ONS HOEKJE.
VOOR ONZE JEUGD
ren keer weer opnieuw is het mij eigen-
te moedo, als ik naar ons Hoekje wan-
i jullie to ontmoeten,
legrijpt, dat hot mij wel oens dagen te
bozig houdt, waarover wij het in ons
nschappelijkuurtjo zullen hebben
e dio oogennlikken zullen ^gebruiken,
roet dat je graag luistert naar eene ver-
't liefst naar een „echt" verhaal, naar
at werkelijk gebeurd is. En zoo gingen
gedachten deze week terug naar een dag
uilen nog wel In 't geheugen zal liggen
ir den 2den Augustus van het jaar 1914,
ontzetting bracht van den oorlog, waar-
i nog onze wereld de vreeselijke gevol-
ieft te dragen.
ras toen in Ostendebraoht met ons
de vacantlo door In het land der Belgen,
avond van den lsten Augustus waren
het Kurhaus, waar In de zaal het orkest
wekkende muziek deed hooren en de
tors zich in.de corridors bewogen ln een
in electrisch licht, bloemen, en juweelen
avondtoiletten schitterden,
ot en woeldo, overdadig ten toon gespreid
hende gezichten, onbezorgde menschen,
utende gaan op de tonen der dansmuziek,
n de volgende ochtend I
de vroegen morgen een schreeuwen en
op de boulevards, onverstaanbare kreten
an duidelijkheid niets te wenschen lieten
ie klank en de wijze waarop ze werden
tooten „Krieg I Krieg
jen en deuren werden opengegooid
en was overeind gevlogen in 't hotel
rust verstoord en stond in een omme-
llos ondorste boven t werd een roepen
jeken, een inpakken.
ienden, kellners waren verdwenen 1
on chaos, eon heen en weer vliegen van
ilien, die slechts do gedachte hadden zoo
mogelijk van hier.
ie troinen geen doorkomen uren wach-
oen kans zelfs voor goudgeld iets te
de wagons vol met soldaten,
olijk, 's middags tegen drie uur hadden
in plaats in eou wagen, die overigens
vol zat met Belgen, die naar het front
t denk nog aan den jongen sergeant, die
oen de trein zich in beweging zette ik
g z'n oogen, schitterend van vuur ik
iog het enthousiasme waarmee de ande-
„Brabanconne" instemden!
ie kerels, die anderen moesten afmaken of
ir slachtbank gingen i
ihuwolijke oorlog 1
is echt gebeurd ontzettend echt ge
niet
hieraan dacht ik terug toen ik een dezer
een verhaal las, waarvan ik enkele ge-
i in 't kort zal weergeven,
ond 't in peerke en z'n kameraden" W.
d. Hulst) een verhaal, dat mij zoo, trof,
wil trachten ook jullie iets van dien in-
e doen gevoelen. Do schrijver vergeve 't
n, dat ik er hier en daar wat uit voorlees:
lag altijd maar stil te kijken,
lag te kijken, hoe hot stille blanke water
beek voorbij dreof, altijd maar voorbij
hoe op mooie dagen de zon langzaam,
angzaam, voortschoof langs de huizen
e overzij hoe de boomtakken van „den
burg" zich altijd maar stonden te spie-
in het stil-blinkende water,
ag maar te kijken, de lieve, lange dagen
(ijken kan hij en anders niet,
z'n groote, donkere oogen, met de langp
}ligc wimpers, hadden, zoover ze reiken
a, elk plokje afgezochtde kronkelehde
en do oude muren en de stoffige ramen
uii doffe ruiten en de zwaar neerhangende
akken; den blauwen hemel in den dag
stil schitterende sterren in den nacht.
lekje kenden ze. Als trouwe wachters op
lost tuurden ze over dat stille vergeten
i van de worold, eiken dag weer, tot ze
ïoeheld toevielen.
groote en donkere oogen, ze maakten dat
magere jongensgezicht nog smaller, ze
en die bleeke wangen nog bleeker.
