Schager Courant
KEN JE NIET MEER!
VOOR DE KINDEREN.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
nauw a
tuk c
86. Maar, meester Rammelaar begon niet
dadelijk met zijn les. Hij zette een zeer
ernstig gezicht en sprak: Er zijn hier in
de klasse een paar ongehoorde spijbe
laars. Die doen zoo nu en dan maar net
of er geen school is.
87. Pim's bol zakte iets lager en" bij
Puk kwamen zoowaar al de eerste water
landers. Ze trok een innig bedroefd snuit
je, kneep haar oogen dicht en begon te
snikken om er medelijden mee te krijgen.
Doch meester Rammelaar ging voort:
88. En bij de spijbelaars zijn dan nog
apen van rekels van konijnen, die net
een snuit zetten of ze zoo onschuldig zijn
als pasgeboren lammetjes. Komaan, ik
moest *ze maar eens met m'n rottingtje
kennis laten maken.
Zaterdag 9 Juli 1927.
70ste Jaargang. No. 8079.
Oorspronkelijk verhaal door Sirolf.
WARE WQOR7>Er,
*>De liederen, die niet gezongen
worden, zijn steeds de schoonste.
tinto
d nu
85. Pina en Puk kek enzoo't beetje zij
waarts uit, net als konijntjes, die van
den prins geen kwaad weten. Ze schenen
heel zoet en heel bedaard af te wachten
tot meester Rammelaar met z'n onderwijs
zou beginnen.
82. Den volgenden morgen gingen Pim
en Puk zoet naar school, Ze waren vast
besloten, om voortaan goed óp te passeq.
Pim zou nooit meer ondeugend zijn en
Puk ook niet. Daar waren ze het roerend
over eens. Als meester Rammelaar het
maar gelooven wou.
83. Pim en Puk zaten zoo keurig en net
jes in hun bank, dat 'het een lust was
om te zien. Ze hadden hun voorpootjes
precies over elkaar. Pim zette z'n ooren
recht overeind en Puk strekte ze mooi
achterwaarts. Het warm een paar schat
ten van konijntjes.
't Geloof van de eeuw, in 't kort
gezegd,
Is dit: Och alles komt terecht
De Genestet
Plichtl Een hard woord, maar
zacht voor hem, die het leven be
grijpt
loom
ook
rroui
■aagt
ven 1
84. Doch het gelaat van den goeden,
doch weledelgestrengen meester Ramme
laar stond heel streng. Het was precies,
of hij iets op z'n hart had, dat niet heele-
maal in de* haak was. De heete klasse
staarde meester Rammelaar afwachtend
aan. Pim en Puk zaten keurig netjes.
Zaken gaa nvoor het meisjel placht Binks altijd
zeggen, wanneer die kleine blonde Betty, met
hij sedert eenigen tijd verloofd was, hem ver
iet, dat hij zich dagenlang niet liet zien. En dan
vam er een boetvaardig relaas van zijn harde wer-
m in zijn nieuwe zaak, van urenlange conferenties
et cliënten, van moeilijkheden met het personeel,
in successen, of tegenslagen soms. Maar verleden
sek had hij het toch al te erg gemaakt, die Binks.
zouden op een avond naar een tuinfeest gaan,
daar zou gedanst worden. Die kleine blonde Bet-
j was dol op dansen. Ze had speciaal daarvoor
i natuurlijk om in de oogen van Binks het liefste
eisje ter wereld te zijn een allerliefst japonnetje
>maakt en Binks zou haar om half negen komen
halen. Maar wie er om half negen kwam, geen
[nks. Ze wachtte tot negen uur, halftien, tien uur.
een Binks. Toen Binks eindelijk om elf uur, bijna
i den nacht dus, kwam, vond hij die kleine Betty
l tranen-. Al zijn verklaringen van een gewichtige
inferentie mochten niet baten. Zelfs de vader en
oeder van Betty, die zich nog even kwamen ver
ionen, toonden zich gebelgd. Betty was op van de
inuwen. Het eene woord haalde het andere uit.
ben Binks eindelijk verslagen heenging, lagen er
p de tafel in het kleine salonnetje twee gouden rin-
en. Gladde gouden ringen. En haar laatste woor-
en klonken hem nog steeds tergend in de ooren:
t Is uit, voor goedl Ik wil je nooit meer zienl Je
estaat voor mij niet meer! Probeer mij niet aan te
ireken of te naderen op straat, want je bent een
ildvreemde voor me, ik kèn je niet meer!"
