chagerCourant JIT HET VOGELRIJK. VOOR DE KINDEREN» naai; WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 25 Juni 1927. 70ste Jaargang. No. 8071. DE OEHOE. 0 oehoe of ooruil is de grootste onder de uilen tan tot 77 cjM. lang worden. De kleur is van boven kergeel en zwart gevlamd. Een merkwaardigheid lat de veeren boven de gehooropeningen oorschelp- nig uitgegroeid zijn. De oehoe is de eenige zeer idelijke onder de uilenfamilie. Hij is een geducht /er, leeft hoofdzakelijk van vogels, muizen en en, maar ziet er ook niet tegenop, grootere die- aan te vallen, zooals hazèn, konijnen, reekalfjes, |i ons land komt hij niet voor, hij leeft in bosch- je streken, bij voorkeur daar, waar de natuur ongerept is. De groote, eenzame bosschen in Rus- d, Zweden en Noorwegen zijn zijn geliefkoosde blijfplaats. Maar met de voortschrijding der ont- 3ching is het er voor dezen grooten uil niet ge- kkelijker op geworden, zich te handhaven. De rtgaande beschavingsarbeid heeft den vogel steeds f der gedreven, zoodat het "aantal levende exem- ren ifc de vrije natuur niet bijster groot meer is de vogel geheel uitgeroeid dreigt te worden. ij leeft in voortdurenden feilen strijd met alle an- e vogels, die den nachtelijken roover vreezen als n anderen, maar die hem ook indien hij zich ongeluk overdag buiten zijn schuilplaats waagt van alle kanten aanvallen en, hem steeds om- rmende, trachten te pikken en te bijten. Deze om- ïdigheid heeft den vogelvangers aanleiding gege- i, een opgezetten oehoe te gebruiken, om de vo- s te lokken. verdag houdt de oehoe zich schuil in een hollen m of een andere donkere schuilplaats, in het Dst van het bosch, waar zelden een menschelijk we- komt. Het licht is voor zijn nachtoogen te fel en verblindend, om zich des daags buiten zijn donkere uithoeken te wagen. Maar zoodra de duisternis in- t, komt er bewoning in den roovor, die een bijna erzadelijken honger heeft. Dan beeft het gansche eikoor in het bosch voor den geduchtsten vijand, hij langen tijd niet gelukkig is geweest met zijn zich f&st, wordt zijn moordlust steeds grooter. Vogèl- ioor nj, n\uizen, ratten, eekhoorntjes, hazen, konijnen, (tekalfjes, zelfs marters en roofvogels als de ade- moeflr zijn niet veilig voor zijn scherpe klauwen en zijn -/aden, puntigen snavel. Ook slangen durft hij aan Brste isoms zelfs weet een vos °P sluwe wijze van ^teren te bespringen en hem met zijn krachtige zo° te bewerken, dat de dood van don vos it ze einde is. Ook den adelaar moet hij onverwachts et geavan achteren aanvallen, wil hij kans hebben den ren, met den ju iet gr< krachtigen dagroofvogel te overmeesteren. Bij zijn voortdurenden strijd tegen alles, wat leeft, •heeft hij naast zijn geduchte klauwen en zijn scher pen snavel, nog dit voor, dat hij zijn veeren wijduit kan zetten, waardoor menige aanval of menig vsr- weer van zijn tegenstander met klauw, bek of sna vel, verloren gaat in een donzen bed. Daardoor is het ook mogelijk, dat hij soms zonder schade tamelijk groote en giftige slangen weet te overwinnen. Een slang wordt1 door hem ook weer plotseling met de klauwen beetgepakt, waarna hij zich met zijn buit in de lucht verheft. De bedoeling is, zijn prooi van groote hoogte op den harden bodem te pletter te la ten vallen, maar met een slang lukt. dat niet zoo ge makkelijk. Deze kronkelt zich om zijn pooten, tracht 'zich om de vleugels te winden en probeert haar tegen stander met haar gifttanüen een doodelijke wonde toe te brengen. Maar meestal gelukt het de slang niet, want de slangenbeet gaat zoo gemakkelijk ver loren in het wijd uitstaande donskleed. Is de slang eindelijk dood en met andere ge vangen dieren gaat het desgelijks dan verdwijnt ze in het wijde keelsgat van den gulzigen slokop.Het is onbegrijpelijk, hoe veel en hoe