VToeg den
te spreken en zeide, dat hij de sohoonste
een glas bn zich droeg,
wilden de lakeien hem met binnen-
ïaar hij hield vol, en toen werd hij bij
ling toegelaten.
de dikke tapijten ging hij naar binnen
ag den koning op zijn troon zitten. Van
xra zag de koning op den eenvoudigen
er en vroeg, wat hij wilde.
i an zei: „Ik wilde U eerst een vraag doen."
vond ae koning heel dwaas, maar hij
ie tooh.
arom," vroeg de man, wilt U de schoonste
3 Uw bezit hebben?"
lat ik dan rijker ben dan een ander,"
e koning.
ge de schoonste parel hebt, die er bestaat,"
man, „zult ge niet rijker zijn dan een
maar even rijk.
:oning begon te lachen. „Zoo," zei hij,
n jij die schoonste p&rel brengen?"
ian hiet zijn glas op. Op den bodem lag
it den zonnestraal weerkaatste, die in
rte vertrek scheen. Het blonk, het glansde,
coning boog zioh voorover om te zien,
m het glas lag.
de man hield de hand voor den zonnestraal
zag de koning, dat er een gewone druppel
n net glas lag.
werd die koning heel boos.
iet den eenvoudigen maD wegjagen uit
eis, riep zijn hofheeren en besprak het
oet hen. Allen waren het met hem eens,
man of een oplichter of «en dwaas was.
lachten ze omsden druppet water in
De koning liet weer hekend maken,
de sohoonste parel bracht, rijk zou worden,
de dagen gingen voorbij en de parel werd
wonden. De koning vond dit vreemd,
reis leken op elkander en de bijzonderste
m nog niet Dijzonder genoeg
oning verveelde zich en hij trachtte zich
erlei dingen te vermaken, met het gevolg,
ziek werd van alle vreemde dingen, die
eten en gedronken had eD alle buiten
dingen, waarmee hij zich had vermaakt,,
een hij ziek m zijn bed lag, lachten de
en hem uit, wat heel onvriendelijk van
ïeeren was, want toen de koning gezond
adden ze nooit zoo brutaal durven zijn.
:oning werd zwak en lusteloos
omdat hij nu graag weer beter wilde
liet hij aan zijn onderdanen zeggen, dat,
genezen kon, de helft, van zijn rijkdommen
jgen. Nu kwamen er vele c^kters aan het
één was ai wijzer dan de ander. Ze brach-
allenei medioijneD mee, en telkens als
ing een drankje moest slikken, trok hij
vies gezicht, maar beter werd hij niet.
rd moeilijk geval en de dokters over-
met elkaar, maar kregen ruzie om het
van hun opinies. Bov«ndieD was elk
lit, de helft van 's.koninge eigendommen
jen: dus gaf hü eiken anderen dokter on-
toen de dokters juist weer m een groote
m het kibbelen waren, hoorde men een
dop aan de paleispoort. En toen de portier
ed, stond daar dezelfde eenvoudige man,
is gekomen was met den druppel water
glas.
keien kwamen bijeen om te beraadslagen,
en man binnen zouden laten. Maar daar
ïokters hoorden kibbelen en geen van de
de helft van 's koningB rijkdommen
zeiden ze tegen elkaar: „Laat dien dwaas
r in! Wie weet, gaan de dokters dan wel
i de koning hoorde, dat de man van het
weer was, zei hij: „Als al deze wijze dokters
>t kunnen helpen, laat ik het dan maar
et een dwaas probeeren." En toen mocht
n binnen komen.
ideed hij. En alle dokters' lachten hem
ra ze hem de zaal door zagen gaan. Want
handen droeg hij een vol glas water,
van de dokters vroeg hem: „Wat draag
even rijk als de arbeider op het veld." ER WAS EENS....
