ONS HOEKJE. li den morgen werd het licht. week, in 't eigen Hoekje m we weer bij elkaar, es, jongens, blondjes, bruintjes, onze rubriekerschaar! èens even rondgekeken el allen zijn presont, je naar een zak mot koekjes? ger word je zoo verwend! i Jansstraat, in het zaaltje ;te jo de grootste pret, i je als je druk lawaaide, dc deur wel uitgezetl e Lcnnle'e grijze haron len toen nog ééns zoo grijs, ie ging dat was je schuld niet [maar een-twee-drio op reis! ir.... toch denkt ze nog heel dikwijls de Woensdagen van toen.... nu geeft ze in gedachten rakkertjes een zoen! TANTE LENNIE. geschiedenis ven een dapperen Griek. Naverteld uit het Engelsch door TANTE LENNIE. (Vervolg en slot). Vrijheid. jwling klonk verward geschreeuw. Steeds {achter elkaar. Een troep mannen, vtou- i&n kinderen kwamen aanloopen de m vuurden in de lucht en witte rookplui- ieekenden zich of tegen het strakke roken in de richting waar Maroo stond n hij zich omkeerde om te zien wat hun ;ht trok, hoorde hij plotseling hoefgetrap- z&g hij eon, achttal ruiters met een of fi rn het hoofd. Ze droegen blauwe unifor- d Marco's hart klopte van vreugde, want ion: „Leve Griokonlandr Tegelijkertijd in zo*de geweren at De officier sprong jn paard en de tranen stonden in zijn t schieten..., niet schieten, Jongens!, zei daar de onzen zouden den-1 at er nog gevochten werd!" leger!, hun kameraden^ zo wilden mot Dogen zien. Kan het mogelijk Zijn? keek den officier aan en bleef één ilik staan. Toen keerde hij zich om en 1 >o vlug zijn beenen hem dragen konden, luis. Maar 't was niet mogelijk om snel t te komen, ieder oogenblik kon hij niet en werd hij tegengehouden door een menschen, die hem tegemoet liepen, j sn grond lagen planken, ijzeren staven eid, die gèdiend hadden om de deuren en j te barricadeoren, en uit alle huizen zag 1 Denschen te hoop loopen, die de armen van vreugde, iw-witte vlaggen wapperden tn een om-i n van de daken. Marco begreep niet, waar dó gauw vandaan gehaald waren. Het j B rood was verdwenen do bloedkleur I laats gemaakt voor het zachte blauw, dat 0 kleur was van den hemel! Hij zag hoe volwassen mannen elkaar om den hals en hoe zij kleine kinderen op de schou- ilden en uitgelaten ronddansten. Eén kreet e zich voort: „Leve Griekenland! Leve |heid!" 't scheen of de kleine Macedonische stad vreugderoes was. Geen woncjer. Gisteren ag ze gebukt onder de heerschappij van Je en heden ademde ze vrij, in het bewust an ontkomen slavexnijl li Maroo meer in de. achterwijken der stad 'ekomen, bemerkte hij, dat men hier het irbaarlijke nieuws nog niet wist. Hij zag b menschen angstvallig hun deuren open-1 d door een kiertje gluurden om te kijken ir aan de hand was. En al loopend, iwde hij hen toe: leger nadert!, de onzen zijn in de stad!" deuren werden open geworpen en som- en met hem mee. Hij draafde voort, huis kwam. Hier bonsde hij uit alle tegen de gesloten luiken: J» maak openl, Ik ben het, Marco!" gestommel en een lulde schreeuw kloqjr Milten en zijn moeder vloog de straat op iep hem vast: wo!, m'n jongenft dacht dat je niet wu komen r pakte haar in zijn armen en droeg haar aar binnen. «tvader Je kon niet meer reizen vrfJGriekenland bereiken maar n, kijkt Wo zijn in ons vrije land! Hier, aeftng hield hij op. Do oude man zakte aolkaan „Het kan niet.. De Turken..P Turken!", riep de jongen en zwaaide de boy en sdjn hoofdt J3e Turken zijn wèg, lodT a«'daar drong geroep en geschreeuw 1 door. Vreugdegeroep 