Schager Courant NAAR DE ABBRUZZEN. UIT DE PUSZTA. Tweede Blad. Feuilleton. De Witte Muizen. Zaterdag 9 Juli 1927 70ste Jaargang. No. 8079. De vrouw des huizes drong er op aan, dat ik den nacht zou overblijven. De wakkere Sandor, mijn gast heer, gaf zijn instemming daarmede te kennen, wierp steelsgewijze een blik op de halfgeledigde sherryflesch en geeuwde. In den eenen hoek van de sofa sluimerde de kleine Maria, in den anderen de nog kleinere Ferencz. Karo, de gevlekte patrijshond, had zich uit gestrekt voor de kachel en midden* in zijne droomen hapte hij naar een denkbeeldige schaal met worst in de lucht. Ik greep naar mijn hoed. „Maar neem dan tenminste Stefan een eind mee de Puszta in!" Een twijfelachtige beschermer. Stefan, de Autome- dom (wagenmenner, koetsier) van het gerin, was een oud, eerwaardig man, die reeds bij Leipzig had mee gevochten. Bovendien kende ik de Puszta zoo goed als mijn eigen portemonnaie. De avond was helder en licht. Binnen een uur moest de maan opkomen en voor middernacht reeds kon ik thuis in mijn bed lig gen. Ik sloeg dus mijn mantel om en nam afscheid. San- dor geleidde mij de trap af; de vrouw des huizes bleef boven staan en lichtte met de lamp bij; de held van Leipzig opende voor mij de deur. De gebruikelijke wenschen en dankbetuigingen werden gewisseld; daarop werd de grendel achter mij op de deur gescho ven en langzaam liep ik het dorp door. Het was een zachte Novembernacht, met een hel- der-blauwen hemel vol sterren. Geen windje liet zich voelen, geen enkel geluid klonk om mij heen. Al- .leen het geschuifel mijner voeten door het verwelkte loof der notenboomenlaan verstoorde de diepe stilte. Weldra waren de laatste hutten bereikt en stond ik aan den zoom van de Puszta. Voor mij strekte zich de vlakte uit. eindeloos, zoover het oog reikte. Aan den linkerkant schemerde daar over een witte streep, de rivier. Rechts aan den ho rizont verhief zich een boschje, dat in het nachtelijk duister de vorpien van een zonderling kasteel aan nam. Tinnen en torens meende ik heel duidelijk te onderscheiden en het trillende lichtje, dat daar plot seling verscheen, leek mij de flikkerende fakkel van pijnboomenhout, waarmede een grijze kasteelbewaar der op de ophaalbrug zijn heer wachtte. Dat boschje gaf de richting aan, waarin ik loopen moest. ,vHeht gij begrip van woestenij en eenzaamheid?" was de vraag van Mephisto, alvorens hij met Faust afdaalde naar zijne geheimzinnige verblijfplaats. Hoe denkt men zich de plaats, waarheen die beiden zich begaven? Woestenij en eenzaamheid! In de Romeinsche cam- pagna, te midden der ruïnen van den calabrischen Poseidontempel, op de puinhoopen van Babyion en Thebe, ja overal, waar eene voorheen machtige we reld haar graf heeft gevonden, en waar iedere steen spreekt van dood en vergankelijkheid. Maar niet op de Puszta. Die is geen sarophaag, zij is de bron van eeuwig leven. Zij is geheel en al natuur, en geen steen of kalk heeft haar ooit ontwijd. Woestenij en eenzaamheid in de steden, in de be dwelmende genoegens, in het gewoel op het Marcus- plein, waar Goethe zelf ze zoo diep heeft eevoeld, op alle plaatsen, alleen niet op de Puszta. Haar zwijgen wekt geen huivering, geen griezeling; niet de klacht, hoe ellendig toch de wereld is, maar het plechtige gevoel van grootheid en eeuwigheid aller natuur krachten. Wie een gewond hart in den boezem draagt hier moet het