De koning glimlachte, maar bij nam het glas
aan, en dronk bet langzaam leeg. De man zat
stil naar he,m te kijken En toen de koning het
water had gedronken, zei bij: „Koning stemt gij
toe, dat ik U meeneem en laat genezen door
het water?"
De koning zei eerst niets. Maar hij wist, dat
in een groote zaal van zijn paleis vele knappe j
dokters bijeen waren en hem niet konden genezen, j
En daarom zei hij zacht; „Goed, vriend En
ik zal ie dan de helft van al mijn rijkdommen
geven
De man glimlachte; hu riep een lakei en zei:
„Zorg dat binnen een half uur alle dokters weg
zijn
De lakei deed zooals hem gezegd waB. Toen
nam de man den koning hee' eenvoudig in zijn
armen en droeg hem weg uit het puteis Hij zette
hem in een klein karretje, en ecD vlug paard
trok hen voort, de straten uit, verder en verder, I
de wijde wereld in. Bossohen en bergen gingen ze
voor bii
De koning lag achterover in het karretje en
was verbaasd, dat hij met ongerust was. Integen
deel: hij lag stil te kijken naar wat ze voorbij
gingen en hoog boven zijn hoofd zag hij de
wolken drijven aan de blauwe lucht
Bil eeir klem huis hielden ze stil. Daar stapte
de man uit en droeg den koning het kleine huis
binnen
Er scheen niemand- anders in te wonen dan
de man zelf. Maai het huisie zag er neties uit.
En de zon blonk dooi de ruiten
Op een rustbank legde de man den koning
neer. En hij bracht hem weer een glas water.
De koning dronk het Vermoeid sloot hij de
oogen, en sliep
Er volgden een paar rustige dagen. Er waren
geen hofheeren. En het voedsel was heel een
voudig De koning voelde iets in zich veranderen.
Hn had nooit geweten, dat de wolken zoo mooi
waren en dat 's nachts de sterren zoo helder
schenen ln het paleis waren er altijd dikke
gordijnen voor de ramen
Dicht bij het huis was een waterval. En de
koning luisterde geboeid naai deD val van het
water Altijd maar door viel het water. Het
bruiste, het donderde soms den berg af, rusteloos
was het, en scheen een deel van de zon en een
deel van dep regen te zijn.
De eerste wandeling, die de koning maakte
met zijn vriend, was langs den waterval. En toen
zag de koning hel watei naar beneden storten
en plotseling voelde hij, dat het water een groote
•macht bezat Hij bleet lang bii den waterval
staan luisteren.
En eiken dag dronk hij helder water. En er
kwam weer glans in zijn oogen en kracht in zijn
gang
Zijn vriend nam hem nu op zijn tochten mee.
En overal, waar de koning kwam, was waier.
Het glansde in dauwdruppels in de bloemen,
het lag als diamanten op de bladeren van de
boomen. het was in de cellen van iedei blad
en het werd opgezogen door lederen boom Het
schitterde in het zonlicht en het dreel in grauwe
en witte wolken langs den hemel Het kletterde
tegen de ruiten en het drenkte de gansche wereld.
Het gaf leven aan de aarde. Het deed de planten
groeien, en de dieren maakte bet sterk en vlug.
Toen zei de koning tegen zijn vriend; „Je hebt
gelijk! Een druppel water ig. de allerschoonste
parel. Het is de schoonste en reinste parel, die
de aarde te geven heeft. Maar de menscb is zoo wouol V{M
arm geworden, dat hij de waarde van het water nemend^geweld
Er was eens een vorst en"een rijkskanselier,
Die dachten alleen maar aan pret en plezier,
Ze gaven véél geld uit tot eens op een keer
De schatmeester zuchtte: we hebben niet
meor
De koning zei: Mensch je hebt zeker abuis,
Je rekent niet goed dus ik zend je naar
huis!
Maar het bleek, dat de man zich niet had
vergist,
Er lag niet één goudstukje meer in de kist.