1, en nu gebeurde geloof olijks. Door de verstijfde ledematen J grijsaard scheen door de plotselinge Jtüing nieuw bloed te stroomen en Marco JQ grootvader opstaan wel langzaam, •oker en daar liep de oude man alléén, naar de deur, de armen zijnen tegemoet ie gaan. op mi wflde hem „Lang leve de onzen! Lang leve Griekenland. Vrijheid!, vrijheid!", klonk het juichend. Muziek overstemde alles. De oude man scheen zich nog meer op te rich ten: „Kinderen!" riep hij, „Leve vrij Kozani!" Honderde stemmen herhaalden: JLeve vrij Kozani!" Honderde stemmen herhaalden: „Leve vrij Kozani!" Marco voelde de hand, die op zijn schouder lag trillen en plotseling riep de stokoude man: „De vlag! De Vlag!" De menschen keerden zich naar hem toe. Er werd geroepen: „De dokter!" „'t Is de oude dokter!" „Hoe is 't mogelijk!" Maar hij gaf geen antwoord. „De vlag!de vlagl"riep hij nogmaals, maar z'n stem trilde. „Wie is hij?" vroeg men. JJq oude dokter Rhigas!", antwoorde iemand. „Rhigas? de vader van Alexandex, die te Grevena sneuvelde?" „Ja, 't was zijn eenig kind!" De officier gaf den sergeant een toeken. „Breng de vlag hierl", zei hij en toen de man gehoorzaamde, bracht hij de vlag bij den ouden man en gaf het saluut. Een diepe stilte volgde. De mannen ont blootten het hoofd, de vrouwen vouwden de handen alsof ze in een kerk waren De oude man wierp het hoofd achterover. „O Heerl" riep hij met luider stem, die thans niet meer trilde: „Heer van kracht en wijsheid; ik dank U, dat mijn oogen dezen dag mochten aanschouwenIk dank U, dat Gij mij waard achtte, den grond van vrij Griekenland...." Hij voleindigde nietEen beving overviel hem en hij zou gevallen zijn als Marco hem niet had gesteund. Jassen werden uitgetrokken en op den grond neergelegd, waarop men den ouden man voor zichtig uitstrekte. Zijn sohoondochter viel naast hom op de knieön. „De vreugde, bet geluk was te groot voor hem!", snikte ze. De jonge officier boog zich over hem heen. De grijsaard lag vredig en stil met een glim lach op de lippen. Toen richtte hij zich op. „Niets kan hem meer storen!" zei hij diep ont roerd. Maar laten wij niet weeneü. God geve ons allen zulk een schoon einde!" grifcaard steunde ter- na, die hem werden toe- botten en Toch vriendinnen I „Zeg Ttl", zoo begroette Miee Verburg op een zomerochtend haar vriendinnetje. terwijl ze met een ruk de deur achter zdoh didht trok en toen, één van h^-ar mooie vlechten naar aohterslaande en haar arm geeeüdg door dien van Tiliie ste kende, „zeg Til, alweer een nieuweling op school 1" „Alweer?", lachte Tiflie „alweer?" „Nu zeg. Reken jü je dan al onder de oudjee? Nog maar twee weken bij ons op schooL" „Och, ja, het lijkt al zoo lang geleden, vind je niet? Maar vertel me eens wat meer van het nieuwe meisje. Van wie heb je het gehoord en hoe heet ze?" „Wel, vanmorgen zag tk Jo van Houten en die vertelde 't me. Haar naam is Neily Darma, vreemde naam. hè?" en zonder antwoord af te wachten, vervolgde »e: „Jo zegt. dat het een naar. stug, trotsoh en ruw kind is. Ze wordt altijd Nel genoemd. Volgens Jo is het een akelig kind!" „Nu ja, volgens Jo. Maar Jo weet het ook altijd dadelijk en 't beste. En ze kan af en toe ook- vree eed ijk overdrijven!" „Ik mag Jo anders wei! Je kan zoo'n schik met haar hebben.