ichager Courant DE FEESTMAALTUD. VOOR DE KINDEREN. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 3 September 1927. 70ste Jaargang. No. 8111. Tl «}d X, VOO! ïn oog ia, ii hun pijnv reten ijke a ename i schot rg bes ilsol, n veel Een verhaal door Sirolf. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.) Hel gebeurde op een van mijn reizen door Ame rika, dat. ik in een klein landelijk plaatsje belandde. Er waren slechts enkele hotels in het snel vooruit gaande stadje. In het grootste daarvan nam ik mijn intrek. Het was, hoewel het van beperkten omvang was, een absoluut eerste rangs hotel. In de weelde rig ingerichte eetzaal liepen vier kellners statig in rok rond, de tafels waren keurig gedekt en bloemen sierden den disch. Er waren ook eenige privó-cabi- nets, waar men bijvoorbeeld met eenige vrienden of met familie apart kon dineeren. Terwijl ik mij naar het raam, begaf, waar ik een tafeltje gereserveerd had, passeerde ik zoo'n privé-eetzaaltje. Onwillekeu rig bleef ik even staan. Want ik werd getroffen door het feestelijke tooneeltje, dat ik in het eetzaal- tje aanschouwde. De groote tafel was gedekt voor vier personen. Het tafelzilver schitterde. Biji elk bord stond een bloemvaasje met prachtige, zeldzame bloe men, die zacht geurden. De kroon was ontstoken en wierp een schitterend licht over de feestelijke tafel, dat duizend maal in het kristallen glaswerk weer kaatste. Bij elk couvert lag een kaartje, waaop iets gecalligrafeerd was. Op het kaartje aan het hoofd einde van den tafel zag ik staan: „Vader". Bij het couvert, recht daartegenover lagen kaartjes, waarop stond: „Moeke". Bij de andere twee couverts lagen kaartjes, waarop stond: „Francos" en „Jimmie". Ze ker een verjaarspartijtje, dacht ik. De kelnners wa ren druk bezig de laatste hand aan de tafel te leggen en liepen druk af en aan. Glimlachend ging ik naar mijn plaats. Vandaar had ik juist het gezicht op het zaaltje en ik verheugde mij reeds op het intieme, feestelijke, vrooliJke schouwspel, waarvan ik zoo straks, zij het ook op een afstand, getuige zou zijn. Klokslag acht uur, trad een heer de zaal binnen en begaf zich regelrecht naar het feestelijke eet- zaaltje, dat ik met zooveel genoegen bekeken had. Kellners schoten toe, en ontlastten hein van zijn jas en hoed. Hij was correct in rok met witte das en nam langzaam aan het hoofd van de tafel plaats. Toen ik hem in het gezicht keek, was het net, of ik een schok kreeg, Want de grijzende man, die daar aan de feesttafel achter het couvert van „Vader' had plaats genomen, zag zeer bleek en op zijn ge laat lag een diep bedroefde trek. Zijn oogen schenen te staren, naar iets, dat heel ver weg was. Hij wachtte BrrWat is het water koud Zelfs m'n beenderen zijn bevro ren! Dan moet meneer toch wel heel erg; lang: in 't water geweest zijn! blijkbaar op de andere deelgenooten aan den feest- disch, op „Moeke", „Frances" en „Jimmie1. Onbe weeglijk zat hij daar, minstens een kwartier lang. Dan haalde hij zijn gouden horloge te voorschijn en keek, hoe laat het was. De drie verwachte gasten waren er nog steeds niet. Hij wenkte den kellner en fluisterde hem een paar woorden toe. Toen gebeurde er iets, zóó vreemd, dat ik mijn oogen niet kon ge- looven. Ik liet van verbazing en, ja, ik durf het wel bekennenvan „schrik" bijna, mijn vork en mes uit de handen vallen. Want daar kwam, in statige rij, achter elkander, een viertal kellners aangestapt, onberispelijk in rok, met een bloem in het knoops gat en witte handschoenen aan. Elk droeg een scho tel. En aanstonds begonnen zij in het feestzaaltje te bedienen. Eerst schepten zij van de gerechten op het bord van „Moeke", dan bedienden zij den eenzamen „Vader", vervolgens de borden van Jimmie