SchagerCourant Het Duitschland van heden door een Franschen bril gezien. GEESTELIJK LEVEN. DE GESTOLEN BROCHE. Tweede Blad. Feuilleton. Zaterdag 27 Augustus 1927 70ste Jaargang. No. 8107. Toen ik onlangs op de Batavier van Gravesend naar Rotterdam stoomde, was de boot zóó geweldig bezet, dat de hofmeesteres mij haar hut had afge staan en verscheidene passagiers zich met een plaatsje op de banken van de eetzaal zouden hebben te vergenoegen. De hofmeester zei, zoodra ik aan boord was, tegen me: meneer, ik heb een plaats aan het hoofd van een der tafels voor u gereserveerd, imaar komt u vooral niet te laat aan tafel, want er zijn zooveel passagiers, dat ik 'geen oog op het vrijhouden van uw plaats kan houden. Vlak bij ons stonr een groote zware man, het bleek een Duitscher te zijn. Hij wilde graag een plaats hebben, doch er was geen plaats vrij. Ik kreeg medelijden, praatte imet den hofmeester en zoo werd er nog zoo geschipperd, dat hij naast mij een'plaatsje kreeg. Van af dat oogenblik was ik des Duitschers toeverlaat. Het was werkelijk een goede baas en niet zoo heel erg Duitsdh. We begon nen te praten. Hij vertelde, dat hij uit Engeland kwam, waar hij vóór den oorlog vrienden had ge had, die hij nu eindelijk weer eens was gaan opzoe ken. Ja, zei hij, in Engeland sprak men absoluut niet over den oorlog en kreeg men het idéé, da+ all'^ vergeten, zoo den al niet vergeven was. Dat is heel anders in Frankrijk, meende hij en vroeg mijne opinie. Ik kori hem daarop vertellen, hoe een bekend Fransch journalist, iemand die zijn oogen en ooren tijdens een bezoek aan Duitsohland goed open ge had heeft, over Duitschland en de Duitschers dacht. Ofsdhoon mijn gemoedelijke reisgenoot niet alles beaamde, hetgeen hij m.i. met den besten wil ter wereld ook niet mocht en kon doen als Duitscher, was hij het met heel veel dingen volkomen eens. Al leen zuchtte hij telken male als er sprake was, dat het den Duitscher zoo goed ging en zei dan: „wij wer ken 4 dagen van de week voor de Geallieerden", en als ik dan zei: aber, mein lieber Herr, das glaubt ja der staerkste Mann nicht", dan lachte hij en zei: „Ach ja, Sie waren ja ein Jahr in Deutschland in der Schule", alsof hij zeggen wilde: jij kent onsl Lezeres en lezer, kent gij Berlijn? Zijt ge wel eens aan het station BerlinFriedrichstrasse aangeko men? Zoo ja, is u dan niet dadelijk opgevallen, dat alles verboden is. Verboten dies, verboten das, het grijnst u aan, zoodat ge huiverig zijt om uw coupé uit te komen, want wie zegt u, dat het niet verboden is om met je rechter voet het eerst op het perron te stappen! Maar eenmaal tusschcn de Duitschers in; op het perron, bij don uitgang, in de straten, in het restau rant, café of hotel, is men spoedig gerust gesteld, het blaffen is gevaarlijker dan het bijten en de Schuppo, de na-oorlog politieagent, maakt een vrij ge- noegelijken indruk in zijn ieawat curieus aandoen- den uniform. Wat dan opvalt is het vele eten dat de Duitscher doet Reeds in den trein had alles wat Duitsdh was, steeds iets verorberd, broodjes, worst, bananen, pralines en wat al niét meer. Maar in het bierrestau rant, waarheen wij vanavond, moe van de reis nog even gegaan zijn, kunnen we goed kennis maken met den gezonden eetlust en goeden dorst van den Berlijner. Toch mist men iets, men mist de uniformen der officieren van het keizerrijk. Wei-echter zien wij alle portretten van hoofdpersonen uit den