Skylla en Charybdis.
Bijvoegsel der Schager Courant' van Zaterdag 24 September 1927. No. 8123
OPENING DHR STATEN GEN KRAAI*
Derden Dinsdag in September,
Dag van gala-pracht en praal,
Ridderorden rinklen zachtjes
Door de oude Ridderzaal,
Goudgalon en breede biezen,
Schrijden langs publieken lof,
Door het •zoo bekende poortje
Naar het Haagechi Binnenhof.
't Baldakijn is uitgespannen
Tot een vorst'lijk eerbetoon,
d'Eerewacht staat aangetreden,
Onberisp'lijk ongewoon.
Daaromheen een breede schare
Van het vaderlandsoh publiek,
De meer doodgewone kiezer*
Met hun lof en hun cxdtiekl
Plechtig rijdt de statie-wagen
Met de hooge Landsvrouw voor,
't Vaandel nijgt, geweren klett'ren.,
De lakeien treden voor,
Onder ademlooze stilte
Klinken later, vast van toon
Weldoordachte toekomstwoorden
Van den koninklijken troon!
Derden Dinsdag in September,
Dag van ridderpracht en praal,
't Plechtig openen der zitting
Van de Staten-Ueneraal.
't Eerste vreedzaam samentreffen
In een keurig hoofschen tooi,
Van de fractie-edellieden
Bij het politiek tournooll
Ridders, 't spel gaat dus beginnen,
Denkt aan Uw program-devies,
Houdt Uw kleuren onbezoedeld,
En bij1 winst, èn bij' verlies!
Laat geen valsche tonen klinken
Uit Uw veelbeproefd klaroen,
Maar verdedigt sterk en moedig
Uw verkiezingstijd-blazoenll
We est voor al Uw trouwe poorters
Strijders in des kiezers naam,
Onder alle omstandigheden,
Ridders zonder vrees of blaam.
Breekt een lans voor de verdrukten,
Trekt nooit driftig Uw rapier,
Maar vooral, weest edellieden,
Open,.... open het viasierlII
September 1927.
Alle rechten voorbehouden.
KROES.
Pe man in het bootje
ie het op
Kanaalzwemmer
laafr. ia I 'Kif
Geef
-.uwcmmcrVoor van
daag, ial Morgen wil ik wel
ferder zwemmen.
Oorspronkelijk verhaal door STR0LF.
Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden.
Meneer Baanders was woedend. Nerveus tikte
hij. met een liniaaltje op zijm schrijftafel, als om
zijn woorden te onderstreepen, terwijl hij! uitvoer
tegen zijn oude typiste: ben je nu heelemaal
gek geworden, mensch, wat mankeert je? Is me
dat. een manier van doen, op een morgen dat het
druk is, om daar oen drie kwartier weg te blijven,
als ik je toevallig even wegstuur, om een monster
op de post te brongen, het werk van den loopjon
gen? Denk je, dat ik je daarvoor honderd gulden
in de maand betaal, om mijn tijd te verknoeien,
door uren lang® de straat te lanterfanten, denk je
dat? Maar nee, daar denken jelui nooit aan, Jij
denkt er alleen maar aan, als het vijf uur is en je
naar huis kan gaan. En de laatste van de maand
vergeet je ook nooit, om je hand op te houden,
niet? Maar hart voor je werk, voor Je zaak, ho
maar! Sta me daar voor den drommel niet aan te
staren, als een uil voor het geutsgat, ouwe vogel-
ZijHet water is vandaag
heerlijk, vin je niet? *-
HijHeelemaal niet.
ZijHoe kun je dat toch
zeggen
HijIk heb 't geproefd!
verschrikker en g|a aan je werk, er ligt al een sta
pel brieven voor j«.
Meneer Baanders staakte zijn uitval' en scharrelde
op zijn schrijftafel wat tusschen brieven en papie
ren, met trillende vingers. Hij zag niet, hoe de
„vogelverschrikker" even zenuwachtig met haar
oog-en achter de groote brilleglazen knipperde en
dan zich met een ruk omdraaide, en naar haar
plaats ging, achter de rammelende schrijftafel en
verwoed de toetsen begon te 'bewerken, zoodat het
kantoor weerklonk van het razende getik.