vlug alles daarin verdwijnt. Niets is den grooten schrokker te hard of te scherp, geen beentje laat hij over. Zelfs egels en stekelvarkens verdwijnen in zijn keelgat met huid en.... stekel. Zoo leeft de oehoe in de uitgestrekte bosschen van Noord-Europa. Maar met de toenemende beschaving wordt zijn terrein steeds meer begrensdTDe bosschen verdwijnen gaandeweg en het aantal van deze uilen vermindert daarbij naar evenredigheid. Ook maakt de mensch ijverig jacht op den prachtigen vogel, op zijn eieren en op zijn jongen. Dat maakt het gevaar voor uitsterven nog grooter. De musea en de parti culiere verzamelaars vragen naar hom en naar eie ren, ook al uit vrees, dat er over een aantal jaren geen aankomen meer aan is. Geen wonder, dat de groote uil den mensch als vogelvanger en eierzoeker het meest haat en vreest. De dieren op. het veld, de vogels in de lucht, de roof- marters in de boomen, hij vreest ze niet, maar voor den mensch is hij bang. Want die beschikt over mid- Tante: Wat *n vieze lan den 1 Wat zou jij zegrgren, als zóó aan tafel kwam? Pietje: Niets, tante. Daar ben ik te welopgevoed voorl I delen en listen, rvaartagen al;/i opgewpisen io.-1 Met zijn klimijzers weet de mensch de toppen der- hoogste boomen te bereiken, om ie eieren of de jonge vogels weg te halen en met zijn geweer weet hij den ouden, onversaagden roover neer te leggen. Toch is het voor den nestverstoorder niet zonder gevaar, het nest te naderen, ais één der ouden er op zit De onversaagdheid van den oehoe is van dien aard, dat hij niet zonder tegenstand zich zijn eieren of zijn jongen laat afnemen. Hij weert zich geducht met klauwen, snavel en vleugelslag, zoodat imenige eierehzoeker de sporen ervan op zijn gezicht draagt. Maar de vogelvanger is ook daarop voorbereid. Hij heeft een fleschjé met ammoniak bij zich en deze bedwelmende vloeistof is spoedig over den ra zende uitgegoten, waarna de eieren of de jongen zonder moeite gepakt worden en ook de oude vogel als buit wordt meegenomen, j Rott. Nbld. RADIO. Er is dan een uitvinder, die de thermo-elementen te hulp geroepen heeft. Deze elementen bestaan uit twee metaalsoorten (of alliages) in staafvorm die met een uiteinde aan elkaar gelascht worden. Men gebruikt hiervoor o.a. ijzerconstantaan of platina platina/rhodium koppels. Deze staafjes worden dan in l>vorm gebogen en de uiteinden via een weerstand 'of spoeltje verbonden. Bij verwarming van het ge heel wordt een klein gelijkstroompje opgewekt, ver oorzaakt door een eveneens klein spanningsver schil tusschen de uiteinden van het thermo-element, Door gebruikmaking van een reeks van dergelijke kleine thermo-elementjes, verwarmd door den elec- trischen stroom uit het lichtnet, is men in staat een gelijkstroom tot 1 Amp. op te wekken, bij een span ning van 2 tot 4 Volt. Deze gelijkstroom staat dus - in geen enkele electrischen verbinding met den wissel stroom uit het net. Hinderlijk© bijgeluiden, veroor zaakt door dien wisselstroom, kunnen dus niet op treden. Men zou, zoo oppervlakkig beschouwd, kunnen zeggen, dat nu niets meer aan de wisselstroomont vangst in den weg staat, Toch well Een dergelijk apparaatje is natuurlijk niet goedkoop in aanschaf fing. Dan is het energie-verbrui^ vrij hoog, niet ver van de K K.W. Dit laatste bezwaar izal echter min der spreken voor de eventueele gebruikers in de groote steden, waar men het voordeel van lage abonnementstarieven heeft. En de accu brengt toch ook de noodige onkosten met zich. Maar voor een leek zal toch wel het grootste bezwaar zijn, dat ver schillende onderdeelen van dit apparaatje t.z.t. ver vanging behoeven. Ten slotte dit. Er is van de bedrijfszekerheid nog slechts heel weinig bekend: dit is nog een open vraag. Wij gelooven dan ook niet, dat deze uitvin ding van voldoende praktisch nut is, om verdere onderzoekingen in de richting „ontvangst geheel op wisselstroom" te staken. Maar uit het doorgaande ziet men tevens, dat de wetenschappelijke Radio onderzoekers niet stil zitten, maar onophoudelijk speuren naar verbetering en vereenvoudiging van de Radio-ontvangst. En er is nog veel te bereiken. KW* 1 mste, 0 beg «grep te w igewc WOOTC 1 sma (fiHPi BO D in aÜng rcrtel iet v an d( moeg te do i kern blau symi 1 vri< twijh >lfs ir det d 0 VTC le ml en, a nem .