keizers- glorietijd eii oorlogsjaren aan den wand hangen. Der greise-, der weisc-, der Reise-Kaiser met Bismarck, von Moltke, von Caprisi, Kroonprins Wilhelm, Hin denburg, Ludendorff, Tripitz, kijken allen nog even heldhaftig en trotsch de zaal in, alsof er niets gebeurd is. En toch is er zooveel gebeurd, zooveel veranderd. Waar zijn „Unter den Linden", de automobielen van de keizerlijke familie, die zoo heerlijk onbescheiden de aandacht van de Berlijners vroegen, gebleven. - Elke Berlijner kende de melodie, die de keizerlijke motorboorns uitstootten, n.1. het Wagneriaansche Novelle van REINHOLD ORTMANN. (Vrij naar het Daitsch.) 12. Doctor Volkraar had niet overdreven, toen hij' de loftrompet had geblazen1 over het heerlijk ge legen "Tiroler landschap. Iets rustiger had Rudolf Imberg zich zijn omgeving eohter wel gewenscht. volgens zh'n idee waren er te veel zomergasten) in theatraal fatterige berrkleeding. en in hot groote hotel, waaruit hij reeds den eersten den besten dag naar oen van do meer af gelogen klednorel. pen sions was govluoht, ging heb hem te grootfansteecLs en te werelds toe. Hij was vast beslatien, geen kennismakingen aan te kruoopen en de eerste waak van zijn verblijf was reeds bijna verstreken, zon der dat hij zijd voornemen ontrouw Was geworden- Weliswaar had hij- in deze heele week iedere aan raking met andere toeristen angstvallig vermeden), en Jyj had Voor zijn. wandeltochtjes steeds zulke wegen uitgekozen, waarvan hij' wist dat ze door de anderen sleohts zelden bezocht werden. De wel dadige werking op zijn gemoedstoestand1 echter, die nu van <de eenzaamheid verwachtte, had .zioh tot dusverre niet vertoond. ITet lot van Greba Willisen nam bjjtna onafge broken zijn gedachten in beslag en des te» stelliger rijn sombere overpeinzingen moesten eindigen in het bevustzjjln, dat haar lot nu, nadat zij' haar straf ondergaan hlad, als eeoi onveranderlijk moest worden beschouwd, des te droefgeestigar was de 8temming, die zij hij1 h0m achterlieten. De gesteldheid der wegen1 in de omgeving van d® badplaats en oen voortreffelijke wandelkaarb stelden Rudolf in staat zijn uitstapjes tamelijk ver tut te strekken, zonder dat h\r zien hen gezelschap van oen of anderen gids tegen heb gevaaiv van ver dwalen op den hals behoefde te halen. Ook als pi döns onverwachte wat al te ver de bergen had beklommen of zioh in een of ander onbegaan- baar zndal had gewaagd was hif toen altijd voor net vallen der duisternis weer op bekende paden ^komtm, of een blik op de kaart, die hij b*L ack kad» had hem direob d#_ goede riohe ving aangewezen. Wütung-motief, het motief van Siegfried's zwaard, eerder het zwaard van Siegmund. Alles natuurlijk niet zonder beteekenis. Het zwaard van Wilhelm I, eerder van Frederik de Grootte, daarvoor reeds van den Grooten Keurvorst in handen van Wilhelm II. Hoe trotsch klonk dat Wotung-motief door de stra ten van Berlijn en vooral in die hoofdstraat van Ber lijn, die Unter den Linden heet en die aan de eene zijde door het Brandenburger Thor, aan de andere door het Koninklijk Paleis afgesloten wordt. Alles stond dan stil, de particuliere auto's, de taxi's, de vrachtauto's, de voetgangers, alles gaf den keizer of een zijner familieleden 'gelegenheid zonder hindernis verder te tuffen, en verwaander dan ooit te doen en te kijken. Waar zijn de officieren, waar de aristocraten ge- bloven? Opgeslokt door den oorlog, door de revolutie