De fonkelnieuwe auto spurtte met een luiden
axon-kreet door de straat, zwaaide den hoek om...
et volgend oogenblik een hevige slag, een geraas
tn krakend hout en stukvallende flesschen. Met
schok stond de auto stil. Hij was vlak om den
iek tegen een stilstaand karretje van een melkbe-
IÉ irger aangereden. Aan de auto, die er met zijn
imper tegen aan was gekomen, mankeerde niets,
aar het wagentje met de melkflesschen, die nu in
uzelementen over den weg lag, was ernstig be-
hadigd. De eigenaar daarvan begon aanstonds
id te schreeuwen, en te schelden, menschen vlo-
(J© n toe, een agent beende aan. Binks hij was de
tot astuurder en bezitter van den nieuwen wagen
enkfcek wanhopig rond. Hij moest en zou nog even een
heiel gewichtig gesprek hebben met een zakenman,
en
die al een half uur geleden zijn kantoor verlaten
had om den sneltrein te pakken. Een heel belangrijk
punt hadden ze vergeten en het kostte was het wil
de, Binks moest den man nog even aan het sta
tion spreken. Vandaar, dat hij zoo'n haast gemaakt
had. Daar kwam de agent aan. Hij nam de situatie
vlug op en wendde zich dan tot Binks: „Is dat uw
schuld, meneer?"
„Dat kan wel", zei Binks, „maar ik zal alle schade
wel vergoeden. Neem1 mijn nummer maar op en laat
me dan asjeblieft dadelijk gaan, want ik heb geen
oogenblik te verliezen, ik moet nog iemand heel
dringend aan het station spreken en die kan elk
oogenblik vertrekken".
„Kalm aan, meneer!" zei de agent, streng. „Laat
U me dan maar eens uw rijbewijs en het nummer-
bewijs zien. En wie is U. Waar woont U, wat is uw
geboorteplaats en datum?"
Binks biechtte op en tastte onderwijl in zijn bin
nenzak, dan in de andere zakken, zocht overaL
niets te vinden. In de haast had hij vergeten zijn por
tefeuille bij zich te steken. Hiji had zelfs geen naam
kaartje bij zich, om te laten zien, wie hij was.
„Vergetenstamelde hij.
„Dat is leelijker meneer", zei de agent streng.
„Dan zult U me moeten volgen naar 'het bureau."
Binks keek den man wanhopig aan. „Maar dat
kan ik niet, dat is onmogelijk, man, ik moet naar
het station, er hangt enorm veel van af."
„Onmogelijk meneer, als ik Uw identiteit" niet kan
vaststellen. Ik mag U niet zonder rijbewijs laten
gaan. Kom, gaat U nu maar kalm mee", vermaande
hij.
„Is er dan niemand, die kan getuigen, dat ik Tho
mas Binks ben? Die kan bevestigen hoe ik heet en
waar ik woon en zoo?" vroeg Binks aan de omstan
ders. De agent wachtte ook nog een oogenblik. Hij
wilde blijkbaar den automobilist wel ter wille zijn.
Maar al die nieuwsgierige gezichten in den kirng,
«wi
bad
tg© t
ze
döo f
raai
orlijJ
Mep
n ro
hoef
i wt
sch-t
fadruk verboden. Alle rechten voorbehouden)
Dief (die het plunje van een
zwemmer heeft weggehaald)
Sapperloot, hij komt me na.
Sommige menschen hebben abso
luut geen begrip van fatsoen I
Volgens de wet der natuur heb
ben alle idealen hun aangewezen
grenzen, hun perioden van jeugd,
van rijpheid of volmaaktheid, van
verval en eindelijk van dood en
jndergang. Er wordt niets geboren
dat ook niet moet sterven.