genezen. Welk wereldsch leed heeft heerschappij óver ons, wanneer wij ons eigen nietig ik stellen in de schaduw van de almacht der wereld gedachte? In het oosten wordt een flauw lichtschijn merk baar, steeds helder en helderder. De maan. Tegelijk begint de Puszta te ademen. Haar adem verdicht zich tot damp, die als over den bodem heengolft, nu en dan allerlei phantastische vormen aanneemt en den weg voor den wandelaar onzichtbaar maakt. Maar reeds 'is de zoom van het boschje bereikt, en hoe de nevelen zich ook op de vlakte verdichten, tot hier tusschen de struiken dringen zij niet door. Tot aan de toppen van de hoogstammige beuken en dwars door het kreupelhout kan de blik vrij doordrin gen. Alweder een lichtje. De weg loopt recht daarop toe en het wordt grooter en grooter. In de verte is tusschen de boomen eene schaduw zichtbaar, die ge- ruischloos over den weg glijdt De hand omklemt vaster den stevigen knuppel. Nu is het licht verdwenen. Neen, achter die strui ken komt het weer te voorschijn. Een flikkerend vuur Zigeuners! Daar verschijnt ook reeds een van de bende, deemoedig met de muts in de hand; hij noodigt den wandelaar uit, nader te komen en zich te warmen. Rondom het vuur sluimeren de zigeuners, mannen, vrouwen, kinderen. Over de kleinen heeft men een dek uitgespreid, maar het is niet groot genoeg, om al die naakte, bruine lichamen te bedekken. De aan voerder begeeft zich onder de slapenden, raapt een arm vol kinderen hij elkaar en werpt ze op zijde, zon der dat het kleine volk het de moeite waard acht, daarvan wakker te worden. Daarop verzoekt hij een aantal mannen door middel van beleefde schoppen, ook een beetje ruimte te maken, spreidt een vuil kleed over de dorre bladeren op den grond uit en zeet in elegant zigeunersch: „Wees zoo goed, plaats te nemen." Hij was een man in het best van zijn jaren, krach tig gebouwd, met scherp geteekende trekken. Hij had hier of daar een paar woorden Duitsch opgevangen, zoodat wij ons gebrekkig aan elkander verstaanbaar konden maken. Ik deelde hemi mede. waarheen ik wilde gaan. De zigeuner schudde het hoofd. De weg was moeilijk, de morgen niet verre meer: ik zou verstandig doen met den dag af te wachten. In dien tijd had ik nog een zekeren zin voor het romantische herhaaldelijk tolbetalen heeft mij later dat gevoel voor goed doen verliezen. Een nacht onder de zigeuners ik dacht er niet lang over na, knikte en haalde mijn pijp uit den zak. De man wieip nog een versch hout in het vuur en nam naast mij plaats. En weldra waren wij in gesprek met elkander. Een mooie taal, dat Zigeunersch. Ze munt uit door teekenachtigheid en klankschoonheid. Ze is het voor treffelijkste aller idiomen, die niet, zooals bijvoor beeld het Lettisch, geleden hebben onder den <}ruk der beschaving. De Duitsche woorden klonken naast de zigeunerwoorden zoo ziekelijk en zwak, als de roep van een lijder aan tuberculose, vergeleken met dien van iemand met gezonde longen. Wat heeft onze arme taal toch geleden onder de beschaving! Is het ook maar een oogenblik twijfelachtig wat heter klinkt: het hedendaagsche woord naald of het oud-Duitsche na- dala, zak of sekila, berg of bergo, zeil of segal, mensch of mennisco, murmelen of murmalon, hooren of ho- rian, hemel of 'himilo? Ik vroeg den zigeuner naar zijne familie. Hij wees op eenige vrouwen aan den anderen kant van het vuur en op een schaar van kroeskoppen