tige, zacht-glanzende oogen waren het, ze
en dat stille, witte gezicht nog stiller.
even, plooiden de fijne rimpeltjes om
einen mond. Op een stillen, vriendelijken
ch leken die wel.... of, soms ook op
ekje van scherpe, vlijmende pijn 1
bleoke gezichtje, omkrengeld van dichte,
b krullen, gesteund in de kussens, de
olijk glanzende oogon donker en groot, de
e handjes moe op de roode dekens —'zoo
j maar altijd te kijken, te turen
toen, (Jie middag
bad zoo hoel stil liggen kijken, hoe de zon
Q op de klimop, die over den tuinmuur
an de overzij, hoe die glimmende blaadjes
irden als zilverig goud en hoe de andere,
ïkero, die onder de boomtakken schuilden
rden naar ook wat zon en ook wat goud,
het toch niet kregen.
Q, plotseling, had hij geluid gehoord, maar
niet van z n vrienden de vechtende mus-
of do spelende spreeuwen, 't was zoo'n
d geluid, 't leken wel stemmen en hoe
tusschen de oude hulzen kwamen nooit
en.
iad z'n hoofdje wat opgelicht'om beter te
en.
r eensl.... Er was geplas in t water en
am ook gezang; eon vreemd liedje was
ri hij niet kende, maar 't moest toch wel
k zijn en 'n geroep 1.... Wie zouden dat
O, kon hij maar eens zien, even zieni.
.probeerde zich op te richten in zijn bed
n gezicht vlak tegen de ruiten te brengen,
jtor tö kunnen speuren. Daar, beneden
de beek, in de schuiten, daar moest dat vreemde
mooie zijn.... Hoe jammer was hot toch, zóó
ver konden zijn oogen niet komen. En zijn rug
deed zoo'n pijn z'n hoofd werd zoo moa Hij
zakte in de kussens en luisterde, luisterde,
maar met *n groot verlangen in n donkere
oogen.
Hoor toch, wat *n lachen, wat *n lovenl....
Stil, 't komt dichterbijHoeral hoeral
schreeuwt het opeens daar beneden.... O, hij
moest nog even kijken, heel even maar, o. als
hij dat mooie, vreemde, vroolijke eene zien kon!
Met groote inspanning werkte hij zich weer
overeind, duwde zijn voorhoofd tegen 1 glas.
Entoen....
O, daar w&e hot, daar wés heilDaar
stond een jongen, een groote, sterke, zóó maar
tegen een gootpijp opgeklommen met z'n bloote
beenen. Hij zwaaide met zijn pet en hij
schreeuwde.
Maar opeens keek die jongen naar boven,
naar hém.
En 't was, of die toen erg schrok. Hij tal-
melde naar beneden, plonsde in t water, maar
z'n sterke beenen knakten niet Toen liep hij
weg.
Hoe Jammeri was toch zoomooi. t Was nog
vóél mooier dan al de vleermuizen en de spin
nen en de vogels en de ratten, zoo'n jongen
aan een gootpijp met zulke sterke, bloote bee
nen Nu was hij er niet meer. En t was op
eens stil geworden, ook op t verborgen plekje.
Het moede hoofd met de donkere oogen,
waarin een groote, nieuwe vreugde glansde,
zakte terug en om den kleinen mond krampte
een trekje van vlijmende pijn
Toen kwam grootvader binnen.
O, grootvader, er zijn jongens, o grootvader,
Ik heb er één.-...
Hij was teruggevallen in z*n kussens, z*n oogen
toe en zacht kreunend van moeheid en pijn.
Grootvader had hem de hand op het voorhoofd
en op de moede oogen gelegd, om hem te hel
pen de pijn te dragenDie hand van Groot
vader, die oude, rimpelige hand met do lange,
fijne vingers kon altijd zoo goed helpen..,.
„Groovo."