* Jij kent haar nog niet goed, anders vond je haar heusoh wel leuk." „Neen Mies, ik blijf bij mijn meendng Ik vind, dat Jo bij den eereten indruk al een oordeel heeft en 't ie onmogelijk, dat die altijd juist is. Maar kü'k, daar komt ze net aan. Laten we nu maar zwijgen!" „Bang? Waarom? Zoo in den omgang is ze ook „Bang? Waarom? Zoo n de omgang is ze ook wél leuk, alleen dét ben ik niet met haar eens." „Je bent onverbeterlijk" zuchtte Mies, Toen stonden ze beiden stil om od Jo te wach ten, die eventjes later bij hen kwam staan en gezellig met hen opliep. „Hebben jullie haar ad gezien?" Wie dde hiér was, begrepen Mies en Tiliie dadelijk. „Neen", antwoordde TUllae, Jk hoorde 1 juist van Mies." „O, ja, dat ie waar ook, ft heb Mlee van morgen al verteld". Al pratende kwamen de meisjes op 't school plein. Hier bemerkte Jo dadelijk, dat zij niet de eeaiigste wee. die Nel al kende, wat haar eigenlijk wel wat speet; ze had zoo dolgraag gehad, dat zij alleen iets van 't nieuwe meisje kon vertellen met bijna alle meisjes belangstellend om haar heen; doch zij liet wijselijk niets van haar teleurstelling bemerken. „'t Schijnt een heel Hef meisje te zijn," meende er één Maar Jo dadelijk: J) neen hoor. Stans, dan ken Je haar nog Met." „Neen zeg, net of jtj haar wed kent. viel Oor Tjjsma uit. „Nu ja, ft heft) haar toch al gezien en Jij niet en toen. ..Net of Jo iemand ai door en door kent als Je haar één keer gezien hebt" begon Cox weer. „Dat vind ft ook onzin" meende Tiliie. i Gesprek dreigde onaangenaam te worden, gelukkig maakte 't luiden van de bel er een edndo aan. Maar voordat ze de klas binnentraden, zei Stans nog tegen TUHe: „Ze komt vast naast Jou te ritten, daar Is nog een plaats leeg." Stans had gelijk. Nelly Darma'e plaats was naast die van Tiïile. Hoeról TilLie haar vriende lijk toeknikte en Iets op zij schoof, bleef Nelly stug kijken en beantwoordde ze Tillde'e groet biji» in 't geheel Met. Aller oogen waren op het vreemde meisje geriohrt, doch deze deed net of zij er Mets van bemerkte Toen Ttille baar bij 't be gin van de les vroeg of zij ook zoo'n hekel aan aardrijkskunde had. keek Nelly.voor 't eerst haar Meuwe buurvrouw eens aan. maar met een oa> rftïQMfarwhfllftn antorondria a* „t Kan me eigenlijk Met zoo veel sohelen" en meteen keek ze weer recht voor zioh uit. Tiliie zweeg, maar ze vond toch wel iets aantrekkelijks tn Nel's gezicht en ze vroeg zioh af of deze altijd eoo stug zou zijn en kwam tot de overtuiging, dat dét Met kon. Misschien was het wel verlegen heid en ze spande zdch in om aardig en vriende lijk tegen Nelly te doen. Mies. die voor haar zat, keek eens, achterom en wierp een vragenden blik naar Tiliie op de nieuweling wijzende, wat be duidde: Is ze nog al leuk? Doch Tiliie haalde de schouders op. De juffrouw vertelde juist iets over 't leven der negers er door haar leuke manier van vertellen boeide ze olie meisjes, alle op één na en die ééne was Neily. Om twaalf uur was Nel de eerste, die vertrok. De andere meisjes kwamen even later naar buiten. Juffrouw Bloemers, hun onderwijzeres, liep met hen mee en onwillekeurig kwam het gesprek op het nieuwe meisje. Ofschoon de juffrouw geen prettigen indruk van haar had gekregen, liet zij dat Met blijken en zed, dat de meisjes vooral vriendelijk tegen haar moesten zijn. „Maar Juffrouw," begon Stans, „ik geloof, dat dat niets helpt, want als je haar vriendelijk groet, zegt ze Mets terug" ja Stans, maar het rit Met alleen in vriende lijk groeten. Maar kom. Ik ben er al" en met een „Dag meisjes", trad ze haar huls binnen. „Nu zeg", zei Jo, toen ze doorliepen, „als ze