i
r
ONS HOEKJE.
I VaoanrteHertnnerfnooa
nc
nogw d vnn dlon mldd
^piooiö* c# bot land?
i» te 6dk Mg ren dkm ochtend,
wo rolden In hoi zondl
li te oog wd TOB dïo antcs
ping or maar fijn vun dood
0 ook nog dien wagon,
Ion boorenknol ervoor»
te nc«wei, dat die htMJen
sn boel naai Engeland»
took nog van dat melaje
i toeter ln do handt
1 Je nog hoe wij konijntjae
den uit dien gekken tuitt
zwarten „pottekijkor"
zijn togen, zuren enuitt
it Je oog wel van het „hengeW
we dalen bij die plas.
tt je óék nog dat het water
i zoo TTéés'UJk „nattig" waat 1
TANTB LENNIH.
BRANI'S muizen.
|d uit het Engetech door Tante Leamia
(Vervolg en slot),
t wol uit kunnen öohreüówünT
Bram, ol ol «e zingen, zo zirgonll"
Ku je?"
H Is too, hèb Ik hot niet gezegd, dot t
zat hier een poosje, zooela ik telkens
>t je wol? en toen opeensuit dien
ir.... hoordo Ik oen muis jrfngea. DM
begin I"
root Je dat *t eon muis wa»r
jti 't vroeger óóns gehoord in oen
(rinkel waar ze tentoongesteld wa*
leeuwerlkken! Alleen niet zóó mooi..
zongen tèoh. En het geluld, dat uit
k kwam herkende lk terstond, t Was
helzelfda En..,,,...
i&arom zijB dan teruggekomen r"
„Dat ls toch gek,,
jpaol niet gek. ik zei toch, dat ik vast
'geloof, dat ze wegliepen, omdat lk
l zingende muizen, wilde hebben....
Bn zich net zoo lang geoefend, tot ze
len,... lach me maar uit tóch te
_,j ze teruggekomen, ik ben zoo WIJ
jawel dansen van pleizierl
denkt je ervan .mijnhoer?" vroeg ik.
ik; dat het tijd wordt om aan het werk
T zei do ondorwijzer lachend; hij gal
knipoogje en boduiddo mij hom te vol
de gang bleef hij staan,
eb nog oene andero boeken er voor ap-
i," zei hij „en ik geloof een verklaring
n te hebben."
dan?" toe, zegt u t mijt
naar.... mondjo dicht vooral niet
aan Bram, hoorl De jongen te zoo ge-
met z'n ringend stel en ik vind 't zoo
dat hij zoo meeleeft met dieren, ook
gelooft, dat zo hem verstaan hebben
gen hem niet aan het twijfelen brengenl
u wat gelooft u dan?"
jongen" zei mijnheer] „in een van
ten las ik, dat er inderdaad „zingen-
zen bestaan. Maardit moet als een
va] beschouwd worden. Als muizen
ten, kunnen ze moeilijk ademhalen en
fe een eigenaardig geluld. Hun ziekte
wel op asthma, waaraan zooveel raen-
denl Heb je wel eens van „asthma"
lljnheer," knikte ik 01*11 oom
Ut, dus je weet, dat die ziekte bestaat.
Mt je missohien ook, dat degeen, die
bij het ademhalen een oigonaar-
tptnd geluid maakt.
Wjnbeerl," bevestigde ik
dan - ik vermoed, dat de muizen, na-
Wflggeloopon zijn, kou hobben gevat,
iden hier in een verwarmde kamor en
D waarschijnlijk plotseling door de tuin-
de buitenlucht Nu maakten ze die
tplependo geluiden... Let maar eens
hebben buiten waarschijnlijk ook ntez
okkere beetjes gevonden als hier voor
fUn klaargezet, dus.... zo kozen de wijzo
kwamen terug ln hun warm nestje,
hier een week zijn, zul je zien dat de
[beid verdwijnt en het ringen gaande-
Düor wordt"
ftèp ikik vond dat mijnheer zeker
rechte eind had.