„Wat is er, m'n jongen V
„Groo-va, 't was zoo moor.
„Ja,1 maar 't maakte je zoo moe
„Zouden ze nóg eens komen, groo-Ya?.
Mórgen?
„Stil nu, m'n jongen, je bent zoo druk, je
hoofdje gloeit".
Toevallige Ontdekkingen
vam EEN 8CHAAPHERDEB bn een
LOODGIETER.
Noor het Bngelsoh van E. M. Waterworth.
VrU bewerkt door
O.B. de Li 11e Hogerwaard.
Den volgenden dag was de sneeuw zóóveel ge
smolten, dat wij weer naar huis konden gaan. Wij
jongèren, hadden niets liever gewild dan nog min
stens een week onder het gastvrije dak van Oom
George en Tante Marie te vertoeven, maar
onze Ouders daohten er anders over en dus moee
ten we afscheid nemen.
Gelukkig eohter had Tante Mario gevraagd, of
wij met ons allen in de Paasohvaoantie terugkwa
men, een uitnoodiging, welke maar al te gretig
door ons werd aangenomen. Oom George zei da
delijk, dat wij de reeks tableaus en charades dan
konden voortzetten en ik acht het dus niet meer
dan mijn plicht, dat ik mijn lezers getrouw ver
slag doe van de vereohillende tooneeltjes, welke
wij te zien kregen en van hun beteekenls.
Ons „tooneel hadden wij weer keurig opge
ruimd. Alles wat wij er voor noodig gehad had
den, was in een hoek op zolder ondergebracht. Ons
eerste werk na aankomst in de Paasohvaoantie in
de villa van Oom George en Tante Marie was don
ook het „tooneel" weer in orde te brengen. We
hadden alles goed onthouden en waren dus viug
klaar.
Dien avond zou de eerste dia rade opgevoerd,
worden. Toen wij Oom George zochten, was deae
eohter nergens te vinden.
„Ik denk dat het een grap van hem Is", zei ons
niohtje Minnie. „Laten we probeeren, of we een
tableau kunnen opvoeren zonder Oom George. Dan
zau hij wel uit zichzelf komen".
Er werd al heel was gefluisterd en gelachen
achter het gordijn en wij begonnen al ongeduldig
te worden, toen het eindelijk openging en ons ge
duld door een alleraardigst tafereel beloond werd.
Er was een wonderlijke opéénhooping van aller
lei groene kleedjes en kussens, die een berg moes
ten voorstellen. Aan den voet ervan was iets, dat
op een grooten steen geleek en ons neefje Jaap
Mep er heen met een langen staf in zijn hand. Hf)
was heel vreemd gekleed, erg ouderwetsch en zag
er uit, alsof hij zóó uit een geschiedenisboek over
Griekenland gestapt was. Hij moest een herder
voorstellen.
Het gordün ging weer dioht en toen het even
later opnieuw openging, lag de herder rustig te
slapen, terwijl zijn Btaf tegen den steen rustte.
„Schaapherder, waar zijn je schapen?" vroeg
Tante Marie en Minnie antwoordde:
„Zij grazen aan den anderen kant van den berg,
dames en heeren. U kunt ze vandaag niet zien,
maar u zult den berg des te beter kunnen zien.
Deze man is de groote Magnes, een Grieksch her-
kogels vervaaitögd. Ik sneed de bladen lood in
kleine vierkantjes, deed ze in een bus en sohudde
se zóó lang, tot de hoeken er afgesleten en ze dus
rond geworden waren.
Het ging heel, heel langzaam en fk zon op een
mandor om het vlugger te doen, maar tot nu toe
was mij dit niét mogen gelukken. Ik was zóó ver
vuld van die kleine looden kogeltjes, dat ik er op
een goeden nacht van droomde. Ik docht, dat ik
bazi# was iets aan het dak der kerk te soldeeren.
Plotseling gleed mijn voet uit ende lepel
met kokend metaal viel op straat.