aan onzen linkerkant „Aagale schtar tschawe hi halauter, mischdo, o gluno naschele, o duito schtele, o trito ghiewele, o schtarto snele!" In Hollandsch uitgedrukt, beteekende dit: „Deze vier knapen zijn allen goed; de eerste loopt, de tweede springt, de derde zingt, de vierde lacht!" Of die kleinen reeds iets geleerd hadden? De man werd werkelijk bleek. Zachoweggs Christus panl" Christus, de Heer, verhoede 'het! Wie kon daar ernstig bij blijven? Mijn Zigeuner was voor het overige een zeer pro- zaisch mensch. Hij klaagde over de slechte tijden en jammerde er over, hoe moeilijk het viel, zich eerlijk door de wereld te slaan. Of hij dan niets met muziekmaken verdiende? Hij kon alleen maar zingen, viool speelde hij niet Hij liet zich n'iet lang bidden en begon zachtjes te zingen. De stem verhief zich en daalde weer. Zij schil derde met snelle, op- en neerspringende tonen. Er zat weinig maat in, wel veel gevoel. De tekst was kort en afwisselend. Ook in de poezie is de Zigeuner een no made, die de poëtlische gedachten even snel afbreekt als zijne tenten. Een merkwaardig schouwspel! Rondom ons de boomgroepen, de stammen verlicht door het schijnsel van het vuur en de kruinen hadend in het maanlicht, daarbij de sluimerende gestalten, hier een trotsch voorkomen, daar een gebalde vuist naar het vuur toegekeerd. En door de stilte in het boschje klonk het melancholiek gezang van den man. De nachtwind ruischte door de bladeren en ik hui verde. De zigeuner richtte zichhal f op en riep op niet zeer luiden toon: „Flamenka!" Het volgende oogenblik stond uit de schaar der vrouwen eene gestalte op, die zonder een verdere op dracht af te wachten, met eene flesch in de hand ons naderde. Het was een half volwassen meisje, slank en teeder. Om de fijne ledematen had zij een donker gewaad ge plooid, zindelijker en heter, dan men verwacht zou hebben. De oogen knipt zij dicht voor het schijnsel van het vuur, het ravenzwarte haar valt in weelde rige golven over den nek. Ieder van ons beiden neemt een flinken slok. Ik reik de flesch aan het meisje, zeg gende: „Drin'kl" Flamenka fronst het voorhoofd, maakt eene afwijzende beweging en gaat naar hare plaats terug. Daar hurkt zij neder op den grond en staart, met hare brandende oogen naar ons. Zoo naderde de dag; de zon was in aantocht en het vuur doofde uit. Langzamerhand ontwaakte het le ven in de kleine schare, wel niet zoo snel als in de tweede akte van de „Troubadour" en evenmin zoo muzikaal. Ik maakte kennis met de bende. Prachtige, statige mannenfiguren, en engelenkopjes als van Raphaël onder de kinderen. De vrouwen lieten te wen schen over. De eenige, die aan hoogere eischen kon voldoen, was Flamenka. Onder de jongelingen trok er een hijzonder om zijne volmaakte gestalte mijne aandacht. Hij zou, zoowel naar het gezicht, als naar het gelïeele lichamelijke voorkomen, Astvanax heb ben kunnen voorstellen en Hector zou hem aan zijn hart gedrukt en hem zijne vreugde hebben genoemd. De bende trok westwaarts, ik ging in oostelijke ric'h- Wij' hebben) de Abbruzzen ontdekt! was voor en kele jaren een gevleugeld woord in den mond der bewoners van Rome. Laat ik) meteen zeggen, dat 'het nog een wonder is. dat de hedendaagscbe Romeinen die bergen» ooit ontdekt hebben, want zoo uithuizig als de oude Ro meinen waren, zoo hokvast zijn de nakomelingen. De automobiel heeft daar echter eenige veran dering in/ gebracht en daardoor zijn dan ook de Abbruzzen ontdekt. Afgelegen en ongenaakbaar werden zit beschouwd, al zijn zij slechts op 100 K. m. afstand1 van Rome gelegen. Daar men op win teravonden soms in de courant kon lezen, dat be ren en wolven het den bewoners lastig maakten, huiverde de Romein voor die wilde bergen en ge voelde allerminst lust daarheen te gaan. Daar ik den wensch te kennen gaf. een tocht naar de Abbruzzen te 'maken, inviteerde een Italiaansche vriend, den Gonsul-Generaal en mij om op St. Pie- ter en Paulus, een feestdag, waarop alles gesloten zou wezen, in zijn auto den tocht te maken. Wij moesten boel vroeg weg en zoo was ik mij reeds aan het kleeden vóór de zon opging en heb toen later de zoneclip® gezien, die bij ons in het Zuiden vrij onbeteekenend was. Ik heb het jaren geleden op Java veel mooier gezien. Eerst ging de tocht naar Tivoli en vandaar naar Avezzano. Eerst de Marser bergen. De chauffeur van mijn vriend zat aan het stuur en reed ons. zoo dra daar eenige kans voor was. met een snelheid van 100 K.M. en nam gevaarlijke bochten in de bergen, zooals het een autorenner betaamd. Ro- raolo. zoo heet deze brave man. is n.1. autorenner en heeft reeds een paar keer een prijs gehaald. Hij wil nu met ons een syndicaat maken voor een race-auto, die h'ij dan zal besturen. Daar naar mijne meening men slechts één kans heeft om als syn dicaat iets te verdienen, n.1. door Romolo hoog te verzekeren en als hij zijn nek breekt, de ultkeering te verdeelen, heb ik gepast. Het was een interessante tocht, de wegen zijn. se dert 1870, toen de Kerkelijke Staat eindigde, uitste kend in orde gebracht en worden goed onderhouden door den „Drogen Waterstaat". Steeds weer had men bijzonder mooie uitzichten of kon men zich verbazen over de intensieve cultuur, der hard wer kende bevolking. Op eiken bergtop zag men een stadje liggem Dat is hst typische van Italië. De landlieden woonden niet op het land. doch* te zamen In een stad. sterk ommuurd en meestal gebouwd om een geweldig kasteel van een der machtige families, de Orsini's, Colonna's. Coetani's. Odescalohi's en anderen. •In de stad' waren zij' beveiligd tegen de roovers. die nu eenmaal in een slecht beheerden Kerkelijken Staat zoowel als in het nog miserabeler geregeerde Koninkrijk der Beide Siciliën zoo machtig waren, dat zij als het op een gevecht met de soldaten van Paus of Koning, aankwam, meestal- overwinnaars bleven. 's Morgens ziet men de bevolking op ezels, muil dieren of paarden naar beneden trekken naar wijn bergen. akkers of weiden en 's avonds keeren zij weer terug. Zoo geschiedt het heden, zoo geschiedde het voor duizend jaren. Pas kort geleden is het rooversgespuls uitge roeid. maar onder de rook van Rome was het een* halve euw geleden nog zoo sterk, dat een gezant, die geïnviteerd was op een kasteel te Cisterna. on geveer 40 K.M. van Rome, en met zijn gastheer, een Caetani. een tocht te paard in de omgeving zou maken, een paar dozijn gewapende jachtopzieners en pauselijke soldaten ter beveiliging tegen de roo vers meebad. Jammer, dat wij geen tijd hebben om éen bezoek te brengen aan het stadje Anticoli Corrado. rechts van onzen weg op een rot® gelegen, want hier zijn de vrouwen en meisjes zóó mooi. dat het plaatsje al sinds een eeuw en langer door verschillende schilders bezocht wordt, die er hun modellen von den en vinden. Onderweg zagen wij verscheidene