▼aüi at l 7 JS. I rvoell tij vi die en b «ha 72. Stoppen, baas Hamgter, riep Pim, mijn zusje hangt aan een boom. Stop toch gauw, anders valt ze naar" beneden en breekt misschien een pootje, ©aas Hamster keek eens om, en daar zag hij Puk aan een boomtak hangen, .of ze een appeltje was. Weg met den accumulatorI(7) Zou het niet de grootste wensch zijn van nage noeg alle „luisteraars" en ook „amateurs", om een toestel te bezitten, dat goede ontvangst geeft, bij aansluiting op het lichtnet? Wij gelooven van wel. Denk eens aan, geen accu meer, geen anode-batterij of plaatspanningsapparaat; het toestel wordt zonder meer aangesloten op het lichtnet, dat nu toch wel in nagenoeg ieder huis aanwezig zal zijn. Een dergelijk toestel, moet den constructeur naam envoordeel brengen. Zoo heel ver zijn wij niet meer van de verwezenlijking af. De plaatspannings- batterijen zijn reeds ingeburgerd. Maar de moeilijk heid is (of was) tot op heden, om een toestelletje te vervaardigen, dat de zuiver gelijk gerichte stroom voor den gloeidraad kan leveren. De schoone (geldelijke) vooruitzichten, die zich voor den uitvinder van een dergelijk toestel openen, heb ben reeds menig Radio-constructeur aan bet werk gezet, voorloopig zonder sprekend resultaat. Toch is er wel een en ander bereikt. Men ga het volgende maar eens na. 65; Zeg, Hamster, riep hij, ik heb hier een paar konijnenpeuters, die naar Wip staartendorp terug moeten. Wil jij ze mee nemen op je wagen? Je doet er me een groot plezier mee. Want anders zijn hun ouders zoo ongerust, zie je. Ze weten niet, waar de rekels uithangen. 69. Snel wipten Pim en Puk weer op hun mand, zoodat de kippen van schrik begonnen te kakelen. Zoo reden ze veilig onder den tunnel door, terwijl de trein erboven een oorverdoovend leven maakte. Nu wacht ik al langer dan yicr uur. Als ik haar niet beter kende zou ik zegden dat ze me teleurstelt 1 66. Eerst had baas Hamster er niet veel zin in, maar toen de agent hem een fijne sigaar liet opsteken, zei hij: Nou, vooruit dan maar. Dan moeten ze maar boven op m'n lading. Want op den bok kan ik er geen twee gebruiken. Dan kan ik me zelf niet roeren. 71. Doch, daar gebeurde een groot on geluk. Bij het klauteren was Puk net bo^ ven op een kist, toen een boomtak haar greep en nu zweefde ze in de lucht, ter wijl de wagen voortreed. De arme Puk spartelde met al haar pootjes en piepte van angst. 70. Eenmaal buiten gekomen, zette baas Hamster z'n trekbar in flinke draf en de twee ondeugende konijnenpeuters ge noten. Wat ging dat snell Veel gauwer, dan met de schuit van baas Heerenbaai. 67. Pim en Puk zaten gezellig op een mand, waarin tal van kippen vervoerd werden. Ze vonden, dat alles nog best af- geloopen was. Natuurlijk zouden ze straf krijgen, als ze thuis kwamen, maar heele- maal niet meer thuis komen was toch nog veel erger. 08. Spoedig waren Pim en Puk uitgerust. En nu begonnen ze een leuk spelletje. Ter wijl de wagen voortreed, klommen ze op de balen en kisten, hoe langer hoe hoo- ger. Maar intusschen naderde baas Ham ster een kleine timnel, waarover den spoorweg liep. De radio staat nog: ver ten achter bij de telefoon. Als die niet fcoed werkt., kun je toch altijd teg^ri de telefoonjuffrouw uit- mïlenl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17