In mijn droom gdng ik naar beneden om hem
op te rapen. Ik vond den lepel natuurlijk leeg,
maar ln plaats van een plas lood te zien liggen,
Booals i'k verwacht had, vond ik meer dan honderd
ronde kogeltjes. Toen ik wakker werd, was ik na
tuurlijk erg teleurgesteld, dat het sleohts een
droom was geweest, maar Ik dacht, dat de droom
misschien waarheid zou bevatten en ik probeerde
nu met opzet te doen, wat in mijn aroom bi]
ongeluk gedaan had.
ik kwam tot de ontdekking, dat het resultaat
hetzelfde was: ais gesmolten lood van een hoogte
valt. verandert het in kogeltjes".
„Daarom wanden de kegels in hoog© torera ge
goten", zei ons neef.je Karei nu.
„Juist. fWnmige van die torens zijn heel hoog,
en het vloeibare lood valt door openingen van
verschillende grootte in bekken met koua water.
Je vindt het missohien wed aardig te hooren, dat
(He droom mij schatten heeft opgebracht."
Tante Marie scheen bang te zijn, dat wij eens
mochten denken, dat ai onze droomen wat betee-
kenden. Daarom zei zij, terwijl „meneer Watts, de
loodgieter", wegging om zich te verkleeden, dat
zulke droomen sleohts hoogst zedden voorkwamen,
maar dat wfj allen goede dingen tot stand konden
brengen, ook konder er eerst van te droomen.
„Komen jullie nu maar wer in de zitkamer", zei
Oom George, terwijl hij zijn oude jasje uitgetrok
ken had. „Jullie zijn in de wolken geweest, eon
volgend keer moet Je je oogen maar op den grond
gevestigd houden".
goed'zoo1
Ik weet nog goed het was op school.
De vraag werd ons gedaan
-Wat staat als béste eigenschap
Voor jullie bovenaan
De een riep„moed P, do ondor i „vlijt".
Een derde hield den mond,
De belhamel keek lachend rood,
Alsof ze niets verstond
Maar Non, een klein, zwartoogig kind.
Ze noemden haar„de krent",
Riep„Tt gloof, de beste eigenschap
Is, dat je eerlijk bent
H. EL DE BRUIN-LóON.
Hoe het wetar van het Moor gevlokt werd
Men vertelt het volgende van één dei
Schotsche meren, waarvan de oppervlakte
een breede, helgroene streep vertoont.
Toen lang, heel lang geleden de feeën op
een keer aan het kibbelen waren geraakt ovei
het verven van hun japonnen, was één harer
plotseling zóó boos geworden, dat zij al haai
blauw-groene verf in het meer wierp, wasi'
die nog altijd is blijven liggen natuurlijk
om de waarheid van deze overlevering te
staven.
Een lichte blos schemerde op de matbleeke j en Tan re£
„OT, ^Dn Un.n li,,™., wu„n moeidheid soms ;n slaap viel. U zult gezien heb-
wangen van den knaap, zijn lippen trilden en
van inspanning hijgde zijn borst
Grootvader zag het In zijn oude oogen
brandde het medelijArme jongen!" mom
pelde hij.
„Morgen, groo-vamorgen komen ze mis
schien wel weerIk zal op ze wachten
groo-va
„Mijn jongen ben je, mijn Peerke, mijn sterke,
ferme geduldige jongen
De oude man was neergezakt op het voeten
einde aan het kleine bed. 't Was zoo stil in 't
kamertje; er was niets te hooren. En 't was er
zoo donker: er was niets te zienMaar in
den ziel van den ouden man was het niet stil,
en was het niet donker.
Daar ging zijn leven voorbij.
Hij had in 't kleine vroolijke stadje In Vlaan
deren wel vele gelukkige jaren beleefd.
Toen plotseling, was dat hèèl vreeselijke
gekomen
Vijandelijke vliegers hadden bommen gewor
pen op 't stille, donkere stadje. Eèn had het
huisje getroffen van hem, den ouden viool
maker.