'e dagen zongen de muizen niet meer.
ram zegt;
odert niet nu weet ik, dat se *t
ALPEN S AG ES,
L
Do Poppen van dsn Latemar-Berg^
Tegenover den Rozentuin riet men langs de
helling van den L&temar-Berg allerlei zeer fijne
vertakkingen in den rotswand. Deze worden de
-„Poppenscbaar" genoemd en van haar heeft men
T" ie volgende sage verhaald:
een eenzaam wond, niet ver van een bergpas,
zaten op zekeren dag versoheiden herderinnetjes
bij elkaar, toen er op eens een man aankwam,
die haar mededeelde, dat hij op die plek zijn mes
verloren had. De kinderen verzekerden hem
echter, dat zij niets gevonden hadden, maar
begonnen onmiddellijk te soeken.
Maar al zoohten zij ook nog zoo \jverig, nergens
konden zij het mes vinden.
Intussohen was de zon achter de bergen onder
gegaan en werden beneden in het dal de klokken
geluid. De kinderen moesten nn het aan hnn
hoede toevertrouwde vee verzamelen en de oude
man verwijderde rioh in de richting van den
Lktemar-berg.
Toen de kinderen met hnn vee op den terugweg
waren, ontdekten zij in het gras plotseling echter
iets glimmends. Het oudste meisje, de twaalf
jarige Menega, snelde er heen en kijk: fcusschen
de bloemen lag een fraai, verguld mesl
Het glimmende voorwerp werd algemeen be
wonderd, tot Menega zei, dat «qj vlug terug wilde
loopen, om den ouden man nog in te halen
en hem het mes terug te geven. De anderen zouden
dan het vee naar huis drijven.
Zoo vlug als het meisje langs het steile bergpad
loopen kon, ging zij dus weaer terug en haalde
na eenigen tijd den ouden man in. Deze was
heel blij, dat hij zijn mes terug had en beloofde
de eerlijke vindster wat te zullen schenken. Zij
moest zelve maar zeggen, wat er het liefst had.
Menega werd er verlegen, onder, maar kon
eindelijk toch spreken en wenachtte een mooie
pop.
„Goed," zei de onde man nu. „Kom morgen
dan maar met de andere kinderen, die bij je
waren, hierheen, dan zal ik jullie een fraaie
poppenschaar laten zien en kunnen jullie de
mooiste uitkiezen. Nu is het daarvoor te laat
en moet je gauw naar huis gaan."
Het meisje zei, dat zij stellig komen zou,
wenaohte den ouden man goeden avond en liep
weer ving naar beneden. Toen het pad over een
beekje leidde, stond op het bruggetje een vreemde
vtouw. Menega sohrikte hevig, maar de vrouw
beantwoordde den scbuohteren groet van het
kind heel vriendelijk en knoopte een gesprek met
haar aan. Het duurde nu niet lang meer, of
Menega had verteld, wat haar «00 luist over
komen was.
,,0, jij gelukskind r riep de vreemde vrouw
uit. ,»De oude man, van wien je spreekt, is schat
rijk en woont op den Lètemar-berg. Wonderbare
sohatten heeft hij, ook poppen, en in groote j
verscheidenheid: sommige (kragen roode, witte, I
gele, rose en blauwe zijden kleeren, andere hebben
zelfs parelsnoeren om den hals en gouden kronen
op het hoofd. A1b hij morgen dus alleen de poppen
in de sjjden kleeren vertoont, moet je daarmee
niet tevreden zjjn, maar zeggen:
Poppen van steen met ie fraai zijden kleeren,
Blijf op den L&temar-bergl Wij begeeren
- Jullie vast niet en wij zullen je leeren
Je met den rug naar den bergwand te
keerenl
Dan zal de gierige, onde man zijn kostbaarste
poppen wel voor den dag halen. Vergeet het
rijmpje dus vooral niet!"
Na deze woorden verdween de vrouw plotseling
en liep het meisje verder.
Den volgenden dag begaven Menega mi de
andere herderinnetjes zioh vol verwachting naar
den berg om te zien, of de oude man zijn belofte
houden zou.
Toen zij de afgesproken plaats bereikt hadden,
daar waar Menega den vorigen avond afscheid
van den ouden man genomen had, hoorden zij
hoog boven zich een vreemd geruisch. De kinderen
keken op en zagen, hoe de bergwand openging
en er een eindeloos' lange rij poppen uit te voor-
sohijn trad, die zich op een langen uitlooper,
van den berg naast elkaar opstelden. Alle poppen j
droegen zijden, kleeren, roode, witte, gele, rose
en blauwe.
Stom van verbazing en bewondering keken
de kinderen naar dit zeldzame sohouwspel. Alleen
Menega's geziohtje had een ontevreden uit
drukking en na een poosje zei het meisje de
regels op, die de vreemde vrouw haar geleerd had.
Plotseling ging er een fluiten en suizen door
den berg terwijl uit de lager gelegen bossohen
een luid hoongelach opsteeg. De poppen
waren versteend 1 Versohrikt snelden
de kinderen don berg af en stonden niet eerder
stil, voor zij thuis gekomen waren.
Nog heden ten dage kan men de prachtig
gekleurde zijden kleeren der verschillende poppen
in de zon zien glinsteren.
Kshouterccnoeri
WAT OUDE SLOFFEN KUNNEN DOEN.
In Bagdad woonde eens eon gierigaard, die,
hoewel hij zeer rijk was, leefde alsof hij geen
oent bezat. Hij liep altijd in dezelfde vieze,
afgedragen kleeren en op sloffen, die zoo oud
waren, aat ze met touwtjes om zijn voeten waren
vastgebonden. Daarbij voedde hij zich met grof,
bruin brood, en zijn drank bestond uit water.
Jaren lang had reeds de gierige man dit leven
van armoede geleefd, totdat hij op zekeren dag
één zijner neven ontmoette, dien hij in langen
tijd met had gezien.
„Dag oom Ach met!" riep de neef. „Wat ben
ik verheugd u weer een? te zien! O, ik herkende
u dadelijk, toen ik u heel in de verte zag aan- 1
komen J
„Wel, neef Hassan, dan heb Je goede oogen,"
eprak Aohmet, „Rn waaraan herkende je mjj
„Aan uw kleeren, oóm," lachte Hassan. „*t Zijn
nog altijd dezelfden, die u tien jaren geleden
reeds droeg. O, en en uw sloffen herkende ik
het allereerst 1"
„Ja, jongen," sprak Achmet, „zuinigheid en
sparen zijn twee goede dingen! Maar nu ik je
na zoo'n langen tijd weer eens ontmoet, wil
ik je feestelijk onthalen l"
Hassan, die zijn gierigen oom maar al te goed
kende, keek hem heel verbaasd aan. „Wel, oom
Achmet, dat vind ik best!" riep hij vroolijk.
„Waar gaan we ons maal gebruiken? Want ik
heb ergen honger!"
„Kom maar mee," noodde Aohmet, „we zullen
wel iets goeds vinden."
Zoo volgde Hassan zijn oom, die eerst, voor
eenige centen een oudbakken, grof brood kocht.
„Ik heb ook heerlijk versch, fijn wittebrood,"
zei de bakker, die verbaasd was den alom be
kenden gierigaard in gezelsohap van diens neef
te rien, en daarom traohtte hem iets smakelijkere
te verkoopen.
„Wel, is dat wittebrood zoo heerlijk?" vroeg
dan ook neef Hassan.
„O, 't is zacht als verschgekarnde boter,"
antwoordde de bakker.
„Koop het dan, en geef dit onde brood terug,"
fluisterde Hassan zijn oom toe.
„Waarom z«u ik het fijne brood koopen, nu
ik het andere reeds heb betaald?" vroeg Achmet.
„En als het zoo zacht is als verschgekarnde boter,
waarom zouden we dan niet liever een stuk
boter koopen?"
„U moet doen, zooals u het beste vindt, oom,"
zei Hassan.
Nagekeken door den bakker, ginnen Hassan
en Achmet verder, totdat ze kwamen bij een
boterverkooper.
„Ali," begon Achmet tot den man, „heb je
beste boter vandaag?"
„Beter boter dan die ik vandaag verkoop,
bestaat er in heel Bagdad niet," was het antwoord.
„Ze is zoo fijn als de fijnste honing!"
„Als se zoo fqn is als honing, dan kunnen
we best honing koopen," fluisterde Achmet
Hassan toe. „Zooals u wilt,( oom," zei weer
Hassan, en hij volgde zijn oom naar den honing-
verkooper.
„Wel, onde Aohmet, wil je vandaag je neef
eens onthalend" vroeg de koopman, zoodra de
gierigaard zijn neus in één aer honingpotten
stak. „Ruik maar eens, hoe geurig hij isl En zoo
klaar en helder als olijfolie, hoor!"
„Zouden we dan niet liever olijfolie koopen
en daar ons brood in doopen?" VToeg Achmet
weer aan zijn neef. „Olie is tooh veeJ gezonder
dan die zachte, flauwe honing?" Hassan's gezicht
betrok al meer en meer, toen zijn oom dit had
gezegd, en kortaf antwoordde hij hem dan ook:
„Dhn maar olie, maar koop het dan vlug, want
ik rammel gewoon van den honger I"
„Wel, 't eten zal je dan ook des te beter
smaken," zei Achmet vriendelijk.
De honingverkooper gromde „gierigaard" en
nog een paar minder vleiende woorden,doch
Achmet, aie daaraan reeds lang was gewend,
luisterde niet naar hem en liep door daar den
oliekoopman. „Wel, Baroch," zoo sprak hij den
man toe, „ik hoorde, dat je vandaag zulke heer
lijke olijfolie verkoopt! Is ze werkelijk zoo best?"
„Of ze best is, Aohmet? Nou, en of, hoorl
Ze is zoo vloeibaar als zuiver bronwater, dat
verzeker ik je!"
„Is ze zoo vloeibaar als bronwater?!" riep
Achmet lachend uit. En toen tot zijn neef: „Wel,
beste Hassan, waarom zouden we dan zooveel
geld uitgeven? We kunnen toch best ons brood
in het heerlijke bronwater doopen? Kom., mijn
jongen, kom mee, ik weet een bron, en wel een
vlak bij mijn huis!"
Grommend van woede volgde Hassan den
gierigaard, totdat zij bij de bron waren gekomen.
„Eet maar met smaak pw brood gedoopt in
bronwater, beste oom Achmet," zei hij toen.
„En als ge bij mij komt, zal ik u ook eens ont
halen. Ja, missohien stuur ik u wel een paar
nieuwe sloffenMet deze woorden keerde
Hassan zijn oom den rug toe en ging daarna met
versoh brood en honing zijn maal doen.
Aohmet daoht er niet aan, dat Hassan boos
op hem was. Hij glunderde reeds bij de gedaohte,
dat Hassan hem nu wel spoedig bij ziob zou uit-
noodigen en hem 't allereerste de beloofde sloffen
zou zenden. Met deze gedachte ging hij dan ook
een paar dagen later, toen hij goeae zaken had
Ïedaan, het badhuis binnen om een bad te nemen.
)it kon er nu best af, vond hij. Maar toen hij
uit het bad kwam, en zijn oude sloffen, die hij
buiten de deur had laten staan, weer wilde aan
trekken, vond hij daar niet zijn oude lorren,
doch een paar splinternieuwe sloffen!
„Die goede Hassan heeft toch ziin woord ge
houden!' riep hij verheugd uit. „Ach, nu spijt
het me, dat ik geen olie kocht, toeD hij mij on
langs -bezocht!"
Hassan had er echter niet aan gedacht, zijn
oom met een paar nieuwe sloffen te verrassen,
't Waren de sloffen van den Kadi (rechter),
die hij, Achmed, zoo vlug, hij kon aantrok en
er mee het badhuis verliet. Maar heel ver kon
hij er niet mee loopen, want ,ai spoedig hoorde
hij achter zich een nijdige stem hem toeschreeuwen
„Jij leelijke dief, geef dadelijk mijn sloffen terug!"
't Was de Kadi zeil, die Achmet diens oude
sloffen in 't gezicht wierp en zijn eigen sloffen
terug eischte. Ja, hij dreigde zelfs den gierigaard
met stokslagen, zoo hij hem nog eens op diefstal
betrapte.
Met woede in 't hart, vooral tegen Hassan,
was Aohmet op zijn oude sloffen naar huis ge
sukkeld, en daar werd zijn woede zoo hevig,
dat hij de sloffen het venster uitwierp. „Ziezoo,
nu liggen ze in de rivier!" gromde nij boos.
In de rivier waren eohter de sloffen niet tereoht I
gekomen, dooh wfel tegen het hoofd van Aohmet'» 1
buurman, die juist voorbijging, Booe over dese
beleediging, wierp toen ae buurman, de oude
lorren weer door het venster naar binnen en
daar raakten ze eenigo fleBschen rozen-oiie, die
Aohmet den volgenden dag met een zoet winstje
wilde verkoopen. En nu kon hij dit niet, want
de flesschen vielen om, braken in scherven en_~«
I weg vloeide de geurige olie!
Ten einde raad begroef toen Aohmet de sloffen
op een plek achter in zijn tuin. Dit werd gezien
door den buurman, die de sloffen tegen rijn
j neus had gekregen. Hij daoht, dat de gierigaard
1 een schat begroef, en omdat dit was verboden,
1 liep hfl vlug naar den Kadi, om Achmet aan te
klagen. Zoo moesten nu weer de sloffen worden
opgegraven, en Achmet met de dingen geen raad
meer wetende, wierp ze dienzelfden nacht in de
bron. Daaruit werden al heel gauw door een
paar jongens opgevischt en herkend als Achmette
1 oude sloffen!
„Gij hebt de bron verontreinigd, Achmet,"
sprak toen de Kadi, die hem had ontboden..
„Daarvoor krijgt ge vijftig stokslagen en vqf
dagen gevangenisstraf
j „Aoh," zuoh^te de gierigaard, „ach, goede
Kadi, vergeef het ine toch, ik kon het heusch
niet helpen! Telkens als ik de sloffen wegwierp,
komen ze weer bij me terug! Ach, geef me toch
I goeden raad! Wat moet ik er mee doen?"
I „Ze bewaren in een kistje!" sprak lachend
de Kadi, die niet zoo heel streng bleek te zijn.
„En daarna nieuwe koopen. Niet één paar, doch
vele paren, die ge moet uitdeelen aaD de armen
van Bagdad. Doet ge dit, dan zult ge geen stok
slagen, doch alleen vijf dagen gevangenisstraf i
krijgen voor het verontreinigen der bron," j
I „Best," zei Achmet, en hij onderging zijn straf.
I En ziet, op den dag, dat hij de gevangenis
verliet, kocht hij honderd paar sloffenEèn paar
voor zich zelf, terwijl hij de 99 andere paren
I verdeelde onder de armen van Bagdad.
Daarna gaf hij een echt feestmaal, bestaande
uit schapenvleesoh en gebak en honing eD nog
meer zoetigheden. En op dit feestmaal noodigde
hij zijn neef Hassan en zijn buurman en nog vele
anderen uit de buurt, en hij beloofde, dat hij
voortaan niet meer gierig wilde zijn. Het geval
met de oude sloffen had hem veel geleerd, zei hij.
Sinds dien tijd werd Achmet één der grootste
weldoeners der armen van Bagdad, en hij bleef
dit tot aan zijn dood. En toen werden ook de
oude sloffen die hij in een kistje had bewaard,
met hem begraven.
TANTE JOH.
(Naverteld).
Ingezonden wedstrijd antwoorden.
Dat komt er van.
Er zou een wedstrijd gehouden worden op
f het strand,
Er moest geloopen worden met een emmertje
water op je vlakke hand.
Jan was d'r ook bij, en zijn moes zei
„Jan loop niet al te wild, want dan val je,
En danheb je de prijs verloren,
Maar Jan, die wou niet hooren.
En zoo je op het plaatje ziet,
Hij kwam tot daar, en verder niet
Ingezonden door GOUDMUILTJE,
oud 18 jaar.
Een leelijke flauwe grap.
Het was Woensdagmiddag en drie Jongen»
van een jaar of tien slenterden het strand op.
l „Wat zullen we vanmiddag spelen?H vroeg de
j oudste van de drie.
„Weet lk niet", zei de jongste, „we zullen wel
zien". Z9 waren inmiddels het strand gena
derd. Daar zagen ze den kleinen Hans v. Buren,
I telkens emmertjes water halen. „Zeg", begon
I de oudste weer, „zijn broer Piet zoud-en wij al
tijd nog eens krijgen, omdat ie *t toen verra
den heeft dat wij die appels gepakt hebben,
weet je nog? En nu zouden we die kleine Hans
kunnen verstoppon of zoo".
„Hè neeéó, zei nu de jongste, „ik weet wat;
laten we een valkuil maken en dan Hans er
over heen laten loopen".
Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen de kuil klaar
was, riepen zij Hansje. De oudste Jongen ging
aan de eene kont van de kuil staan, on lokte
Hansje met een appel, die hij nog ln zijn zak
had. Hansje liet zich niet lang roepen en kwam
op de appel aanloopen, maar toon 'hij er haast
bij was, viel hij ln de kuil. De drie jongens gin
gen aan de loop.
En de vader van Hansje vond zijn jongen
met een leelijk verstuikte voet I
Ingezonden door NIKKERTJE,
oud 12 jaar.
Janneman zit op den grond,
Janneman kijkt in het rond,
Janneman weet er geen raad,
Janneman is 0 zoo kwaad,
Al de melk viel uit zijn pan,
Domme, domme Janneman t
Ingezonden door „PIM".
Klein Jantje.
Klein Jantje had een plantje gevonden en I
in den tuin gezet. Hij mocht het zelf verzor-
gen. Eerst ging hij water halen uit de sloot
achter zijn huis. Hij schepte zijn emmertje vol.
Want hij dacht dat het plantje erge dorst had.
Toen hij terug ging, keek hij maar aldoor naar
he water in zijn emmertje. Daardoor viel hij op
den grond en kwam in het water te zitten dat
uit zijn emmertje stroomde. Toen moest hij
weer terug. Maar voor de tweede maal keek hij
beter uit
Ingezonden door IJZERVUIST,
oud 10 jaax.
Voor 't eerst naar school.
Letje gaat voor 't eerst naar school
't Leuke schortje pas gestreken
En 't nieuwe hoedje op,
Waar ze 'n bloempje op mocht steken,
't Kleine mondje staat niet stil
Zou de juffrouw mij veel vragen?
Zijn er heel veel kindertjes,
Zullen ze mij heusch niet plagen?
Telkens kijkt ze nog eens om,
Nog wat.... talmen, even dralen
„Moeke" schreit ze nu ineens
Kom je mij ook héél gauw halon?
H.H.DE BRUIN LéON.
Sam en Ma*.
Sam was de gastheer en Mas de gast, even
als Jaap en Moos en Klaas en Piet. De gast
heer nu bood zijn gasten een diner aan. De ta
fel was rijkelijk voorzien Van alles, met gon
den en zilveren vorken 6n lepels. Mas had lang
vingers en het zilver blonk zoo mooi! En toe_
hij dacht, dat de gastheer niets zag,
gauw een zilveren lepel en duwde hem in zïf
binnenzak. Maar.... Sam had alles gezien e
hij overdacht eens, hoe hij de lepel terug kn
gen kon. Toen de maaltijd afgeloopen wa.
hield ieder een toespraak of vertelde een graj
Toen de beurt aan Sam kwam, stond hij c
en zeide: Ik ben een beroemd goochelaar".
Zie: hij nam een zilveren lepel van taf;
stopte hem in zijn binnenzak, knoopte zijn jas.
dicht en zeide: „Hokes, Pokes, kom eens hie
Mas, en haal den lepel uit je binnenzak."
En kijk, daar zag men de lepel in Mas' ham.
Alle aanwezigen klapten.
Ingezonden door HARDLOOP ET
oud 14 jaar.
ONS PORTRET
door
C. a DB LILLE HOOERWAARD.
Wij laton ons portretje maken,
Ik, en mijn liev'llngspopje Oré,
Moes wil het dan aan Oma zenden,
Die woont ver weg heel over zee I
Hoe lief staat Qreetje 't blauwe jurkje,
Heel netjes kamde ik haar haar
En ik dacht, dat 'k haar wel wat pijn deet
Maar zij was zoet en lachte maar.
Ik wou mijn nieuwe zijden jurk en
De schoenen met de gospen aan,
Maar Moeder zei: Het liefst ziet Oma
Je heel gewoon op 't kiekje staan.
En Moes beloolde mij een koekje,
Als ik heel even rustig stond.
Klein Oreetje, als jij stil blijft zitten,
Krijg jij een kusje op je mondl