met Juffrouw Bloemers Met kan vinden, moet *t wel een mal kind zijn. „Maar wat weten we edgenlük van haar af, ze ie nog maar één ochtend bij ons op school ge weest, hoe kunnen we dan over haar oordeeien Neen, hoor, ze zal heueoh wel leuk zijn. Ze heeft een lief gezicht, dus zal ze dat zelf ook wel «ijn", meende Tiliie. De anderen moeeten daarom lachen, doch gaven haar toch wel eenigszine gelijk. „Nu laten we maar aardag tegen haar zijn, dan zei ze spoedig genoeg wennen," besloot Mies ten slotte. Dat vonden de anderen ook zoo. Nedly was nu al twee weken op school, maar nog had ze geen vriendinnetje, wat we; aan haar zelf te wijten was, want zij bleef even stug en onvriendelijk, zoodat de meisjes haar al spoedig liniks heten liggen. T Was iets heel gewoons, dat Nelly altijd alleen waa Het was ondertussohen heel mooi weer gewor den, waarvan een ieder genoot. ,.Wo moesten eens op een Woensdagmiddag gaan fietsen", stelde Mies op een dag voor. Daar hadden de anderen wel ooren naar en zoo werd er besloten dat Mies, Tililde, Jo, Dor en Stans de eerstkomende vrije middag een fietstochtje zouden gaan ma-kpin „Ben echt gezellig clubje" vond Stans, 't Plannetje werd uitgewerkt en al vroeg gingen ze op -den bepaalden middag op weg. ,,'t Is wel wat heet. vinden jullie Met?" vroeg Oor, toen ze nog maar een klein eindje gereden hadden. „Ja, zoo drukkend," ais er maar geen onweer komt", antwoordde Tiliie. Maar Mies gemakkelijk als altijd: „Ben je mal, laten we ons daar maar Met druk over maken en als 't komt, dan blijft het wel uat tot vanavond". En vroolijk werd 't tochtje voortgezet. Maar *t onweer bleef niet uit Toen ze op den terugweg waren, klonk er opeens een donderslag, waar ze allemaal van schrokken. „Hadden jullie dat gedaoht. zeg?" vroeg Stans. „Laten we maar flink doorrijden, dan zijn we nog voor de bui binnen." „Dan moet je eens achterom kijken, riep Jo. Neen maar, wat een lucht. Geweldige wolken leken zich wel op te stapelen en "t onweer kwam steeds nader. „Vooruit, doortrappen 1 Dat is 't beste, wat we doen kunnen," riep Mies. En dat deden zei Maar ze waren nauwelijks voorbij de helft of 't begon al te druppelen. „Zouden we hier niet ergens kunnen schuilen, voordat 't erger wordt?" vroeg Tiliie. „Waar?", was 't antwoord van Mies. „er is hier geen huis te zien. Neen, laten we maar door rijden!" Maar opeens hoorden ze een knal. „Wét is dat?" vroeg Oor. terwijl, ze afstapte „Mij^ band is stuk", klonk Stans' stem opeens. Nu stapten ook de anderen af en keerden naar Stans terug en daar stondeD ze nu met een fiets, waar niet mee te rijden was. Niemand wist raad. alleen Stans zei: „Rijden jullie maar door, dan kom ik loopend" Maar daar wilden de anderen niets van hooren en Cor viel zelfs uit: „Ben je nou mal? Nee hoor: samen uit, samen thuis". Daar klonk opeens een stem: „Wat is er meisjes? Een Üeta stuk?" Toen ze zich omkeerden, zagen ze een jongen voor hein staan, die die vraag blijkbaar gedaan had. „Ja, mijn fiets Is stuk," antwoordde Stans. „Zoo. Nu weet je wat? Ga maar mee, dan kun nen jullie bü ons schuilen, want het zal zoo dadelijk wel gisten. Dan kan ft de fiets nakijken. Kom maar meel" De meisjes volgden hem; ze waren blij, dat ae niet door den regen naar huis moesten gaan. De jongen sloeg een zijlaan in en even later stonden ze voor een huis en net op tijd. ook, want opeens brak de bui in alle hevigheid los.' „Hier zijn we er" ..Meteen werd de deur al geopend