„Groo-va had Peerke ineens geroepen,
„Groo-va, hoor 'es, wat 'n gesnorhoor,
buiten is 'tIn de lucht Groo-val.... O
groo-va, wat is dat?
En toen
O, de oude man, daar in *t duister op het ledl-
kantje van z'p jongen, rilde van ontzetting en
z'n bevende handen, zochten naar steun, nu hij
in zijn verbeelding dat heel vreeselijke weer
gebeuren zag
Toen als met een hevlgen donderslag
was er iets neergeslagen op hun huisje, sloeg
neer tusschen hen in, iets geweldigs en met
een hevigen knal ontplofte 't
Die vreeselijke herinnering werd den ouden
man te machtig. Hij bedekte het gelaat met
de handen en snikte, snikte als een kind.
Melanie, zijn dochter, was gedood.. Nog
hoorde hij haar kreunen. „O vaderm'n
jongen, waar is-'t'ie. Zorg voor mijn Jongen..
Heere God, ik ga stervenJ Wees mij genadig en
ook Peerke, mijn jongen!
Het jongetje was weggeslingerd in een hoeki
Hij, de oude man zelf, was ongedeerd gebleven.
Het bed, dat hij opschudde, had hem beveiligd
tegen de rondspattende scherven van de gra
naat
Buren, goede menschen, waren gekomen;
hadden geholpen; wilden wel troosten, maar
konden niet
Dokters hadden t verminkte jongetje wegge
dragen naar 't hospitaalHet leefde nog.
Dat Is Peerke, meisjes, van wie Ik jullie voor
lezen zou.
De tijd Is voortgegaan voorbij ls de vree
selijke oorlog.
En van Noord en Oost en Zuid en West zijn
de ongelukkige vluchtelingen weer naar hun
verwoest, geplunderd land teruggegaan,
waar hunne huizen vernield en platgeschoten
waren waar dood en, verderf gebracht was,
waar een arme Peerke met anderen en
niemand weet hóévelen met hem gebrokèn
worden veroordeeld tot
Arme verslagenen....
Arme overwinnaars
Afschüwlijke oorlog!
H. H. DE BliülN-LEON.
slaap viel. U zult gezien
ben, dat Magnes zijn staf heeft neergelegd. Hij
rust tegen een grooten steen. De staf -heeft natuur
lijk een ijzeren schopje.
Het volgend tooneel liet ons Magnes zien, ter
wijl hij blijkbaar in groote moeilijkheden verkeer
de. Hij hield zijn staf vast, maar Jron hem liet
van den steen loskrijgen. Hij trok eens flink en j
j het gelukte hem. Nu bekeek hü het ijzeren
schopje aandachtig, zette den staf weer tegen den
steen en probeerde opnieuw hem los te rukken.
Dit kostte hem verbazenJ veel moeite en wij laeh-
ten allen, totdat ons de tranen over de wangen
liepen, zóó'n grappig gezicht trok Jaap bij zijn
laatsten ruk, waarbij hij op zfjn rug tuimelde met
den staf in zijn handen.
„Dit is niet heelemaal naar het leven" ,ging
Minnie voort, „maar wij kunnen niet alles precies
zóó weergeven, als het gebeurd is. Magnes ont
waakte uit zijn slaapje en wilde naar zijn schapen
gaan kiiken. Toen hij zijn staf wildé oprapen,
kwam hii tot de ontdekking, dat deze aan den
steen vastzat. Er staat niet bij dat hU een buite
ling maakte hij zijn poging om den staf los te
krijgen, maar dat zal waarschijnlijk toch wel ge
beurd ziin In elk geval was hii zóó verbaasd iver
zijn ontdekking, dat de steen zijn staf niet wilde
loslaten, dat hij het aan een pasCr Grieksche ge
leerden vertelde.