Baanders was verschrikkelijk zenuwachtig. Ver
dorie, waarom' moest die oude Pieterse nu. juist
vandaag zoo lang, wegblijven, hem nóg zenuwach
tiger maken, dan hij1 al was. Anders kon het hem
niet zooveel schelen, maar nu juist vandaag.
Pieterse, ze wist toch waarachtig wel, beter
Hoe lang was ze nu al bij1 hem? 'ns Kijken, nou
toch zeker al vijftien jaar. Ja, het was een blijver
tje geweest.Dat had hij: dadelijk geweten, toen ze
vijftien jaar geleden was komen solliciteeren. Alle
machtig, wat een leelijk meisje was het geweest.
Met 'r gore gelaatstint, d'r hoekige, (bottige figuur
in het slecht zittende vale mantelpak en d'r kippige
oogje® acher groote brilleglazen. Daar zoui hij geen
last mee beleven, met het andere personeel, had hij
gedacht, daar zouden ze niet mee flirten. Sapper
loot, wat een vogelverschrikker, was dat kind. En
nu, na vijftien jaren, was 't er niet beter op gewor
den. Zag ze nog wat valer, Hepen er grijze vegen
door haar grauwe, kleurtooze haar. „Vogelver
schrikker" had hij haar daarnet genoemd. Nou ja,
dat had hij! eigenlijk niet moeten doen, want ze
werkte anders toch ook al® een paard. Hiji had
haar bij: zich zelf wel altijd zoo genoemd, maar hij
had het nooit hardop uitgesproken. Alle deksels,
wat was het een leelijk mensch. Al® hij haar eens
zijn eigen bloeiende vrouw mee vergeleek en zijn
eigen twee kinderen, twee prachtmeisjesVo
gelverschrikker, oude vogelverschrikker had hij ge
zegd. Nou ja, maar het was ook om gek te .worden.
Als je weet, dat je zaak, de zaak die je met je eigen
handen in twintig jaren van je leven hebt opge
bouwd, op springen staat! Wat moest hij toch be
ginnen? Na twintig jaren eigen zaken weer als be
diende, als ondergeschikte bij een ander gaan wer
ken? 't Was om je voor je kop te slaan! Maar er
was toch geen uitweg. V'aandaag kwam ,die wissel
voor, van f 1300. Die moest nu beslist betaald wor
denen hij' had1 geen vijftig gulden in huls...
hij had het aan zien komen, maar hij had' geen stap
kunnen doen, om het te voorkomen, de catastrophe,
het was onvermijdelijk, het faillissement, de schan
de
Er werd aan het loket getikt. Baanders schrok op.
Dat was de wisselloopernu zou het komen
de weigering om te betalen, den wissel terug te
moeten zenden'....
Pieterse stond van achter haar schrijfmachine op
en liep met haar groote, lompe stappen naar het
loket. Een man gaf haar een wissel. Baanders zag
het en verbleekte. Zijn hart bonsde. Nu, nu kwam
Pieterse naar zijn schrijftafel toe, met het onge
lukspapier in de hand. Baanders strekte een tril
lende hand uit naar het papier, dat Pieterse hem,
met een stug gezicht als altijd, overreikte. De man
aan het loket had zich verwijderd. Maar dat ont
ging Baanders
Met een waas voor zijn oogen bekeek hij het wis
selpapier. Ja, dat was de wissel. Het was eigen
lijk een gewone kwitantie die over de bank geïnd
werd. De kwitantie wa® voor voldaan geteekend
en gezegeld. Alsof.... alsof het al betaald wa9....
wat was het «verschil? Dat hij het geld nog niet
gegeven had, en dat hij het ook niet doen zou, niet
doen kon. en dat hij den wachtenden looper nu
meteen moest zeggen, dat hij niet betalen kon,....
nn hem de kwitantie teruggeven
Hij' richtte den blik op het loket. Stom van die
Pieterse, om, dat loket meteen voor den neus van
dien man dich te doen .Met eon loodzwaar gevoel
in zijn beenen en klamme handen stond hij op en
wankelde naar het loket, schoof het met een ruk
omhoog, keek stomverbaasd in de .gang.de wis
sellooper was verdwenen. En daar stond hij nu,
met zijn voor voldaan, geteekende 'kwitantie in zijn
handen.Met een slag liet hij; het loket zakken
en liep- naar de telefoon. Hij' moest ze d^n maar
opbellen, zeggen, dat de looper bij vergissing zeker
vyeggeloopen was, dat hij niet kon betalen.