en Frances. Het was een spookachtig gezicht bijna, toen zij den eersten „gang" volbracht hadden, en daar, achter de borden van „Moeke" en „Frances" en „Jim mie", de ledige stoelen gaapten. Alleen de bleeke, starende man at enkele happen. Dan wachtte hij even en wenkte vervolgens, dat men met don feest maaltijd kon doorgaan. Telkens kwamen nu de vier kellpers, namen do volle borden weg en zetten weer andere neer, die ze weer met nieuwe, uitgezochte spijzen vulden. Onder al deze bedrijven zat de een zame man, aan dien feestelijlcen disch en staarde droef, heel droef, zonder iets te zien. Want de stoe len bleven leegEindelijk was de maaltijd be ëindigd. De man stond op, met langzame bewegin gen, boog zich over de ledige stoel van „Moeke", als kuste hij een vrouw, streelde daarna over de leunin gen van de stoelen, die achter de couverts van „Fran ces" en „Jimmfie" stonden, en ging dan heen, met een moeilijken, sleependen gang, als van iemand, die zwaar vermoeid is. Volle vijf minuten zat ik daar, met stomheid ge slagen, en staarde den man na, die allang verdwenen was. Toen werd ik opgeschrikt door den directeur van het hotel, die blijkbaar mijn verbazing gezien had en met een bescheiden kuchje aan mijn tafeltje plaats nam. Ik behoefde hem niet eens te vragen wat de beteekenis was van.het ongelooflijke schouw spel, dat ik zoo juist had bijgewoond, want hij be gon uit zich zelf te vertellen: „Een triestige geschiedenis, meneer. Het was van daag juist voor don tienden keer dat hij zijn jaar- rij kschen „feestmaaltijd" heeft gehouden. Ja zeker, dit is het tiende jaar. De zaak zit zoo, meneer. On geveer twaalf of dertien, veertien jaar geleden, woon de hij met zijn jonge vrouw en twee kindertjes, Fran ces en Jimmüe, in een klein dorpje, hier niet ver vandaan. Ik zelf heb hen nooit gekend. Hij had daar een eenvoudig winkelzaakje, maar dat ging zoo slecht, dat zijn kleine kapitaaltje er vast en zeker door opgegeten zou worden. Het was juist in den tijd van de goudkoorts aan de Klondijke-rivier. Hij be sloot erheen te gaan, om fortuin te maken en deed het winkeltje aan den kant. Er was nog net genoeg geld over voor zijn vrouw en kindertjes, om er heel eenvoudig natuurlijk, een paar jaar van te leven. En hij beloofde zijn vrouw, niet eerder terug te ko men, dan wanneer hij fortuin zou hebben gemaakt. Hij mget daar ginds in het Noorden gewerkt heb ben, als een paard. Maar het goud ligt er heusch niet opgescheept, meneer. Hoe dan ook, na vier jaar schijnt hij plotseling op een goudader te zijn gestoten. Hij was plotseling schatrijk. Hij seinde naar mijn hotel uitvoerige aanwijzingen voor een1» feestmaaltijd voor hem en zijn vrouw en de kinderen. Net zoo een als U daar straks gezien hebt. Aan zijn vrouw seinde hij ook, dat zij met de kinderen hierheen moest ko- ïk kon in ms*n oud bed niet meer slapen en daarom heb ik dit prachtige nieuwe laten ma ken. En ktm je non slapen? Neenik Eg me eiken nacht dood te prakkezeeren, waar of ik het geld vandaan zal halen, om bet te betalen! Acteur: Waarom spelen we vanavond „Het vrooliike Weeuw- tie", terwijl op de affiches staat, dat we „Romeo en Tulia" zullen opvoeren Directeur: Verwijt dat aan mijn drukker! Die wil geen an dere affiches leveren vóór de oude betaald ziinl men, en hij zond geld voor het beste, wat er maar aan kleeren te koop zou zijn. Toen hij hier aan kwam, di enavond, nu tien jaar geleden, vond hij ledige stoelen. Geen spoor van vrouw of kinderen. Als een waanzinnige ging hij te keer, bestelde een auto, en reed in woeste vaart naar zijn oude huis. Het huis was verlaten. Op het postkantoortje lag zijn telegram nog en zijn telegrafischen postwissel: on bestelbaar. Van de buren, herkende hij niemand. Het