-fuRie mam en zijn altijd verschrikkelijk dom geweest. Waar
om heeft Noë de twee vliegen, die hij in zijn ark had, niet ge
vangen
„Stap in!" riep Binks opeens. Hij wierp een por
tier open, trok Betty bijna naast zich, klapte het
portier weer dicht, zette den motor, aan, liet den
claxon schreeuwen, en snorde heen, naar het sta
tion. Zij spraken geen woord. Eenige minuten later
zwaaide hij het stationsplein op en stopte vlak voor
den ingang. Op de stationsklok zag hij, dat hij nog
juist éen minuut den tijd had, vóór de trein vertrok.
Hij sprong uit den auto, nam zijn hoed af voor Betty
en riep onder het wegsnellen: „Dank je wel, hoor,
Als je op me wilt wachten, breng ik je weer netjes
naar huis!"
Een paar minuten later kwam er een heel opge
wekte Binks uit het stationsgebouw naar buiten. Hij
had den zakenman nog gesproken en alles was in or
de. Hiji liep op den auto toe. En daar zat die kleine
blonde Betty, heel behaaglijk achterover in de loe
ren kussens geleund. Binks kon zijn oogen niet ge
looven, want Betty keek hem ondeugend aan en,
neen maar, ze lachte! Ze lachte tegen hem, Binks! Ze
had de kleine, blanke handjes in haar schoot gevou
wen enaan haar linkerringvinger schitterde
een gladde ring. Nu stak ze hem haar rechterhand
toe en zei vriendelijk: „Dag Binks, wat een prach
tige wagen heb je, vent?"
„Ja", zei Binks, „een mooie kar ,hè? Ja, de zaken
gaan goed. Ik heb wel succes gehad, sinds we elkaar
het laatst spraken, vier weken geleden
„Komt naast me zitten Binks", zei Betty, zacht,
Binks deed het.
„Houd je linkerhand eens op", beval Betty weer.
Binks gehoorzaamde. En met haar vlugge, zachte
vingers, liet Betty een andere gladde gouden ring
aan zijn linkerringvinger glijden. Toen begreep
Binks.
„Je bont een schot!" riep hij, zoo luid, dat een paar
witkielen omkeken. En bij trok haar op eens naar
zich toe, en kustte haar.
„Maar Tom dan toch!" riep Betty, die zich los
maakte, en vuurrood was geworden.
Binks zei niets. Met een gelukkige glimlach zette
hij den motor aan, schakelde in en reed snel weg,
met zijn weergevonden geluk-schat.
81. Pim en Puk kregen een flink stand
je van vader. Als dat zoo doorgaat, zei
hij, zal ik jullie naar het verbeteringsge
sticht laten brengen, waar je water met
groene zeep krijgt en brood met spelden.
Past maar op, want dat komt er nog
van.
rond den auto, bleven onbewogen, vijandig bijna.
„Niets aan te doen, mejieer, U moet mee!" besloot
de agent, streng.
Op dat oogenblik drong er iemand door de menig
te naar voren. Een opgewonden meisjesstem riep:
„Hé, wacht even, agent!"
Een fijn meisjesfiguudtje kwam in den kring. Die
kleine blonde Betty zij" was het warempel keek
een oogenblik den stomverbaasden Binks aan, wend
de zich dan tot den agent en zei duidelijk: „Ik kan
getuigen, dat die meneer is Thomas Binks, wonen
de in destraat, no. 37, geboren te op den
Mei 18;
De agent vergeleek het, met de dingen, die Binks
hem had opgegeven en die hij in zijn boekje geno
teerd had.
„Klopt!" zei hij kort, „U kunt gaan, maar U zult er
wel meer van hooren!"
Binks had met open mond alles aangezien. Hij
kon zijn oogen en ooren niet. gelooven. Dan zag hij
hoe de agent zich verwijderde, terwijl de nieuwsgie
rige menschmenigte nog rondom die kleine blonde
Betty bleef drommen. Betty werd blijkbaar zenuw
achtig, zocht een uitweg.
De visschen: O, ie! Hij
MaaptDus vandaag geen ont
pit'