bijzonder knappe meisjes en jongen®. Trouwens op den geheelen tocht trof ons het mooie, slanke men- schenras, dat hier woont en door vlijt prospereert. Je boieft waarachtig! niet te denken dat jij •dat beter beaefb dan ik, klocak het triest. Roddy sloeg Woedend met zjjtn vuist op de leuning. Dipt had in geen honderd jaar mogen gebeuren, jammerde hij. Hij1 mag niet weten dat ik haar gezien heb. Maar 'dat weet hjj! dan nu toch. Er was iets treiterigs humoristisch in Peter'a stem. Wat ben je van plan te doen? vroeg hy. Tegen'hem te liegen, zei Roddy gedecideerd. Hij is efen oude viiend van hun. Ze was zelfs van plan zijn hulp te vragen, voor ze aan ons dacht. Als hij merkt dat ik haar 's morgens voor dag en1 dauw alleen1 heb ontmoet, zal ik hem of de reden van die ontmoeting moeten vertellen, en •die hoeft hij niet te weten, of hjjl zal pp zijn el lendige, achterdochtige, Spaansche manier denken dat ik verliefd op haar ben en dat zij daar geweest ie om die aangename tijding uit mijn mond te vernemen. Roddy draaide zich boos om naar Peter. Waarom'hefb je niet gezorgd' dat ik ophield? Jou laten ophouden als je aan het doorslaan bent? Is dat mijn baantje? Dan trek ik mij1 liever terug. De heldere maan1 wierp donkere schaduwen van de scheepstouwen over het dek, dat in het glan zende licht lag te blinken. In de oonversatiezaal van de boot vierden de bannelingen hun thuisvaart met een ooverdoovend lawaai. Roddy stond in zijn eentje op het voordek over de peeling te sta ren en met bittere wroeging zijn loslippigheid' van dien morgen te overdenken. Zijn sombere zelfver wijten'Werden gestoord door heb geluid van lichte, vlugge voetstappen en Pino Vega, nu volkomen behearsohb-en blijkbaar handelend in kalm overleg, maakte een buiging voor hem. Ik stoor u toch nieb? vroeg hij1 beleefd. Roddy. terstond op zijn hcede, groette koel voorkomend! terug. Ik heb u opgezocht, ging de Venezulaan vriendelijk voort, omdat ik graag een onder houd met u had. Ik geloof dat we gemeenschappe lijke Vrienden hebben. Dat ia niet onmogelijk, zei Roddy. Ik woon nu al vier maanden m Porto Cabello. Niet in Porto Oabello; ik bedoel op Guraoao Hij keekt Roddy scherp aan. Ik wist niet dat u de farnil'e Roias kende. i Die leen ik ook niet antwoordde 'Roddy zon der een zweem van weifeling. Vega ging met zijn rug naar het lioht staan. tinar. Toen ik naar Flamenka omkeek, zag ik haar ge waad Juist tusschen de hoornen door verdwijnen. Ik riep haar na, waarop zij bleef staan en haar donkere gezicht naar mij toekeerde. Ik nam haar hand en legde een geldstuk daarin. „Vaarwel, Flamenka!" Het meisje wierp een angstigen blik zijwaarts. Daar stond, tegen een boomstam geleund, met over elkaar ge slagen armen de schoone jongeling van daar straks en keek dreigend naar onzen kant. Mijn weg ging weer door de Puszta. Een kraai vloog met zwaren vleugelslag over het berijpte groen. De nevels van den nacht waren in de ochtendsche mering opgetrokken. Juist tboven de huizen van mijn dorp steeg de vurige zonneschijf in de hoogte. E,en zee van kleuren speelde over de vlakte. Wat krijgt men toch een geheel anderen kijk op een volk. wanneer men zooals ik thans, hier en daar het platteland doorkruis of wanneer men. zoo als ook ik vroeger gedaan heb Italië al& toerist doorspoort en elechts de groote steden en haar be volking, leert konnon. We bereikten na op een hoogte van 1500 Meter