„De magneet!" riep ik uit, blij dat ik de oplos
sing gevonden had, want raadsels vond ik altijd
heel moeilijk. ,De magneet, die naar den ouden
herder Magnes genoemd is. Die steen moet een
magneet ziin geweest. Wat 'n leuke tableaus!"
„En heel duidelijk voorgesteld", zei mijn Va
der nu. „Jullie hebt de tableaus uitstekend op
gevoerd, kinderen. Maarwat in de wereld
kan dat leven toch zijn?"
„Het is iemand, die snurkt!" zeiden wij einde
lijk en wij hielden allen onzen adem in om beter
te kunnen luisteren, waardoor het regelmatige,
zware gesnurk van den slapftr nog duidelijker
klonk.
Naast de zitkamer was een klein kamertje, dat
een geliefkoosde schuilplaats van ons was. Deze
beide vertrekken werden niet door een deur, doch
slechts door een zwaar gordijn van elkaar ge
scheiden.
Wij gingen het kamertje nu binnen om te ont
dekken, wie de slaper was. Niemand anders dan
Oom George, die heel op zijn gemak in een leun
stoel zat, en ophield met snurken, zoodra wij bin
nenkwamen! Het licht was er schemerachtig en
wij wilden juist in de zitkamer terugkeeren en
Oom kalm zijn dutje laten doen, toen Jaap uit
riep:
„Maar ik geloof, dat Oom George op zijn ééntje
een tableau voorstelt. Kijk eens, hij heeft een groo
ten soeplepel in zijn hand en ziet er heelemaal niet
als Oom George uit hij heeft een oude, versle
ten jas aan".
Boem, daar viel de lepel op den grond! Wij
schrikten allemaal en Oom George - met de
oogen nog dicht stond op en begon hem op den
frond te zoeken. Hij raapte den lepel op, betastte
em van alle kanten, sloeg de oogen op en lachte
tegen ons.
„Jullie snapt er niet veel van, geloof ik", zei hfl.
„Weet jullie niet, wie ik ben? Ik ben een lood
gieter, die Watts heet. Jarenlang heb ik looden
WAAR IS DE GANZENHOEDER?
WIE ZIET HEM77
DE PICNIC.
Op een dag t was Juist vacant! e
Gingen Lot en Leen naar 't strand....
Leentje had het brood gesneden,
Lotje pakte fluks de mand.
Met de tent, de mand, een ketel
Gingen weldra zij op pad,
Wuifden vroolijk nog naar Moeder.
Sa&m naar 't strand; wat leuk was d a tl
Tentje werd gezet Ons tweetal
Trok nu vlug hun badpak aan
En zóó zijn ze met hun beidjes
Eén, twee, drie, in zee gegaan!
Later kookte Leentje water
Op een lekker knappend vuur.
Thee werd vlug gezet en 't sloeg nu
Op den toren juist vier uur.
O, wat smaakte alles heerlijk
Uit de mand; 't verdween als koek.
Geurig was de thee! Zoo'n picnio
Was nu net iets uit een boeL
Maar t werd tijd om op te breken.
Tent en ketel gingen mee.
Ook de mand, je moet niet dénken,
Z' iet? vergaten, één van twee,
En juist wilden ze aan Moedor
Gaan vertellen van de pret
Toen.... ons Lotje d'oogen opsloeg....
En.... lag In haar eigen bed.
Moeder, was een droom! zucht
*t meisje.
Maar u mag voortaan ook moe.
Hoe we dat nu toch vergatew
U te vragen, alle tweel
Moeder lacht belooft haar twootah
M<?rgen ben *k er stellig bij.
Dan gaan wij eens echt picnicken,
HalHoeral roept t tweetal blij.
Ja, zegt Moeder, 1 spreekwoord
luidt wel:
Droomen zijn meestal bedrog!
Maar we hopen: t' gaat van t zomer,
Als in zoo'n droom dikwijls nog.
Q a DB Lil .LH HOOERWAARR