door een dame, die blijkbaar de moeder van den Jongen was. „Wed Toon, wat is er gebeurd?" „Die meisjes waren aan 't fietsen. Maar van één van hen ie de band gesprongen, nu zal ft de fiets probeeren te maken, dan kunnen zij hier schuilen, want de bui zal nog wed een poosje aanhouden. Even later waren de meisjes al in een gezel lige kamer. De mevrouw Informeerde of ze nat waren. Hadden ze ad lang in den regen gestaan? Waren ze een eind gaan fietsen vanmiddag? Ja, daar hadden ze gel Ijk in, want t was toch zulk mooi weer. Wie had ook aan een bul gedacht? Niemand toch zeker? En zoo praatte ae maar door, ze was devriendelijkheid zelve. „Jullie hebben zeker wel dorat is t Met?", vroeg ze opeens en zonder antwoord af te wach ten, vervolgde ze: „Lusten jullie een glaasje limonade? Wacht hoor. ft zaJ wed even wat klaarmaken" en meteen verdween ze. Ree om «e nee ei Ja bad atoaai aaa geBfad klaar. „Wat een lief mensch. hèf* En Stans wae dit roerend met baar eet», doch Oor haalde de schouders op en zed: „Zoo erg vriendelijk", waarop Miee in de lach echoot en Tiliie zei: „Houden jullie toch je mond; als ze t eens hoort!" Juist klonk er een allesbehalve vriendelijke stem in de gang: „Nel, kom nu toch beneden, dat geknoei met die planten altijd; je kan voor mij ook wel eens wat doen" „Och, ja, ik kom al," was t knorrige ant woord en even later kwam er iemand de trap af. Dc niches kuksn eftaar aan. „Zou N«1 't ayn", viotg «o, „ik vond 't net haar stem". „Ja, ft geloof 't ook", antwoordde Tiliie. Én Mies veronderstelde: „'dissohien komt ae wel bij ons in de kamer". Op dat oogenblik werd de deur geopend en trad Nelly binnen met een blad met glaasjes limonade in de hand dat ze verlegen op een tafeltje zette. Geen van de meisjes wist wat te zeggen en Nelly zelf probeerde ook heelemaal geen bela: in *t fietstochtje te toonen. Br heereebte even stilzwijgen, totdat TUlde vroeg „Was je je planten aan 't verzorgen?" „Neen. Ik plakte mijn gedroogde planten in een schrift". „Droog jfj ook planten?", vroeg Miee belang stellend. „Mijn broer en ft doen 't ook samen, Wij hebben er al aardig wat, maar 't valt Met altijd' mee, hè?" „Neen, soms zijn ze geheel tegen je verwachting mislukt", zed Nelly vriendelijker dan anders. Kwam 't door Mies' warme belangstelling?" Tiliie en Oor bekeken een plant, die op een ta feltje in «o hoek stond. Oor vroeg, welke plant H was. „Die? Ja. ft weet zelf Met, hoe de Haam er van is. Maar hij is wel leuk, hè?" „Eenig", vond Mies. die er ook bij kwam, „neen maar, zijn dat weer kleine plantjes, die aan de bladeren zitten?" „Ja, dat is juist 't typische van die plant. Wil Je hem soms stekken?" „Graag. Dank je wel hoorl Kan ik die blaadjes zoo op den grond leggen en moeten ze veel water hebben?" Nelly gaf de noodige iMidhtaiigep en vroeg aan de anderen of zij soms ook wilden stekken? „Neen hoor", vond Cor, „Je moet Met al dde blaadjes er al halen, daar is hij veel te mooi voor". Toen kwam Mevrouw weer binnen, met een meisje van een jaar of drie, Liesje genaamd en ze vroeg weer vriendeiyk, of de meisjes al iets droogden? „O, ja, Mevrouw en zoo nat waren we ook Met; we waren juist hier, toen het zoo erg begon te regenen", zei Mies en ze vervolgde: „We heb ben Nels plant bewonderd". „0. die daar Hm. die ie andere Met zoo mooL Ned heeft er Met veel slag van". „Hè, hoe kunt u 't zeggen?" vond Oor. „Hy is prachtig", zei ze beslist „Och, zoo op 't eerste gezicht gaat t nog wed", en toen opeens sMbbig: „Toe Nel, hang toch Met zoo tegen 't gordyn. Kyk tooh eens!" Onwillekeurig ging NeUy een eindje op zy. Oor keek eens naar Mies en trok een minachtend ge richt en Mies begreep haar. „Toe Nel, ga tooh zitten," begon Mevrouw weer en toen Nelly onverschillig en norsch voor zich uit bleef zien. moest ze weer wat halen en even later werd Liesje, die op Nelly's schoot wou klimmen, op een stoel dioht. bij haar moeder gezet, 't Gesprek vlote Met meer zoo goed, totdat Cor opeens zed: „Wat is dat een mooi portret." Mevrouw vertelde, dat het een portret van haar gestorven schoonzuster was. Alle meisjes keken er naar en Nedly zed zacht: „Myn Moeder". Er lag zoo iets treurigs, in haar stem en er sprak zooveel diep geuiis udt, dat de meisjes er stil va-n werden en alilen naar dat mooie vrouwenportret moesten kyken. Ook Nelly keek er naar, en, zoo als ze daar.stond met zoo'n droevige ernstige uit drukking op 't gezioht. leek ze heel vóel op haar moeder Dn Tiliie vroeg in een opwelling van medeiyden: ,3eg Nel. kom je Zondag by me?" „Dat is nu net iets voor Til", fluisterde Mies tegen Stans. Oor keek naar Mevrouw, hoe die 't voorstel vond en ze zag hoe bedenkelijk deze keek, maar dedeiyk veranderde, toen ze NeUy zag aarzelen; ze vond wel dat Neily moest gaan en zoo werd er afgesproken, dat Nelly Zondag middag by Tiliie zou komen. Even later kwam Toon binnen om te vertellen, dat de bui over en de fiets gemaakt was. Nadat de meisjes voor alle moeite bedankt hadden, stapten ze weer op. Vondeu jullie 't geen snoezig mensch, die tante van Nel?", vroeg Jo toen. „Wad je éérdig noemt", viel Oor Mt „Ik vond haar afsohuweiyk tegenover Nel. Toen ze die plant zat af te kammen, ging ft er expres tegen in. En tegen ons was ze overdreven aardig!" „En toen Liesje bü Nel zat, moest die gauw ergens' anders ritten." zei Stans. „Wat sprak ae koud over Nels moeder, hè? Bn Nel zelf zoo treurig." „Ja", zei Tü'Me, ,Jk kan nu begrüpen, waarom Ned op school zoo stug was. Je zou bU iemand, die zóó tegen je doet, alle vriendelijkheid ver- leeren", Bn toen TLlMe *s avonds afflee aan haar Moeder verteld had, vroeg ze: „Zeg moeder, U vindt *t toch wei goed, dat ft Nel heb uitgenoodigd?" Natuurlijk, Tüille. Wees Jü maar Hef voor haar". Bn dat waa THüie M Zondags ook en zoo kwam het, dat Nelly, hoewel ze er vreeseiyk tegen op had gezien om naar TÜHe toe te gaan, heerlijk by haar vond. Neiily vertelde ook aan TMie, dat se dadelijk had bemerkt, dat ze geen prettigen indruk op de meisjes maakte. „Zie je", zeide ze, „toen dacht ft, laat ft maar niets zeggen, ft kan toch Met met hen omgaan en ais ft thuis ben, hoor ft Mets anders dan allerlei tekortkomingen, die mü bovendien noodt vriendelijk worden gezegd". Toen zwegen de beide meisjes, totdat TMe op eens zei: „Ik ben reuze biy, dat je naast me rit op schooi en ven nu af aan kom je 's Zondag» maar vea by ons, hoor! Miee komt ook dikwijle en op school kom je ook by Mies en mfjl Je zult zien, dan vind je het er wat prettig. Ra dat vu ook aai Xwu NoQg fee NOG SLIMMER DAN EEN MENSCH» „Mijn zoon", tol <5e Turf?, „Tt beo moe eo moot gapen, De weg is zoo lang en ver ligt de stad, Hoe kunnen we hier n* tot morgenvroeg slapen? Ik wou, dat hier maar een legeratêe had?" Maar Sabel, zijn zoog, wa» een schrandere tongen, i ae Hij nam rader s deken en kijk op de prontl Die spreidde hij uit op den rug ran hot lastdier En lachte terreden want klaar was de tont' Maar slimmer dan S&bai was nog het kameeltje. j j{ j Het zei Mets het zweeg maar het daeh! deB te meer: ij „Nu heb i k twee kussens, waarop ik kan slapen". J| En lekkertjes vlijde ons beestje zich neerl TANTE LENNIE. j —aty/iCiiW i f ze alten vriendelijk voor haar wilden zijn, voelde ze zioh gelukkig en werd de school haar él tos, omdat zy en van de onderwijzeressen en van do meisjes vriendeiykhead ondervond, iets wat zij thuis geheel en almiste De vriendschap tuaschen Tilll», Mies en Nelly was gesloten en dde drie zouden, hoe ver zü la'er ook van elkaar kondien gaan, elkaar nimmer j vergetenl Ingezonden door: Sneeuwklokje, oud 12 jaar. De Groote Beer. Vele jaren geleden kwamen in een land hi> heel ver vandaan, de meiiachen om van dois. i in maanden had het Mei gerogemi. De riviere en beexjes waren opgedroogd. De bioemen e plan ten verwelk .en en stierven. De vogels haarlet/I zulke droge, keeltjes, dat zij niet meer koflde;:jij zingen. Het heeio land was somber en bedroe^' Up een avond, toen de sterren atoi den hemt.;!'! kwamen, verliet een klein meisje mei eeu tinne; lepei in de hand haar huw om naar hot Dosch'.: te gaan. Zü knielde onder een boom. vouwde d.-. handen en bad, dat God regen moent zenden, a! was het maar zóó weinig, dat haar tinnen lepei gevuld werd. Eindelijk viel zü in slaap. Toen zij weer wakker werd, was zy innig dankbaar, dai haar tinnen lepel gevuld was me.' j heider, frisch water, het eerste, dat zy sindt langen tyd gezien had. En daar haar lieve moede; ziek was en stervende van dorst, gunde zy zich den tyd zelfs Me., haar verdroogde lippen voch tige te maken, fioch spoedde zij zaoh met den lepe naar huis. In haar haast struikelde zü en liet hela&£ den lepel met zyn kostbaren inhoud vallen. Op hetzelfde oogenblik zag zij iets tusschen het gras naast zioh bewegen. Het was een klein hond- je, dat, evenals zij zelve, versmachtte van dorst. Zij raapte den lepel op en zag tot haar gering: verbazing, dat er geen droppel verspild was. V,, goot een paar druppels op haar hand en 9tal die den hond toe om op te likken. Hij deed dit e. kwam weer heelem&al by. Maar terwijl zy het water op haar hand gegotei had, was de tinnnen iepeil in een mooien rilverou J. veranderd. Vlug liep zü nu naar huis en gaf he water aan de vrouw, die haar moeder oppas».o. „Neen", zed de laatste. „Ik wil het water nie' drinken. Geef 'het myn dochtertje. Zy heeft her ook nooddg." En terwijl zü den zilveren lepcv aan haai verzorgster teruggaf, veranderde dez* in goud. De vrouw waa op het punt allen huisgenootor eenig» druppels van het kostbare water ie geven toen zy plotseling een vreeande op den drem pel der deur zag staan. Hy zwg er bedroefd e vermoeid uit en zy overhandigde hem den lepel Hy nam dien en zed: „Gezegend is degene, die eei dronk frisch water geeft in mijn naam"» Hy scheen als door een stralenkrans omgevo* en onmiddellijk wus het water als bezaaid ure «even schitterende diamanten. Daarna veranderd- bet in een fontein, die het dorstige land e: «tfn bewoners verkwikte. De zeven diamanten stegen al hoogvar en hoo eer, totdat zü 'het uitspansel bereikten, waar z heldere sterren werden en den Grooten Be», vormden, die nog heden ten dage den menschc duldedift de geschiedenis van een onzelfzuchtig daad verhaalt. Kijk maar eens goed, dam zul Jo rien, dat dé fltasflBotaoU don wyi w* kyifi heefls

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 15