een pas overgetrokken te zijn. een geheel andW landschap. Onder een boom werd halt gehouden1 en gepleisterd. We hadden geen vruchten bij ons gehad, maar even te voren waren wij er op een bijzondere manier aan gekomen». Een ezel schrok voor een auto, die ons tegemoet kwam en toen wij op die plek' kwamen, stopten we. want daar lag een der beide vaten, die de ezel gedragen had, op den grond en twee vrouwen waren bezig de ker sen. die eruit gevallen waren, op te rapen. Wij hielpen een handje en kochten daarna kersen voor 20 pet. van hetgeen wij1 er in Rome voor zouden hebben moeten betalen. We reden verder. Voor ons lag beneden een heel groote laagvlakte, omringd door bijna overal kale bergenv Zoo kwamen wij' aan Avezzano. of liever van wat er van die plaats over was. AVezzano was een bloeiende marktplaats, ge bouwd rondom1 een sterk kasteel met vier groote ronde torens en midden in de groote vlakte gelegen. Het kasteel, in 1200 gebouwd, h'ad in den strijd tuisschen Welf en en Gibellijnen heel wat te verdu ren gehad, vooral van de Colonna's. de groote tegen standers der Orsini's. In de laatste eeuw behoorde het kasteel Juist aan dé Colonna's en stond' daar weliswaar stom. doch in al zijn Middeleeuwsche kracht bijna als een welsprekend souvenir aan die dagen. J Het had de eeuwen getrotseerd, totdat in Januari 1915 plotseling 'de geheele streek door een aardbe ving getroffen werd. Geen enkel gebouw in Avezzano werd gespaard en ook de trotsche burcht bezweek, de meterdikko muren yielen om en slechts een ruïne van 5 of 0 Meter hoog getuigt nog van vroegere macht en kracht. Veertienduizend inwoners telde het stadje vóór den ramp. slechts ruim tweeduizend hebben den ramp overleefd. Van een groot pensionaat werd niemand gered, personeel en kinderen werden onder het puin der gebouwen bedolven en gedood. -Thans wordt alles weer opgebouwd en verrijst er een moderne plaats, waar keurige hotels, met bad kamers en centrale verwarming, ruime eetzalen een comfort bieden, dat imen anders in dergelijke plaat sen tevergeefs zal zoeken. Maar al is in dit opzicht de aardbeving van eenlg nutgeweest, de dood en blijven te betreuren en het oude slot heeft pracht en praal verloren. Het was marktdag en hei was een drukbezochte markt, waarbij' noch de liedjeszangers noch de kwakzal vers ontbraken, en goede zaken maakten. Verschei dene boeren en boerinnen kwamen uit den in de nabijheid gelegen polder Tucino. In het Noordoosten der groote vlakte lag nJ. het meer Fucino. op twee na het grootste meer van Italië, slechts het Garrda Meer en het Lago Mag- giore zijn grooter» Toen in de dagen van Keizer Claudius de behoefte naar levensmiddelen Steeds grooter werd en de aanvoer over zee steeds meer gevaar zou' opleveren. Indien een vijand de havens mocht blolflkeetren, besloot deze keizer het meer droog te maken. Men zou dan een polder van 165Ö0 H.A.. dus iets kleiner dan de Haarlemmermeerpol der, krijgen. Het meer was ongeveer 20 Meter diep en kreeg zijn water van verschillende hergstroomen die somtij ds zooveel water aanvoerden, dat het meer overliep en de omliggende vlakte onder water zette, zeer tot schade voor de oogst. Een reden te over om het meer droog te maken. Dit geschiedde door mid del van een onderaardsohe tunnel van 5600 meter lengte, die door de bergen gegraven werd en het water naar. de rivier Liri moest geleiden. •-> 22500 Slaven en 7500 vrije arbeiders werkten aan dit giganteske plan. dat in het jaar 52 n. Chr. ge reed was. Later kwam de tunnel in verval en liep het meer zoodiat zijp gezicht nu in de schaduw was. Mat een /ongeduldig- gabaar gooide hij een eindje siga ret in zee. Het was .even stil; Roddy'a antwoord scheen hem niet te bevredigen en hét was alsof hij Roddy de gelegenheid wilde geven zijn woorden te herroepen:. Maar daar deze bleef zwijgen, zei Vega, nu op ifen toon van openlijke vijandigheid: - Ik ben jaren lang ohietf van den staf van generaal Rojas geweest. Ik heb de eer de familie zeer goed te kannen en senora Rojas behandeld mjj: «als haar eenigen zoon, die trouwens mijn besbe vriend is geweest. Ik vertel u dit alles dat u be grijpen zult waarom ik u over een zekere aangele genheid wensch te spreken, die mij volgens u misr schien niet aangaat. Vanmorgen hoorde ik, geheel buiten mijn toedoen, dat uw vriend u naar een zekere jonge dame vroeg. Toen antwoordde u stoafc- weg dat u van plan Was met haar te trouwen. Vega'e stem trilde even en hij1 hield een oogenblik stil, als om zich tebeheerschen. En nu vertelt u me dat u de familie Rojas niet kent. Wat moet ik daarvan gelooven? Ik ben blij, dat n hier openlijk over spreekt, zei Roddy joviaal. Ik zag dat u ons gesprek hoorde en ik was al bang dat u mij verkeerd zou hebben "[begrepen Ik versta uw taal anders heel goed, zei de kolonel hatelijk. Ufepreekt hem vlekkeloos, maar u hebt mijn bedoeling niet begrepen. Kijkt u eens. De jonge dame in kwestie is in Willemstad zeer bekend. U weet waarschijnlijk dat onze consul een goed vriend van haar fainilie is. Hii' bewondert haar ten zeer ste. Hij heeft me verteld dat ze half een Ameri- kaansehe is, opgevoed als een Amerikaansch meisje^ ze rijdt paard en tennist. Nu vroeg mijn vriend mij wat voor soort meisje senorita Rojas is. En ik antwoordde, zooals u gehoord hebt: Het soort^ meisje waar ik mee ga trouwen.u Daarmee wil ik zeggen,ze is als de meisjes uit ons eigen land!, zooals iemand, van mijn kennissen', zooals een van de soort meisjes, waaruit ik mettertijd mijn' vtouw hoop te Mezen. Roddy glimlachte vriendelijk, en eindigde: Hiermee is het misverstand zeker wel uit de wereld nietwaar!? Maar de Venezulaan glimlachte niet. terug, in tegendeel. In zijn oogen was een aohterdochtige glans. Roddy merkte dat het een of ander den' man belette hem te gelooven. Vertel het me eerlijk; geef mif uw woord dat u haar niet kent, vroeg; Vega dringend. Ik snap verdraaid niet, klonk Roddy's zacht Uit heb Amerikaansch van RIOHARD HARDING DA VIS. Vertaald door Willy H. van der Tak (Nadruk verboden) Fr nu was, door de tooverkracht van een presi- dentieele handteekening, het allerheerlijkste gebeurd het huis zou weer tot nieuw leven ontwaken. Inez zou weer loopen onder de wuivende palmen, ze zoiu weer rijden in de Alameda, zo zou weer ImiAlAn. in de koele, schemerige kerk, waar hij» haar uit een donkere hoek bij een pilaar zou kunnen be spieden. Misschien zou hij haar zelfs kunnen spre ken... heel verstolen... maar hij: zou haar door be middeling van den trouwen Pedro in eik dgeval brieven en bloemen en1 heerlijk-dwaze kleine ge schenken kunnen sturen. Hij was zich bewust van de groote mate van zijn schijnheiligheid, toen hij! vol vuur uitriep: j -TI heerlijk voor Senora Rojas, om weer zoo dicht bij haar man te zijh Is ze niet blij? HeP zal i minera alles zooveel gemakkelijker voor haar maken. - Ja, zei de consul ernstig, ze is heel blij'. Zie denkt dat het besluit van Alvarez ook voor haar man' een beteren toestand zal ,'soheppen, ze gelooft zelfs dat hij gratie zal krijgen, maar De consul schudde het hoofd en keek met een medelijdenden blik naar die opgewonden mannen op de stoomboot beneden. Maar wat? vroeg Roddy geïnteresseerd. Ik vertrouw; Alvarez niet. Dit moet de daad van een edelmoedig tegenstander voorstellen, maar i feloof er fcdöts van. Alvarez is van alle com plotten tegen hem op de hoogte en1 ik ben bang dat die amnestie alleen maar dient -ssrai" die samen zweerders onder zijh bereik te krijgen. Hij is als een spin, die de vliegen in zijn web lokt. Toen de kleine stoomboot de haven uitvoer en den steven naar Porto Oabello wendde, leunden Roddy en Peter over de verschansing aan stuur boord. Roddy had' Inez verzekerd dat ze Peter in hun vertrouwen moesten1 nemen en nu wachtte hij alleen maar op het geschikte oogenblik om hem verslag uit te brenigen... tenminste, voor zoover het de tunnel betrof. De oogen van1 Roddy en Peter waren gericht op Gasa Blanca en terwijl beiden dachten aan de bewoners ervan, zagen ze een wit figmntje het huis verlaten en langzaam naar den rand vau den rots toegaan. Roddy 'tuurde ingespannen na,ax dó kustlijn. Met een1 impulsief gebaar nam hij zijh hoed af en Mem- de die tusschen zijn handen. Peter zag de bewe ging, en terwijl hii! met schijnbare aandacht naar het witte schuim beneden, hem keek, speelde een glimlach om zijn lippen. Roddy, vroeg hij opeens, wat voor soort meusje as Inez Rojas? Roddy's pitwoord kwam met verbluffende snel heid, terwijl hij zijn hoofd niet omdraaide en met zijn pogen nog steeds het verflauwende witte fi guurtje' op de rotsen' volgde. Wat voor soort meisje? Wel, het soort meisje waar ik mee ga trouwen. Roddy had met eenige stemverheffing gesproken, doordat zijn gevoelens hem een beetje de baas wer den. «Bovendien daoht hij door het opgewonden ge praat '(om hem heen en door het feit dat de meeste passagiers 3paansoh spraken, niet aan de moge lijkheid dat zijn woorden ooren zouden bereiken waarvoor ze niet bestemd waren Hij' werd zich zijn flater pas met schrik bewust, toen hij een man die ook met zijn gezicht naar zee over de leuning stand te kijken, een plotselinge bewag'ng zag maken. Roddy boet zich op de lippen, woedend over zijn onvoorzichtigheid en hij wachtte in spanning of de vreemdeling wat zou zeggen. Een oogenblik bleef de man onbeweeglijk staan, toen draaide hij langzaam zijn hoofd om, klaarblijkelijk om te zien vap wie de woorden kwamen. 0peen9 ontdekte» Rod dy dat hij in de woedende oogen van Pino Vega staarde. Roddy was da eerste die zich van zijn verwar ring herstelde. Hii begroette den Venezulaan met natuurlijke hartelijkheid, drukte er zijn vreugde over uit hem onder de passagiers aan te trerren en) gaf uiting aan zijh geestdrift over het feit dat de kolonel thans geen banneling meer was. Het revolutionaire opperhoofd, dat hem trillend van w-ek genaderd was. dankte hem op norschen toon. Met een dreigend gezicht zei hij' op veelbetoeke- nenden toon dat hij mr. Forrester spoedig weer hoopte te ontmoeten, en voegde zich toen weer bij zijn vrienden. Dat heb j'e op je geweten', fluisterde Peter aanmoedigend. En hij zal het er niet bij' laten ook.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 5