waren allen vreemden. Niemand wist, wat Vr van zijn vrouw en „Jimmie" en „Frances" geworden was. Op het gemeentehuis vernam hij, dat zij ver trokken waren drie jaar geleden, naar onbekende bestemming. Waarom en hoe, dat wist men niet. En nu zoekt hij al tien jaar lang, ons heele onmetelijke land af, stad en dorp, naar zijn vrouw, en Jimmie en Frances. Maar elk jaar komt hij hier terug en noodigt in een advertentie in de krant, zijn vrouw en de „kleintjes" uit, voor zijn feestmaaltijdEn dan komt hij en wacht en doet dan, alsof ze wor- kelijk gekomen waren, en eet met hen.miot hun herinnering, hun schimmen, uit het verleden". De directeur stond op, en liet mij alleen, mot mijn maaltijd en mijn gedachten. Toon ik eindelijk ge reed was en opstond, liep ik langzaam langs het feestzaaltje van den eenzamen man. De onaange roerde borden van het dessert stonden er nog. Het licht fonkelde nog in het glaswerk en de bloemen geurden. Een koude rilling voer mij langs den rug en het werd mij: kil en nameloos triest om het hart, als of ik langs een sterfkamer ging. En dat, ja, dat was het ook, Want daar, in die feestelijk versierde en verlichte kamer, lag een brok levensgelukbegraven. de schc hak es om n bal mde r ig gen: d kan drukt eging don ns. haam )t licha heupen positie hoentje de je* mg on erfect gzaam jken vi van and noetea een ld n zijn igedrag hoentje hun heefgel leelen in als n huis, is he m gere i blo 145. Daar stonden Pim en Puk te dan sen alsof ze er de sappigste koolraap uit heel Wipstaartendorp mee konden ver dienen. i Houd vol Pim, riepen de ko nijnenjongens en de konijnenmeisjes rie pen: Niet opgeven, Puk! 146. Eindelijk kon Puk het niet langer volhouden. Ze sprong met allebei haar voetjes op de aarde en ze pufte en blies van inspanning. De zweetdruppels tippel den van haar gezichtje. En haar broer, die rakker, danste nog maar altijd doorl 147. Daar weerklonk opeens een schette rend getoeter om den hoek van de straat en een auto kwam aansuizen. Pim was een oogenblik verlamd van schrik en juist daardoor kon hij niet meer tijdig uit den weg komen. Hij gaf een gil en. 148. Het volgende oogenblik daalde hij sierlijk maar niet erg zacht neer op ie kostelijke hoed van freule Bobbie van Bobstein tot Bobberdebob. Maar hij had er zelfs geen besef van, waar hij terecht kwam; anders zou hij niet zoo verschrik kelijk gebruld hebben. nantels C. Ha aarlem I, die v een w xgenon tijdsei e kleed alleen ook iW. 149. De chauffeur, Roelof Reinier Ra zend, een deftige konijn, die al heel wat loopkevers en torren overreden had, kreeg één van Pims stelten boven zijn deftige pet. De glimmende klep werd voor allebei zijn oogen gedrukt, zoodat hij niet meer zien kon wat hij uitvoerde. 1'50. De hoed van freule Betty Bobbie van Bobstein tot Bobberdebob, die juist door de beroemdste konijnenmodiste van de heele wereld was uitgevonden, en drie duizend vijf honderd drie en negentig koolsblaren had gekost, kreeg wel twee' leelijke deuken gelijk en een echte spreeu- wenstaartveer knapte af als een pijpe- steel. 151. Ondertusschen zwenkte chauffeur Roelof Reinier Razend die nog altijd blindemannetje speelde, keurig netjes de deur in van den kruidenierswinkel, waar baas Grut zijn krenten, rozijnen, stroop, sucade en grutjes, maar geen automo bielen verkocht. Gelukkig stopte de chauffeur dadelijk, want de ruimte bin nen was niet groot, 152. Baas Grut was eerst zóó de kluts kwijt, dat hij zijn gewone vriendelijk heid heelemaal vergat en den chauffeur toesnauwde: Zeg eens, je kunt toch je kar wel buiten laten, als je hier een bood schap wilt doen? Wat is dat voor een manier van optreden? 't Is bij de men- schen af.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17