en door de inflatie. De inflatie heeft het buitenland, vooral Holland, zeer zwaar getroffen, maar een acro batische tour als de onscrupuleuse Markenvernieti ging manoeuvre, heeft natuurlijk ook in eigen land slachtoffers gemaakt. Keurige, rustige renteniers, en gepensionneerden. zijn tot den bedelstaf geraakt, ter wijl gewetenlooze kettinghandelaars (Schieber), for tuin gemaakt hebben. Men ziet overal het verschil in publiek, in manieren, in taal, in wijze van consu- meeren van spijzen en dranken. De Franschman staat verstomd over die geheele inflatie-manoeuvre! Terecht. Terwijl de Franschman nu 8 jaar nadat de vrede geteekend werd, niet weet waar het met de frank heen zal gaan en zich kramp achtig vasthoudt aan Poincaré, die aan het eeuwig durende dalen van het Fransche betaalmiddel een einde heeft gemaakt, staat de Mark stevig op de bee- nen. Niemand weet eigenlijk precies hoe het met die Mafk gegaan is. Toen men in 1923 dacht lager kan het niet en men mi'llioenen papiermarken uit den zak moest halen om een paar potjes bier te betalen, stortte de Mark opeens nogmaals en wel als een lawine naar beneden en begon men in milliarden te denken. Even later stond alles weer op booten, en was een Rentenmark gecreëerd, die goudwaarde had en stabiel was. Niet alleen dat, die Rentemark ver wekte spoedig zooveel vertrouwen, dat de koers diu.- wijls gunstig was tegenover andere door goudgedekte waarden. De Franschman, zoo trotsch op het feit, dat hij den oorlog gewonnen had, voelt iets als een duizeling en vraagt: waak ik of droom ik. Wie won den oorlog? Hij gaat naar de Pariser Platz te Berlijn en zoekt naar zijn Ambassade. Het slecht onderhouden ge- houw, dat is de Ambassade van Frankrijk, dat de oorlog gewonnen heeft Mien heeft te Parijs geen geld om een dure Markenberekening van een Berlijnschcn schilder te betalen. In de ambassade zitten de vertegenwoordigers van het zegevierende Frankrijk op een houtje te bijten, hun franken laten niet toe, de dure restauratiereke ningen te betalen. In het Rijnland bijten de Fransche officieren op een houtje, terwijl hun Duitsche col lega's van de Rijkswehr rustig het een en ander con- sumeeren, alsof de restaurantprijzen in 'Duitschland niet schandelijk hoog zijn. Wel is er veel veranderd in 3 vier jaar. Wat profiteerde vier jaar geleden de Franschman van de lage Mark en van de oorlogs schatting. (Het vervulde eiken Franschman met trots te zien, hoe meer en meer sleepbooten en Rijnaken met de „tricolore" in top, den ouden vader Rijn be voeren en hij genoot ervan, dat Krupp als gijzelaar naar Frankrijk werd meegenomen. Maar de trots maakte spoedig plaats voor een on zeker, een onbehaaglijk gevoel, want de Duitsche ar beiders lieten niet toe, dat hun industrievorsten vernederd werden, zij voelden dat als een beleedi- ging der Duitsche industrie, den Duitscher aange daan en de Franschen waren genoodzaakt de gijze laars los te laten. Maar die onzekerheid, die onbehaaglijkheid, groei de nog aan, toen men zag hoe plotseling weer een stabiliteitsmiddei in Duitschland bestond en hoe het Duitsche volk eensgezind bleek te zijn in één zaak: het herstel van de industrie, scheepvaart en handel. De weikzaamheid, de vlijt van het Duitsche volk is ongeëvenaard 1 De ondernemingsgeest zit iederen Duitscher in het bloed. Hij aarzelt geen oogenblik om zijn land te verlaten en in Europeesche zoowel als overzeesche gewesten handelsverbindingen aan te knoopen, ter wijl de Franschman thuis blijft bij moeders pappot. De Franschman reist liefst niet en wanneer hij reist, dan nog in eigen land. Hij blijft daardoor ge borneerd, terwijl de Duitscher met kennis opgedaan in eigen land en elders, met credieten hem verleend, in Holland en Amerika den Franschman op eigen terrein concurrentie aandoet Wie won den oorlog? Zeker niet de Franschman, wiens oogen nog even gesloten zijn als vóór 1914! Ziet hoe reeds weer op den Rijn de Dluitsche vlag, die der geallieerden ver dringt. Ziet hoe overal in Duitschland de fabrieks- sohoorsteenen dikke rookpluimen uitstorten, getui gende van de gloeiende en groeiende kracht der Duitsche industrie. Ziet hoe de scheepswerven volop werk hebben en de tonnenmaat der Duitsche handelsscheepvaart, in Eens op leien avond! aan het edmde dar eerste week eohter, kwam hij' tot srijln! niet geringe ver^ baring tot de minder aangename ontdekking", dat hij bu zijn tocht door een verleidelijke boechwilH demis tcoh wat te lichtvaardig) was geweest Heb smalle, zelfs voor zijn soherpe oogen op vele plaatsen nauwelijks te ondersoheiaeni jachtpad, dat hij sedert het begin der schJemerum- naar om laag had gevolgd, in de stellige verwachting daorr door eindelijk op een goeden weg te komen, hield plotseling op voor een steile berghelling vol los- gerolde steenen, die hij sleohts met heb grootte levensgevaar zou kunnen afdalen- En terwiji hij nog besluiteloos stond, nam de duisternis zoo snel toe, dat zijn hoop, zioh uit deze onherberg zame eenzaamheid een weg te kunnen banen, ieder ougenblik wel moest i^nninderen. Hij wist. dat hij niet ver meer van zijn pen sion verwijderd wan, maar er waren hier rond om zoo ontzettend vele steile rotskloven, dat eer* enkele ongelukkige stap, zo-oals in deze duisternis maar al to gemakkelijk mogelijk was, hem in het verderf kon storten. Daarom bereidde hij' zich reeds half en half voor, don naoht hier in de b^ssohen door te brengen een vooraitzLoht> dat hem zoo weinig aanlokkelijk voorkwam, dat hij'Ju de zwakke hoop, de opmerkzaamheid van1 een zich. in de nabijheid bevindend memsehelijk wezen tbe trekken, eerst toch nog zijtn krachtige stem liet weerklinken. Zooals hij! het ook niet anders verwacht had, stierven zijn eerste hulpkreten in de verte weg, zonder dat er antwoord kwam. Daarom gevoelde hij zioh blij verrast, toen een hieldere, jeugdig! klin kende stem, zonder twijfel de stem van een vrouwe lijk wezen, zijn geroep beantwoordde. Hij herhaalde zu'n kreten, en thans kLonk uit het boech' vlak boi- ven zijn eigen standplaats klaarblijkelijk sleohts op zeer korten afstand, een zoon heerlijk zuiver gejodel, dat hij door heb ongekende genoegen dat nij smaakte, bij dit prachtig geluid, zijn eigen onhehaaglijken toestand bijna vergat. Gélukkig herinnerde hij zioh dezen eohter nog bijtijds om de onzichtbare zangster niet earsb weer buirion het bereik van zijn stem te laten ontsnappen. „Ik ben verdwaald," riep hij naar boven. ,?Zo<u u mij geen ^nsohatbaren diensb willen bewijzen en mij wiear terecht helpen?" Een halve minuut lang bleef het stil, toen vroeg een stem van omhoog bijna vlak bij1 hem.: „Wilt u omlaag maar heb dorp terug.? En langs den koristen weg,?" 