De koning, verslagen, zag bleek en zag rood,
Maar Inca, zijn zoon riep: „Kom vader,
geen nood,
We bouwen een schip en we gaan er op uit,
Want wijd is de wereld en groot onze buit.
En goud visschen vangen, dat doen we
secuur,
Kom vaderlief, g'loof me, het goud is niet
duur!
En kijk! al het volk toog nu aan den gang
Ze liepen en sjouwden en werkten zoo lang,
Ze deden hun best en ze hielpen elkaar
En vóór ze het wisten, was 't bootje al klaar!
TANTE LENNIE.
I"
man zen „Het is de medicijn voor den
lachten de dokters nog harder en haalden
[aders op. Maar de man ging kalm verder,
i geruisohloos ging hij over de dikke
i ae slaapkamer van den koning binnen,
dikke gordijnen lag de koning. Znn
waren ingevallen en zijn oogen dof. Hij
en man met eens aan, toen hij vroeg:
>reng je me?"
an antwoordde met dadelijk, maar bracht
tioht tot dioht bij den koning. En toen
koning, dat -de man mooie, glanzende
lad, diep bruin en blij.
heet je?" vroeg de koning.
mi mij „vriend", zei de man; „dat is de
laaim dien je me geven kunt." Toen
hij den koning hel glas water toe en
•eee parels en geen onder* zullen je rijk
Bven ais de howthnlrkot in het boech
vergeten heeft. Met zijn neus op den grond zoekt
hij naar parels. En boven zijn hoofd drijven de
onschatbare wolken en naast hem bloeien de
bloemen, gedrenkt door de parels. Overal is leven,
zoo schoon, dat niemand het vast kan houden,
want het heefteen eeuwigen gang. Maar de mensch
zoekt naar parels en is er door millioenen om
ringd. Hij verzamelt geld en sluit zich op in
donkere huizen. En het leven lacht hem uit!"
De vriend knikte.
Ze keken naar een hoogen berg, die in de zon
lag, en het kleurige leven droeg op zijn hoogen
rag.
De koning zei: „Laat mi| hier büjven. Ik ver
lang niet meer terug te gaan naar het paleis.
Ik verlang alléén mijn vriend bij mij te hebben
en te leven midden m het sohoone leven, onder
de wolken, m regen, zon en wind."
Zoo gebeurde het, dat de koning al zijn schatten
weggaf aan een neef en deze was daar heel blij
om. Hij vond den koning dwaas, om zoo maar
afstand van zijn rijk en zijn schatten te doen.
Maar de koning liep naast zijn vriend en wist,
dat de druppel water de zege had behaald. Hij
droeg een lach in zijn oogen en een stille vreugde
in zijn hart.
En Bamen met zijn vriend deed hij nog vele
menschen goed, maar nooit meer noemde hjj
zich koning.
En alle koningen, die koning wilden zijn, liet
der wolven verstommen.
Het geluid drong van de in pikdonkere nacht
gehulde bergen naar nier en stierf even snel
weg. als 't hoorbaar geworden was. De medi
cijnmeester greep het heft van zijn mes en
bleef luisterend, in afwachtende houding staan.
Opnieuw weerklonk hetzelfde geruisch en dit
maal leek het een toornig gebrul. Daarna werd
het al zwakker en zwakker tot het eindelijk
uitgestorven was en er wederom op de prairie
diep stilzwijgen heerschte.
De vrees, welke de zwervers tot hu toe in
ademlooze stemming had gehouden, maakte
zich nu in stil gemompelde woorden lucht en
met bevende stem fluisterden zij elkander toe:
„Dat is Witte flavik met de zijnen, die om
wraak roepen!"
En weder, van seconde tot seconde, met toe-'
was 't, of de donder aanrolde,
terwijl Berg-Arènd. de armen over de bonst ge
kruist, daar stond en naar de richting luisterde,
waaruit het woest lawaai doordrong. Toen weid
de lucht plotseling door een merg en been door
dringend, gillend gehuil vervuld en het vol
gen oogenblik werden zij door een verblindend
helder, vurig oog, dat van heel hoog uit de ber
gen op hen naar omlaag gloeide, onbeschrijfe
lijke schrik aangejaagd. Een gil van vreeselijke
ontsteltenis stiet Yakuta, de moeder van Berg-
Arend uit, daarna viel zij verstijfd van schrik,
aan de voeten van het opperhoofd neer.
Nu sloot zich het oog. Het brommen van den
donder stierf meer en meer weg, tot zij slechts
het doffe, rollende geraas van iets onzichtbaars
hoorden, dat door de duisternis al nader en na
der tot hen kwam. Nu eens stormde het weer
in grenzenlooze woede voorwaarts, schoot vuur
stralen in het nachtelijk duister der vlakte uit.
dan weer opende zich het oog geheel en deea
hun angst vermeerderen. Als een kudde weer-
looze schapen stonden zij bij elkaar gedrongen.
Van kop tot staart krijschte en knarste het,
toen het monster zijn stalen klauwen in de
ijzers van het met kiezelsteen bedekte spoor
sloeg, om zijn wilden loop te stremmen. Toen
sprong een kleine, dikke, in een blauw buis met
koperen knoopen gekleede man van de rech-
cra uie Koningen, aie Koning wiiaen zijn, net terzij Vftn het monster en liep, tot naar den
hi) rustig aan hun lot over, wetende, dat, wanneer kop van t to
de druppel water werd verbannen, geen mensch „Wa„om heb je aan de noodrem getrokken,
meer menscb en geen koning meer koning kon
zijn, wetende, dat geen koning de waarde van
den rijkdom der aarde begrijpt.
JO SMITS.
(Slot).
Een eigenaardig geluid, van den heuvel
weerklinkend, doorsneed de lucht als het sis
sen van een pijl Toen drong in korte tusschen-
poozen een onheilspellend, langgerekt gehuil tn
hun oor een bende prairie-wolven had de
zwervers ln 't vizier gekregen en door schrik
bevangen, rukte een der ponnies zich los en
veroorzaakte een paniek onder de gansche
paardenmassa.
Een dof, brommend geluid trilde over de
yens grasvlakte m deed plotseling het gehuil
Bül?" brulde hij in den zwavel uitblazendé muil
van het ondier.
,/t Was, of ik in een hoop dol geworden rood
huiden terecht kwam", kreunde een schorre,
van inspanning bevende stem.
„Heb je ze gezien, Bill?" stiet de kleine dikke
man, naar adem happend uit
„Zeker! ik heb een heele zwerm van dat
volkje niet alleen gezien, maar hooren hullen
en schreeuwen. En je weet wel, onze directeur
laat liever zijn beste locomotief in duizend stuk
ken springen, dan één enkelen Roodhuid te
overrijden. Ze draafden met hun rappe Mus
tangs hier midden op 't spoor tussch'en de sta
ven en 't is een groot wonder, dat geen van
hen verpletterd is!
„Nu, dan is alles ln orde", wi de dikkerd.
„Vooruit maar weerl"
De kleine lantaarn in zijn hand beschreef
weer eeo halven cirkel in de lucht Het vuur
spuwende monster begon kuchend en sissend
zi in iizer spoor te vervolgen. De lichtglans ver
zwakte in de duisternis en zóó geschiedde het,
dat de terugkeer der Shawannees door hot na
deren van eon sneltrein verhinderd was gé
wordén.
/I LEF l El.
Een bedelaar hield zich stom ten einde daar
door grooter medelijden op te wekken. Een
grappenmaker vroeg: „En hoelang ben je nu
al stom, arme man?"
„Ach mijnheer van mijne geboorte af," iuidde
het stomme antwoord!
Ingez. door Pietje BolL
DE MEI.
De knoppen zijn ontwaakt
Dc boomen zijn nu niet meer naakt
In 't land gekomen ls de Mei
De kinderen spelen in de wei
Ze plukken bloemen in het bosch
En vleien zich in 't zachte mos
De haasjes spelen zoo oolijk
De eekhoorntjes zijn zoo vroolijk
De Mei is onze kameraad
Die lachend door de wereld gaat
„Jackie Coogan, 11 jaar.
Hoe een Musch andere Vogeltjes waar$ohuwde.
Up een k.ouden winterdag zat een heer ln zijn
studeerkamer te schrijven, toon zijn aandacht
plotseling getrokken werd door oen luid getjilp,
dat hem als een waarschuwend sein voorkwam.
Hij ging naar het raam om te zien, wat dit
beteekende en zag een paar vogeltjes broodkrui
mels pikken, die daar op de sneeuw in den tuin
waren gestrooid. Hij zag echter ook, dat op een
schutting een kat met begeerige oogen naar de
vogeltjes loerde, terwijl zij heel bohoedzaam
naderbij sloop. En ten slotte zag hij op een
raamkozijn van een tweede verdieping een
musch zitten, die maar niet ophield met tjilpen
en dit zóó beteekenisvol deed, dat de vogeltjes
op den grond opvlogen. Nu sprong de kat op den
grond, onderzocht eenige struiken, maar vond
nergens hetgeen hij zocht. De vogeltjes hadden
zich uit de voeten gemaakt en Poes kon er niet
ééntje pakken.
Nauwelijks waren alle vogels buiten gevaar,
of het waarschuwend getjilp hield op. Het bleek
maar al' te duidelijk, dat de musch vanaf haar
hooge zitplaats dc kat bespied en hét noodsein
aangeheven had om haar gevleugelde mekkers
te waarschuwen. Deze waren verstandig ge
noeg naar de roejistem te luisteren, toen het nog
tijd was om aan het gevaar te ontsnappen»
TWEE TROUWE WERKERS VOOR „HEI
KASTJE".
WIE KENT Z£ï?
x GRAPJES.
Grootmoeders bril.
Kleine W i m p j e: „Vergroot uw bril de
dingen erg, Grootmoeder?"
Grootmoeder: „Ja zokor, vent"
Kleine VV I ra p j e: „Dan zou ik graag wf I
len, dat u uw bril oven. afzette, als u uiij jui
gaf. Ik krijg veel mindor dan u donkt"
Hij kende het alphabet
Tante: „Jaap, ken je hot alphabet?"
Jaap
Tant
de a?"
Jaap
,Ja Tan té."
„Nu, welke letter komt er dan n.
„Al de andore, Tante".
Jantje's verbetering.
De onderwijzer had den volgenden zin op hc*
bord geschreven:
„De toast werd zwijgend gedronken."
Hierna wendde hij zich tot de klas en vroeg
welk woord fout was.
Kleine Jantje stak zijn vinger op, kwam vóó
het bord en veranderde den zin in:
„De toast werd zwijgend gegeten."
De onderwijzer had echter bedoeld:
„De toust werd zwijgend aangehoord."
BLADVULLING.
Wees netjes op het. boek,
Dat ik je leen, mijn vriend.'
Een boek is als een mensch.
Die een goed lot verdient
HA QOHIS BEZOEK.
Oom is op bezoek geweest
dat 's voor Frans altijd een feest
Oom ls zeeman; watertanden
doet hij Je naar vreemde landen
avonturen bij de vleet
had Oom, die er geen vergeet
Frans moot slapen, segt rijn Moe -«
vlug na beide oogen toe
Frans hooft slaap, maar Ooms verhalen
steeds nog door zijn hoofdje dwalen
avonturen bij de vloot
denk niet, dat Frans die vorgocti
BBBMANNV
men
'aar-
het
troel
ling
igen
bij