Hij nam de telefoon van den haak, vroeg het
nummer van de bank aan. Wachtte even, kreeg dan
den chef van de betrokken afdeeling en begon: „De
looper was juist biji me, met de kwitantie, U weet
wel, van Baanders, f 1300, ikke...."
De man aan de andere zijde van de telefoon viel
hem in de rede: „Ja, neemt U ons niet kwalijk,
meneer Baanders, maar we hadden daarstraks Uw
wissel niet zoo gauw bij de hand en degeen die
kwam betalen, had erge haast en kon niet wachten.
Daarom gaven we een voortoopige kwitantie af
voor het bedrag van f 1300 en beloofden, den ori-
gineelen wissel zoo spoedig mogelijk met den loo
per te laten bezorgen...."
„Betaald?" stamelde Baanders, „wie heeft er be
taald?"
„Haha!" lachte de stem aan de andere zijlde van
de telefoon, „U maakt een grapje, meneer Baanders.
de juffrouw heeft immer® het geld zelf gebracht,
Uw bediende, juffrouw Pieterse...."
„O jaik bedoelhaha, ik wil zeggen, hm,
dat is dus in orde, dank U. de wissel heb ik ont
vangen, dag meneermompelde Baanders ver
ward.
Hiji hing het toestel op en haak1. Wat wa® er toch
gebeurd? Er wa® betaald.... die dertien honderd
gulden waren betaald.... door Pieterse, maar
Je bent altijd zoo voor <fe
absolute gelijkstelling' van man
en vrouw: draag daarom je kof
fers zélf maar!
gaat U nou gewoon aan Uw werk, het personeel
hiernaast wordt al opmerkzaam, ze zitten aldoor
door de glazen deur te glurenen gaat U nu....
en ik wil dat geld niet terughebben, nu ten minste
i niet, als het weer goed gaat, dan natuurlijk.
graag, maar eerder niet, al® ik.... ten minste....
Éhier.mag.blijven, ..ik ben al zoo lang., bij U„.
en als U me niet meer.vogelverschrikkernoemt.
Ze knipperde met haar oogen, achter do groote
bolle brilleglazen. Baanders ging, met een brok in
zijn keel en een gevoel, alsof zijm kop zou' bersten,
naar zijn schrijftafel terug. „Wat ben ik een ellen
deling geweest, groote Hemel, wat was ik een el
lendeling", dreinde het door zijn hoofd.
Pieterse had: vervaarlijk haar neus gesnoten, was
weer met een ruk voor haar machine gaan zitten
en tikte, alsof haar leven ervan af hing.
De vogel verschrikker.
Zeg niet „beste vrouw"
tegen me, dokter. Zoo noemt
mijn man me ook altijd als-ie
me gaat mishandelen!
hoe kwam ze aam het geld..., hoe kwam., zij'..?
„Pietersel" riep hiji schor, „wat is er met die kwi
tantie gebeurd, heb jijheb jij.... betaald?"
Pieterse keek op, van achtor haar schrijfmachi
ne. Baanders zag, dat er een schaduw van een
blosje op haar vale gezicht kwam, toen ze met
haar gtrove, haast mannelijke stem, zei: „Ja, me
neer, het is geld i® betaald1".
„Maar hoe kwam je er aan, hoe kwam je aan
het geld?"
„Van mezelf, meneer, overgespaard.... ik ben
immers maar alleen, en ik dacht..
„Heb jij dat gedaan, jij, Pieterse...." zei Baan
der® heesch. Zijn oogen schoten vol. Die ouwe,
trouwe Pieterse, zijl had haar eigen zuurverdiende
spaarcenten gegeven, om -hèm uit de put te helpen
dertien honderd gulden....
Hij, nam haar hand, drukte die harteijk en zei:
„Dank je.... Pieterse, dank je.... ik vindi het
prachtig, van je, maar.... ik kan, ik mag het niet
aannemen.... je moet het geld terughalen, zeggen
wat er gebeurd is, of ik zal het zelf doen, uitleg
gen, dat het jouw geld is, en...."