1918 kunstmatig gefnuikt door een vredesverdrag. gestadig toeneem^ zoodat Duitschland reeds weer een eerste plaats op scheepvaartgebied inneemt. Ziet hoeveel Rijn-Zeebooten er tusschen Duitsche Noord en Oostzeehavens en den Duitschen Rijn varen. Ziet hoeveel Duitsche vliegmachines het luchtverkeer met binnen- en buitenland gaande houden. Ziet de nieuwe locomotieven, nieuwe spoorwagens, nieuwe Uniformen van spoorwegbeambten in Duitschland. Is (het Duitsche volk een volk, dat een oorlog ver loren hoeft? Gaat naar het buitenland en ziet hoe de Duitschers overal terrein winnen, hier als Industrieelen, daar als aannemers, ginds als geldschieters. Steeds is de Duitsche Rijksregeering bereid den ondernemenden Duitscher te helpen. Een Duitscher concurreerend in Turkije of Italië of in Holland, heeft steeds den steun van zijn regeering achter zich. Breed was daarin vroeger de keizerlijke regeering, breed is daarin thans de Republikeinsche regeering. De kracht, die 'het Duitsche volk ontwikkelt is bewonde renswaardig en daardoor overwint dat volk ook al de tegenslagen van den oorlog. Allen die geld verlo ren hebben en nog kracht bezitten, werken, werken om er weer bovenop te komen. Zeker, er zijn slagen gevallen op onschuldige slachtoffers, die tot den bedelstaf zijn gebracht en ge doemd zijn daarbij te blijven en te berusten tot de dood zich ten slotte over hen ontfermt Vreeselijke, wreede, boosaardige oorlog 1 Maar het gros van het Duitsche volk richt zich op en ploetert en dringt zich naar voren. Onmeedoogen- loos, niet vragend naar het lot van anderen, slechts vragend naar eigen kans, eigen slagen! Vorwërts! Wanneer ge in Berlijn komt en Berlijn bij nacht gaat zien, staat ge als Franschman verstomd. Het is zoo geheel anders als het nachtleven in Parijs. In Berlijn is alles: kolossal! Daar zijn niet de mooie, geacheveerde, betrekkelijk kleine elegante restaurants als de la Rue, of Café de Paris en het wel groote, doch niet ongezellige Bal Tabarin 1'Ab-, boie Thélem als in Parijs. In Berlijn heeft men Wein Palaste, Bier Palaste, Tanz Pal&ste, alles paleizen, de Berlijner, de Duitscher doet het niet minder. Daar worden geweldige hoeveelheden spijzen en dranken verorberd. In Parijs let men vooral op de kwaliteit, in Berlijn schijnt kwantiteit de hoofdzaak. Daarbij •gaat het er te Berlijn vrij ruw toe. De meisjes van pleizier zijn uitgelaten, luidruchtig, de Duitsche be zoekers schijnen dat te waardeeren. Aan geen enkel tafeltje wordt gefluisterd, de Duitscher spreekt al tijd luid, zoodat men tafels ver de conversatie zou kunnen verstaan, indien er slechts enkele tafels be zet waren. Het lokaal is echter stampvol en daar aan ieder tafeltje luid gesproken wordt, heerscht er een lawaaistemming, die nog verhoogd wordt door het luidruchtig gedoe der „Animier-M&dschen. Men verekert ons, dat het publiek vroeger wel „vornehmer" was, dat men nu „Schieber" (Ö.W.'ers) aantreft, waar vroeger slechts de „Junkers" (de landadel), de officieren en patricische ambtenaren, kooplieden en industrieelen kwamen. Het is mogelijk, denkt de Franschman, maar dit alles heeft toch allen schijn dat het slechts een voortzetting van pro 1Ö14 is. De indruk is, dat er met geld gesmeten wordt in Berlijn, dus dat er in Duitschland veel verdiend wordt. Die indruk krijgt men ook buiten Duitsch land. De Duitscher reist weer, reist veel, reist goed, reist niet in groote karavanen, maar bij preferentie alleen of met zijn familie. Men treft ze in Londen zoowel als in den Haag of Ostende, in Rome zoowel als aan de Italiaansche meren, de Fransche en Italiaansche Riviera, in Par rijs en Bretagne. Hij verteert goed, geeft goede fooien en is over het algemeen een zeer gezien gast, meer gezien dan Amerikaan of Hollander, die als knibhelaars te boek staan. De Duitscher tracht vooraan te komen op gebied van kunsten en wetenschappen, Duitsche archeolo gen beijveren zich in Griekenland en het Heilige Land, Duitsche kunsthistorici en archeologen spelon een groote rol in de wereld, de avondreceptiesv der Duitsche instituten te Romie worden door geleerden uit alle keursferen bezocht. Zoo ziet men overal Duitsche expansie. De Franschman ziet dat aan en ziet met toenemende ongerustheid de toekomst tegemoet. Wordt venrolgd. Over Jezus. In het vorige artikel zijn we tot de conclusie geko men, dat Christus voor ons wordt tot Idee. Een an dere vraag is thans of de persoon van Jezus, die door kerk en christenheid als Christus, d.i. als Gods Zoon, wordt erkend, te beschouwen is als een ge schiedkundige, dus als een werkelijk-geleefd-heb- bende mensch. Ik leg hierbij den nadruk op het woord „mensch". Want Jezus is de mensch van vleesch en bloed, de mensch als wij. Nu kan men zeer goed het God-rijn van Jezus Christus looche nen en tegelijkertijd stellig overtuigd zijn van het feit, dat er in het begin onzer jaartelling iemand heeft geleefd met den naam Jezus, die als prediker onder zijn volk rondging en de stichter is geworden van een nieuwen godsdienst, welke spoedig als de Christelijke zich over de wereld zou uitbreiden. En dan worejt Jezus tot een zeer voortreffelijk ménsch, die door zijn woord en zijn daad geweldigen indruk heeft gemaakt. Want een 'zeer gewone redeneering is de volgende: De Christelijke godsdienst i s er; elke godsdienst hoeft zijn ontstaan te danken aan een stichter, dus ook het Christendonrmoet tot de prediking van een mensch worden teruggevoerd; zonder zulk een mensch aan het begin, is geen enkele geestelijke be weging denkbaar. Voor de meeaten is deze redeneering afdoende. Daarom zijn er slechts zeer weinigon die aan de historiciteit van Jezus twijfelen. Toch moet ik hier vermelden, dat er zijn, die als gevolg van ernstige studie gekomen zijn tot de op vatting, dat Jezus nooit geleefd heeft en dus het Christendom zijn ontstaan niet heeft te danken het optreden van óén enkele persoonlijkheid. Men houde mij ten goede, dat ik hierop niet ver der inga. Dit is een quaestie, welke alleon door be kwame vakgeleerden op den duur kan worden uit gemaakt. Als wij d i t vóór alles maar goed begrijpen: waar het op aankomt is niet w i e het Christendom in 't leven heeft geroepen, of juister gezegd, wiede pre diker is geweest van wat ons de evangeliën leeren, maar hoe staan wij tegenover de denkbeelden, welke deze evangelie verkondigen. Deze evangeliën z ij n er; zij bevatten den inhoud van wat als de blijde boodschap voor ongeveer 2000 jaren aan de menschheid werd gebracht. Wie prijs blijft stellen op don naam van „Chris ten" heeft in de eerste plaats te vragen of hij do le vensopvatting in deze evangeliën neergelegd, kan aanvaarden. Hu hoek omhoog. Het W03 Juist nog licht neeg, om het bovenlichaam te kunnen ontdek^^ van n slanke meisjesgestalte, die zioh volgens zijn meening al te roekeloos, over den rand van een khpvprmigen, uitspringendan rotewand heenboog. „Niets liever aan dat. Maar ik verzoek u om s hemels wil, juffrouw, woest u toch voorzich tig u zoudt naar beneden kunnen storten/' Een helder, overmoedig lachen bewees hem, dat de jonge dame ach over zijn bezorgdheid vroolijk inaakte. „Ik niet, mijnheer. U bevindt n eohter inder daad reeds op den korts ben weg naar het dorp. Sleohts neg een paar dozijn schreden naar rechts, dan kunt u eenvoudig omlaag sturingen. Dat u eohter met heele ledematen beneden zult aanko men. kan ik u weliswaar niet verzekeren/' „ik dank u zeer voor uw vriendelijk denkbeeld, maar onder zulke omstandigheden zou ik toch liever de voorkeur geven «an oen anderen weg, al is die ook wat langer." „Nu, blijft u dan nog een paar minuten staan, waar u bent. Ik zal naar beneden, komen om u den weg te wijzen, want alleen zou u hem on danks alle aanwijzingen toch heel lastig terug vinden.'' Rudolf hoorde het kraken van takken en hiet omlaag rollen van kleine steeman, die onder springende mensolienvoeten weggleden. In veel korter tij'd dan hij het voor mogelijk had ge houden, stond da ombekende hielpeter in den nood hijgend aan zijln zijde. „Kijkt u maar niiet naar mia" zei ze lachend, „want ik geloof dat een afschuwelijke tak een groot gat in mijn rok heeft gescheurd. Maar op mijn woord, u moot wel een zeer ongeoefende bcigb-.klimmer zijn. mijnheer, dat u jiuisb op dezo plaats berecht moest karnen. Een groote re keuze van prachtige mogelijkheden, om op ae een of andere wijze uw nek te breken, zoudt u moeilijk ergens anders hebben kunnen vinden/' De klank van haar stem en de lijnen harer gestalte hadden hom reeds eerder verraden, dat ze jong moeit zijn. Dit vermoeden word thans bewaarheid. Zij droeg z-oals hiji ondanks rie reeds hears"bande duisternis kon waarnemen, het ge bruikelijke oostuum van een borgbeklimster, een eenvoudig nauwsluitend wollen japonnetje, dat bit aan haar merlufco enkels reikte, en qen aller liefst ookeb Tiroler hoedje meb een wiegelende veer. De kleine handjes konden nauwelijks den dikken bergstok omspannen, waarop zij thans in Zóó wordt voor ons het Christendom van h e ill s- godsdienst tot zedelijken godsdienst. Men zal de beteekenis hiervan begrijpen. Bij een h e i 1 sgodsdienst is het hoofdelement de verlossing van den mensch en dan wordt daarbij gedacht aan het kven hiernamaals. Daarom is ook steeds Chris tus beschouwd als verlosser, als de Godszoon, die zich offert om een zondige wereld te redden. Daar om wordt ook door de theologen veel grootere waar de gehecht aan de persoonlijkheid van Christus dan aan wat hij heeft geleerd. Bij een zodelijken godsdienst wordt de alle9 overheerschende vraag: hoe moet de mensch leven, naar welke normen heeft hij zich te gedragen of an ders gezegd: welke is de zuivere en waarachtige le vensopvatting? Zooals het in het evangelie heet: Niet Heere Heere roepen, maar doen den wil des Vaders! Indien wij nu eenmaal zijn gekomen tot het in zicht, dat wij den godsdienst, welke in de evangeliën wordt verkondigd, als z e d e lij k e n godsdienst heb ben op te vatten, dan krijgt eerst „de blijde bood schap" haar waarachtig-werelcLherscheppende betee kenis. Niemand heeft dit scherper gevoeld dan de be roemde Russische schrijver Leo Tolstoï, wiens on sterfelijke verdienste zal blijven, dat hij met niets ontziende eerlijkheid heeft durven aantoonen, hoe vèr de Christenwereld met al haar uiterlijke Chris telijkheid, met haar kerken en priesters, verwijderd is van de beleving van het evangelie. Hij is het geweest, die duizenden de oogen heeft geopend voor de vreeselijke leugen, welke hierin bestaat dal men Jezus vergoddelijkt, dat men kerken bouwt en wierook brandt en psalmen en gezangen zingt, maar dat men tegelijkertijd een levenshouding verdedigt, welke absoluut in strijd is met het groote beginsel door dienzelfde Jezus gepredikt! Jezus wordt ons derhalve tot een mensch, die op getreden is onder zijn medemenschen, met de pre diking van een godsdienstig-zedelijk beginsel. HU is als ieder ander oen onvolmaakt mensoh geweest. Maar, indien hij inderdaad geleefd heeft en de stich ter is geworden van een nieuwen godsdienst, móét hij iemand zUn geweest van buitengewoon groote geestelUke kracht, die boven zUn onvolmaaktheid poogde uit te stijgen en die daarom een zeer bijzon- deren invloed moet hebben uitgeoefend op zijn om geving. En dan is het ongetwUfeld de grootheid zU- ner persoonlUkheid geweest, welke zUne volgelingen er toe heeft gebracht om hem van mensch tot Gods Zoon te verheffen. Te eerder konden deze volgelin gen daartoe komen, omdat zU in legenden en sagen de voorbeelden hiervoor vonden. Ze hadden slechts oaigiebunsteld bekoarlyte houding leemde. Haar Belaatstayakken kkxn hij1 niet; meer nauwkeurig onder- saieodSen, maar hij meende haar te am glimlacht*** want de klank! van haar stem verriea, dab zij die hulpeloosheid van den vreemdeling", dien ujj bob gids wilde wezen, van, den humoristische®» kant] opaaam. bern werkelijk voor het eerrsfe van mijn leven in de Alpen," antwoordde hij oenigszins verlegen- „Maar ik zou me_ mijn .onbedachtzaamheid noodt kunnen vergeven, indien ik moest denkon, dat u, mhn helpster in den nood, om' mijnentwille in! om* gelegenheid of zelfs in gevaar bent geraakt/' „Jawel, maar ik kan u toon niet zoo maar aan uw lot overlaten. En bovendien behoeft; u rioh nietogorust te maken. Ik ken hier iederen srean én ik heb al heel wat andere klim, en glijpartijen meegemaakt dam deze. Blijft u nu maar vlak! achr tor mü, dan breng ik ons bedden ongedeerd"" in biet .donp terug." Hij dood zooals rij hem bevolen had. ondanks zijn gymnastische behendigheid viel het hem geenszins zoo gemakkelijk, els zü liet schoen be veronderstellen. Niét slechts haar grootere gooeflenidlheid an haar nauwkeuriger behendigheid met de ljodemgrobeld- head, doch vooral haar lenigheid gaven haar op dezen moeifcevollen bocht een zedelijk overwiohd dat hem meb steeds stijgende bewondering veav vulde. Heb onverwachte avontuur kwam hem! iedere minuut bekoorlijker voor. De moeilijkheden, die zij' hadden te overwin nen, die haar gansoho opmerkzaamlieid edsohbctn^ veroorloofden aanvankelijk ge n enkel gesprek. Sleohts nu en dan kook die jonga gids vluchtig naar haar beschermeling om, axar zu hom de oen of andere waarsohuwing of ook wal een vroolijk wcord van aanmoediging had toe to voegen. Plote seling eohter, voor een ver voor ui ta bekende rotiv massa, waar volgens Rudolfs overtuiging geen doorkomen aan was, bleef zij staan. „Dit is de gevaarlijkste plaate," verklaarde rij. „maar als wij deze achter den rug hebben, zijn wij ook op begaanbare wegen. We moeten een paar passan omlaag en dan onder den overste kenden wand langs de rots. Hebt u last van dui- riligheid?" „Ik denk van niet. Een echte vuurproef heb ik in dit opzicht weliswaar nog niet doorstiaan.F „Geeft u me dan uw hand maar, en weeet u niet bang. Ik ben sterker dan ik er wel uitzie. Zoo hier omlaag. En nu draait u uw gezicht

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 5