„Neen," zei Pieterse kordaat, inet een ruk van
haar schonkige schouders, „dat doe ik nietl En
Je moest niet zoo drinken.
Je ondermijnt je gezondheid.
Onzin! De drank heeft mij
het leven gered.
Hoezoo?
Ik werkte eens in den kel
der van een wolkenkrabber, toen
ik ineens vreeselijk dorst kreeg.
Ik ging naar een café in de buurt
en toen ik een kwartier later
terugkwam, was de wolkenkrab
ber ingestort!
Het oude spreekwoord: „Hij vervalt op de Skylla,
wie de Charybdis vermijden wil," of ook wel. „Van
Skylla in Charibdus 'komen", wat beteekient, van
kwaad tot erger kamen.van den waü in de sloot,
i® ontleend aan een oude legende uit de Grieksche
mythologie.
Deze beide nomen werden gegeven aan een spelonk
in een steile klip aan de straat van Messdna, tegen
over de draaikolk Charybdis. Deze twee, de spelonk
en de draaikolk, in do wateren tusschen het Zuiden
van Italië en het eiland Sicilië, zijn van de oude
tijden af bekend en hebben aanleiding gegeven tot
bovengenoemd spreekwoord. Ze zijn altijd de schrik
geweest van de zeevaarders. Men moet ver in de ge
schiedenis teruggaan, tot de oudste mythologie op
klimmen, om de vroeselijke ISkylla te leeren kennen,
Volgens- de legende wa® Skylla een jong, schoon
meisje, dat temidden der golven speelde.
De God der zee, Glaucos, werd verliefd op haar
en vroeg aan de toovenares Circe, haar aan hem
te willen schenken. Maar de verraderlijke Circe,
in plaats van gehoor te geven aan den vurigen
wensch van Glaucos, veranderde Skylla in een
vreeselijk monster met een vnouwenbuste, waaraan
zes lange halzen, ieder met een hondskop. Het
monster had spitse tanden in zijn koppen, twaalf
pooten, een dubbelen staart en liet een verschrik
kelijk geblaf hooren. Geen schip kon zich onge
straft in de nabijheid ervan ophouden.
Een reiziger, die zich rekenschap wilde geven van
de waarde dezer legende, besloot eens tusschen de
klippen rondom Skylla door te varen. Hij gaf van
zijn tocht het volgende verhaal:
Het was stil weer en ik was nog ver in zee, toen.
ik reeds een geluid waarnam als het gehuil' van
honden. En toen ik dicht bijl de klippen kwam,
werd het lawaai ^steeds grooter. Het leek meer als
of ik temidden van een woedende menigte was, waar-
tusschen fel hondengeblaf, dat uit het water opklonk.
Deze voorstelling klopt met de werkelijkheid! en
vindt haar verklaring in de tallooze holen, die de
zee met haar voortdurend aanrollende golven in de
rotsen heeft geknaagd. De golven storten zich on
ophoudelijk in de spelonken en breken' daar met
een geluid, dat veel van hondengeblaf heeft.
De Charybdis is al even schrikwekkend als de
'Skylla. Er is een rots Charybdis, waarop een groote,
wilde vdjlgebo-om groeit. Daaronder huisde volgens
de fabel-leer, een monsterachtige dochter van Po
s-Bidon en Gea, die driemaal daags de wateren der
zee inzwolg en driemaal weer uitspuwde. Wie in do
nabijheid kwam, werd mee verzwolgen.
Er is ook een draaikolk Charybdis, die door den
invloed van eb en vloed ontstaat op een punt,
twaalf mijlen van Skylla verwijderd, even ten
Noorden van Messina. Wanneer nu de zeestroom-in
een. uit "het Noorden en uit het Zuiden van de
Straat van Miessina elkaar ontmoeten, ontstaat er
een- ceweldige beroering in de zee door de tegen
elkaar botsende watermassa's waarin zelfs groote
schepen schipbreuk kunnen lijden.
De fabelleer vertelt van UlyseB en de zijnen, die
zeer onvoorzichtig de Straat van Messdna door
voeren: