S ONS HOEKJE. HET SPOOK fl Van altes wat. u VOOR ONZE JEUGD j^la bloemen In de verschillende Als je goed oplet, zul je merken, dat ito niet aan do bijpassonde bloemen fcjjrfjn. Zien jullie kans aan te geven, afmoet? Misschien helpen vader of i je mee. TANTE LENNIE. DE NIEUWE ONDERWIJZER. door AMBER. m Dlnkelman, die les gaf In de klas os, had een betrekking gekregen In een plaats en het hoofd der school had toén een tijdlang onderwezen. Maar op iir moest er natuurlijk een nieuwe on- er bij komen. on zijn makkers zaten geducht in span- ?u het net zoo'n aardige man zijn als Din/re/man? Dat kon haast niet, von- smigen. Maar Hans was daar nog zoo abt van. Hij had mijnheer Dinkelman il aardig gevonden, maar dat kon de onderwijzer immers ook best zijn. In aval redeneerde hij moest je die naar afwachten en niet uitgaan van mderstelling, dat „de nieuwe" wel zou Hen. du de spanning in ieder geval niet aren, want Donderdags had het hoofd eeid, da hij van Maandag a.a. af geen geven in do klas van Hans. heet de nieuwe mijnheer?" vroeg Bru- Saafton, die zoo'n beetje de woord- van de klas was, ners," antwoordde het hoofd, en hij zoo'n beetje bij. irlijkl dacht Hans bij zichzelf. Wat had ook aan zoo'n naam? Hij had veel liever i, of het een aardig iemand was, zoo- jeer Dinkelman. Maar dat durfde hij En toch was hij daar zoo be oaar. eens, of hij aardig isl" fluisterde hij inino. haalde zijn schouders op. „Ben je pl Zooiets kan ik toch niet vragen! Imaar, als je zin hebtl" had Hans er wel in, maar hij dorst iet te doen. ft hij ook een baard?" vroeg toen Jan ut op eens, blijkbaar denken aan mijn- nkelman. heelemaal geen baard," zei het hoofd woer. ij had alwéér gelijk, vond Hans. Wat et er nu op aan, of iemand een baard niet. Als hij maar aardig was; dit was haak. en de rest zullen jullie Maandag zelf sneed het hoofd verdere vragen uiterlijke verschijning van den nieu- erwijzer af. 1 jing weer door en hoewel Hans an- ijd goed oplette, botrapte hij er zich paar maal op, dat hij er weer over te denken, hoe de nieuwe onderwijzer, Oörs heette en géén baard had, er toch uitzien. En daar ergerde hij zich over. I immers juist had uitgemaakt, dat het Éniet veel toe deod. lag, Zaterdag en Zondag hield Hans erhaaldelijk met dit probleem bezig. Waa dan toch ten slotte ook wel iets ij| als je een nieuwen onderwijzer "de Hans zichzelf. "ik was het dan toch Maandagmorgen verwachting stapte Hans naar school. haalde hij Jan Berghout in, die bij- mijnheer Dinkelman gesteld was ge- Mlaarora voor de zooveelste maal be- jjt^de nieuwe" wel lang zoo aardig ze^ Hans, Je weet nog niets Wacht in ieder geval, tot je hem bromde nog wat terug, maar hij wel, dat Hans eigenlijk gelijk had. Mchool stond de hoele klas van Hans verdiepten alle jongens zich in J00 «de nieuwe" riju sou. Dat de kwestie aller belangstelling had, bleek uit eet j feti, dat zelfs de laatkomers nu reeds present waren. „Zou bij al binnen zijnT" vroeg één van de jongens en Bruno van Haaften antwoordde: „Ik denk het wel. Ik ben hier ten minste al van kwart vóór negen af en ik heb geen onkel vreomd gezicht gezien. Misschien heeft hij binnen nog wel wat met den baas te spreken. Die zal hem dan wel uitleggen, dat hij Jan Berghout erg in de gaten moet houden, die nu al het land aan hem heeft, alleen omdat hij zijn vriend Dinkelman hoeft durven opvolgen. „Dat is flauw," protesteerde Jan, toen het gelacht der anderen bedaard was. „Als het blijkt, dat „de nieuwe" Maar verder kwam hij niet, want de bel ging en de schooldeuren worden door een onder- 1 wijzer geopend. Vooral de jongens uit de klas 1 van Hans haastten zich om binnen te komen. Hans zolf raakte in het gedrang wat achter aan en toen hij bezig was zijn pet en jas op te hangen, waren do meeste andere jongens al in het lokaal. De deur stond open en telkens, als er iemand binnenging, meende hij een uiting van verbazing te hooren. Zou „de nieuwe" er zoo raar uitzien? Eindelijk stapte ook Hans naar binnen en ook hij kon zijn verbazing niet heelemaal on- derdrukken: vóór de klas stond het hoofd en naast hem.... een juffrouw. De nieuwe onder- wijzer was een onderwijzeres! Daarom had het hoofd dus zoo geheimzinnig geglimlacht, toen de jongens vroegen hoe de „nieuwe mijnheer" heette en of „hij" een baard had. ALPENSAGEN. n. De Torenklok van Rodeneck. Tegenover Rodeneck ligt Nata. Belde dorpen worden door een kloof van elkander geschei den en door dozo kloof stroomt de Rienz-beek. Een brug voert er over en verbindt de beide gemeenten, die eens van torenklok wilde ver wisselen. De bewoners namen de klokken daartoe uit do torens en wildon zo naar de plaats van hun nieuwe bestemming brengen. Toen de lieden uit Rodeneck met hun klok bij de brug kwamen, konden zij haar echter niet verder krijgen. Men spande tien, twaalf paarden vóór den wagen, doch het was alles te vergeefs. Intusschen werd het naoht en keerden de menschen naar huis terug. Zij lieten de klok staan, waar zij stond. En toen zij den volgen den morgen terugkwamen op de plaats, waar zij haar achtergelaten hadden, was de heele brug verdwenen en bleef hun niets anders over dan de klok langs den smallen, steilen wog weer naar Rodeneck terug te brengen. Toen zij - nog niet van hun verbazing be komen op het punt waren den terugtocht te aanvaarden, begon de klok te spreken. Zij zei: Torenklok, zoo heet ik, Alle weer, dat weet ik, Onweer steeds verdrijf Ik, Ini mijn toren blijf ik. Men braoht de klok naar Rodeneck terug en daar hangt zij altijd nog, hoog vereerd door de bevolking. Zij verdrijft het onweer en stuit branden, zooals er geen tweede in den omtrek dooi Kaboutertje's Straf. Daar was eens een kleine kabouter, Die word er hoo langer hoe stouter» Hij wilde geen lessen meer leeren, Maar steeds op de daken marcheerenj Hij wou er niet zingen, niet spelen En bleef er zich duchtig vervelen. En driftig zei Vader Kabouter: Zoo wordt jij maar stouter en stouter, Dan zul je ook blijven marcheeren, Dan hoef jij geen lessen te leeren. Je mag ook niet zingen, niet spelen, i Dan zal je je moeten vervelen I Toen huide die kleine kabouter 1 'I En dacht: Och, nu ben ik niet stouter, Ik moet me zoo vrees'Iijk vervelen, Ik mag niets en 't kan me zoo schelen, O, mocht ik maar leeren, maar leeren, Tt Zou nooit 'meer langB daken marchee ren. Toen zelde de wijze kabouter: Nu gaat het heol goed, kleine Wouter, Nu mag je eens dansen en springen Eens blij zijn en schoolliedjes zingen? Maar denk er om: niet meer marcheeren, Of 'k zal je nog anders trakteeren! SALQMONa, door FEMMIE VAN MUNSTER. Daar stapten de Jongens weer heen. Henk Damman en Piet Blok, op wok van de stad naar huis, zooals 7e dat samen avond aan avond deden, nu al oen jaar lang. H-enk's vader was 'hoofdonderwijzer in een boe rengehucht. dat ruim een half uur van een kleino stad getogen was en Piet was de zoon van een boer, die vlak bij de school woonoe. De twee jongens waren altijd al vriendjes ge weest; Piet was bij den moe-ster te spelen of Henk wa# op de boerderij van Blok. waar se, vooral in den zomer, volop genoten van het gezellige boerenleven. Iq den winter brachten de jongens menig uurtje door in de huiskamer van meester Damman, die de bibliotheek voor de sohoo-1 thuis in bewaring had en de jongen» dan vergastte op een stapel boeken, waar ze naar hartelust in mochten snuffelen. Piet, die een jaar ouder was dan Henk. zou op z'n dertiende jaar van eohonl moeten en knechtje worden bü zün vader. Maar de jongen kon zóó goed leeren, terwijl hij niet aen minsten lust had later boer te word-en dat meester Dam man aan Blok ging vragen, of Piet niet voor onderwijzer mocht leeren. Boer Blok vond dot eerst wel jammer hij had een flinke boerderij en had gehoopt zijn zoon daar later als baas te zien, maar hij begreep wyl dat hij Piet niet dwingen moest iets to worden tegen z n zin. „Dat wordt toch nooit het rechte." zei Blok tegen den meester, en daarom moet die jongen dan maar een gedeerde heer worden". En zoo ging Piet nu naar de normaalschool to de stad. In denzc-lfden tiid was mevrouw Damman eens met Henk naar den dokter gegaan, want het scheen alsof de jongen een krommen rug zou krijgen. Hoe vaak hij ook te hooren kreeg: „Toe, Henk, riohtop. wat zit je toch weer krom", telkens verviel hij in dezelfde fout en daarom vonden zijn ouders het beter dokter's raad eens te hooren. .,Die jongen moet een paai jaar gymnastiekles hebben." was zijn oordeel, „dan komt dat wel tereoht". Maar daarvoor moest hij natuurlijk ook naar de stad. en zoo koncien de twee vrienden nu dagelijks samen gaan, wat ze nog zoo'n straf niet vonden. Tenminste de terugtocht gingen ze sanven, want 's morgens moest Pier al naar de les. terwijl Henk 's middags pas na schoo-ltijd kon gaan, maar '8 avonds zes uur waren ze juist op tijd voor 't eten weer thuis. Henk had eerst wat bil vader gezeurd, of hij nu een fiets mooht hebben, maar .meester had, behalve Henk, ook nog voor vier zus jee het brood te verdienen en daarom had hij gezegd: „Hooi tens jongen, Je hebt nog jonge boenen en twee maal daags zoo'n wandeling zal je heusoh geen kwaad doen, een fiets krijg Je. als je die zelf verdient" En buurman Blok, hoewel deze het nu niet om .'t geld behoefde te laten, wijlde niet. dat Piet Kr fiets naar de stad zou gaan als zijn vriendje >pen moest en zed: „Pielt, je moüder heeft Je 't loopen geleerd, toen je een kleine jongen was en nu wou jij 't zeker na dertien jaar al weer ver leerd zijn; dan had moeder al die moeite voor niets gedaan" De jongens hadden met lang ge treurd om die weigering maar gingen welgemoed dagelijks hun tooht ondernemen. In den zomer was het wat een prettige wande- Üng. maar 'e winters hadden ze wel eens kwade itoototen, moesten ze worstelen tegen den storm wind in of moeizaam gaan door een stuivende koude sneeuwjacht. Natuurlijk brandden daar op dien eenzamen buitenweg geen lantaarns, daarom namen ze een klein lantaarntje mee, dat moeder eiken morgen vulde met olie; veel licht gaf het wei niet, maar de weg konden ze tooh zien. En ais ze na zoo'n moeilijken tocht in barre winteravonden thuis kwamen, wachtte hun daar een gezellige kamer met een knappend houtvuurtje, een lekker warm maal, terwijl moeder a! droge koueen en warme pantoffels had klaar gezet Dezen avond was het ook weer een ©oh/te noord wester storm. Hoe akelig gierde de wind door de kale boomen, die aan weerszijden van den grint weg stonden en donker dat hot was. Je zag de boomstammen alleen als wat zwarts naast den weg. Het flikkerend allepitje fai de lantarentjes maakte dwaze, grillige schaduwen op den modde- rigen weg, waar de Jongens telkens In de plassen stapten, want duidelijk zien, wéér Jo precies Mep, was niet mogelijk bij dat liohtjo. ên willekeurig gingen ze maar (iiohft naast d kaar loopen, hul t wee, of Je krileohende stemmen hoorde in de woeste windvlagen En zonder dat ze het elkaar wilden bekennen, dachten ze aan spook- hiedenissen, die ze wel eens gelezen of ge- hadden; aan heksen, die in stormnaohten op een bezem door de luoht. vliegen. Tot Piet zóó vol van die gedachten op een* vroeg: „Zeg, Henk, geloof jjj nu echt, dat er spoken bestaan? Henk, zelf vervuld van griezelige gedachten, schrok zóó van die vraag, alsof hij al een spook zag. maar onverschillig gaf hij Piet een duw en zei, „Ben Je gek, Jog. die zijn er tooh niet, vroeger waren de menschen niet wijzer en geloofden aan allerlei dwaasheden". „Ja. maar," begon Piet weer, met angstige stem, .gisteravond was de oude Bon- gere nog bij om en die vertelde, dat hij in z'n jonge jaren eens een spook was tegengekomen, toen hij op een stormachitlgen avond udt de kerk naar huls ging. Het stond op den weg te zwaaien mot 'ange, witte armen Bongers wilde niet bang zijn. was tooh doorgeloop-en en toen hU er vlak bij wm zag hij iets als een witte wolk in de boomen opstijgen en hij hoorde een geduld als van een blatend schaap." Henk, wien het an*Mzweeit uitbrak bil dat ver haal, wilde tooh zijn angst niet laten bemerken en zed ruw: „Och. onzin, de oude Bongers wordt kin-dsoh en heeft zeker zooiets gedroomd". En nu deden de twee jongens aleof se heel© helden waren, ze lachten beiden hartelijk, maar eigenlijk bibberden ze van angst en ze waren dol blij, toen ze even later aan de boerderij van Blók aankwamen. ..Tot morgen groette Henk en een oogenblik daarna was hij ook thuis. Bij een heer lijk bord erw.ensoep dat dampend vóór hem op tafel stond, terwijl het knus-warm in de kamer w&s. gingen de angertitre sDOOkgedaohten gauw op de vlucht en toen de klok acht rioeg, kg hij in zijn warme bed en sliep als een roos. Den volgenden morgen, vóór schooltijd Uep hij nog even naar de boerderil, maar vond daar Piet te bed. Hij had keelpijn en was zwaar verkouden en daarom had zijn moeder hem in bed gehouden en heet© kruiken gegeven en kamiüe-thee, waar Piet met hooi vies gericht telken» eea «lok DE SLAK EN DE SPRINKHAAN door aiDfl ULL9 HOGSRWAAKD, Juffrouw Slak komt op een morgen Een klein eindje uit haar huls. O, wat ia 't een heerlijk weertje, Zegt ze. Nee, ik blijf niet thuis. *k Oa vandaag eens deftig wandlen, 'k Dresg mijn huisje op mijn rug. 't Is zon makk'lijk: waar 'k heen ga, Nooit hoef 'k weer naar huls terug. NauwUjke ia een eindje verder, Ofww-t snort, daar door de lucht Tl Plotsling komt het naar beneden! Juffrouw Slak schrikte geducht. Met een eed'len zwier neemt Sprinkhaan, Want zoo heet de vliegenier Nu zijn hoed voor juffrouw Slak af En zog!: 't Doet me veel plezier, Kennte <ww mei u 18 u. Oa vooral nu niet terug! rij voor plezier aan wamT!» Mot uw huis boo op «w mgt r- Mtj sou *t sMttg niet bevsJten, ik hond moor van mijn gemak! Maar wat 's d a tfBaat hoi nu rwMf'vQ»? Moei naar hulst Dag juffrouw Slak! - Ja, wx> val hot dan wel weaeot Sprinkhaan houdt van zijn gemak, - Maarhij moet tooh beenen makenf I k beo thutol zegt Juffrouw Slok. van nam „Lam, zeg", vond Plet, „nu moet Je van avond alleen naar huls." „Bah. ik wou dat ik ook verkouden was", zudhüte Henk. toen hij met Eohrik dacht aan den eenzamen tooht van avond. En even la.er. thuis, vroeg nij aan moeder, of hü vandaag niet thuis mocht blüven van les, want Piet ging ook niet. Maar moeder vond dit eigenlijk geen goede reden., want Henk was tooh nie; ziek; het was wel erg onprettig, dat hü nu alleen van de stad moest komen, maar och, hij kende den weg zóó goed en slooten waren er tooh niet langs dien weg Eb het weer war immere zooveel kalmer dan gisteren. Henk durfde van hun griezelige gesprekken van den vorigon avond niet te kikken, wam moeder zou vragen, of hü nu een jongen van den nieu wen tüd was. die nog geloofde aan zulke ver haaltje*. En zoo ging Henk na vier uur op weg. De storm was heel wat bedaard en daarom leek hem de terugtocht niet zoo erg meer. Maar toen hü om half zes uit de les kwam, bemerkte hü direct, dat er een harde wind woed, die od oe hoeken van de straten zoo verraderlük op je af koD komen. En met schrik bedacht hij: ,0, wat zal hot bul ten de stad vreesedyk waaien en donker zün". Maar talmen hielp ndet; met zü-n lantaarntje in de hand Liep hü moedig de stad uit, den grintweg op. Hu, wat donker en wat stormde het weer, pre cies als gasteravond! Nu maar vlug aanstappen, zooveel te eerder was hü -thuis. Hü probeerde aan allerlei gewone dingen te denken, om zün angst te overwinnen, maar hoe verder hü kwam, hoe benauwder hü werd Ver achter hem de stad en nog een ednd vóór ham het veilig thuis. Lam, dat vader nu Juiat dit uur lea gaf aan Antou Pietera, anders waa hü ham stel Lig wefl een eindje tegemoet geloopen. En moeder kon natuurlijk niet van huls, moest bü zijn zusjes blüven en voor H avond-eten zorgen. Dat die Piet ook nu Juist ziek moest worden; al* hü daarmee nu gewacht had tot het volle maan was; dan zou hij niet bang geweest zün, zag Je alles duidelijk om je heen, alsof het dag was, maar nu, boor die wind eens razen en Joelen in de hooge boomtoppen. En op eens koint hem weer duidelük in gedachten het griezelige verfhaal van den ouden boer Bongers, die in een storm-e vond een spook gezien had. Nog vlugger loopt hü nu, terwijl alles aan zün lüf prikkelt van warmte. Als Piot ooit, weer ziek werd, zou hü wél zorgen ook riek te zün, kroop hü in zün bed en zou «iah met een kippoveertje in zün neus kriebelen, zóó lang tot zijn oogen rood waren van 1 niezen en bü zou kuchen, als of zün keel erg ontstoken was. En heldhaftig zou hU die bittere kamille-thee drinken, dde moeder voor -hem zette, hoe vreeselük hü die ook vond. Maar dat allee was tooh beter dan hder alleen door den donkeren storm avond -te moeten kopen, waar in heksenstemmen gieren door de boomkruinen^. Gelukkig nog ruim een minuut of vüf en dan nog ruim een minuut erf to hü thuis. Maar.... wat.... to.... dat? vlak bU hem, achter de haag om dien boon van Dekker? Ben vw&rte gedaante komt Daar. mgaara otot (ie he« kiften, maakt een vreemd klep' geluid, en verdwilut dan omhoog om direct c na wear hoog Iloh op te richten. Even Maat Henk reretUfd van eohrik. dan een gtl; „Uenadige He mel!" en terwUl de lantaarn uit ,'n Dovende hen- den in de mod-der valt. holt h!) voort, aleot een leger van «poken hem op de hielen xlt. Zijn pet vliegt ai, maar hü bemerkt bet niot; loopen, loo pen, ndet omzien. Daar to t licht van thuto, nog even en Henk gooit de deur open, vfriegjt ie gang door en de huiskamer binnen, waar moeder rustig bü de tafel rit met de zusjes, allen gezellig bezig. Doodsbleek, met verwarde haren, vliegt hü moedor om den hals, die vreeeeiük verschrikt uitroept: .«Maar, Henk, wat is er toch gebeurd?" heel vreemde gedaante heeft gezien tn v «n toen na:uuriük doodsbang was verworden. PSj meteen herinnen hü rioh, dot »ün lantaarn op den A grond is gevallen en hü zonder wk tcutegekomeii ;w Je en dot hü dit toch niet verzwügen kan »Hoo*jl| eens jongen," zegt vader nu werkelijk wat boos, 'fl „morgen zal ik direot naar Dekker gaan en vr,.- 9 gen wat voor vreemde spoken hü er tooh op na- 9 houdt, maar die gekheid kost je Je halve spaar»'[9 pa; voor een nieuwe pet en eon lantaarn; too- 9 ▼ailig heb ik nog pas een nieuwe gekocht, die jo'9 morgen gebruiken kun», maar tegen oonta-nt geld,9 en nu maar gauw naar Jo bed!" En toon Henk S in bed lag, voe-ldo hij zich tooh wol wat beschaamd B want hü had aan vaders gezloht gezien, dat die B niet veel geloofde uau zijn spookvernaa.1 on hi«r, In 't veilig-warme bed begon hü er zelf ook al aan re- te twüfelen. of dat nu wel een ocht spook geweekt waa. Na een ourustigen slaap, vol droomen, moestj'9 hü den volgenden morgen met vader mee naatiw boer Dekker. „We zullen eerst eens om den boom-! $j; gaard heeniloopen. of we overdag ook een spook H I ontdekk-en." zed vader. Henk. Hop mee, moppr- m rerud in zich zelf; „Ook wat moois: te denken, dat Je overdag ocu spook zult zien'', on hü vond vader :'/- wérkelijk dom. Maar op een* begon vader te bulderen van Vra lachen en riep: „KU'k. Henk, daar to je spo-k B warempel nog!" En moteen zag Henk een groeten.:9 donkeren, boerenkiel aan de lün wapperen. Do fl wind blica he-m bol, zoodat de mouwen gespanne.i B waren en door 'het zwiepen van den lijnstok ging; 9 het talken* omhoog en woer omhoog. Henk werd zoo rood als een boet en Stotterde» !'9 winaarddat..., konik in tli Vdonkor niet rion „Neon," zei vader, .jnaar Ik hoop toch dat Je ia jij vervolg wa»t dapperder zult zijn en niet zoo fl bljgeloovjg om ta donker alle* wat beweegt voor B een spook uit te soheiklea. En ga nu maar gauw fl mee naar huis dan zullen we moeder vertellen, dat fl zü elke week na wasohdag een stel spoken :r>- fl hangt". Beschaamd en zwijgend Mep Henk met fl vader terug, maar Met het aan hem over de dwaze1 M geschiedenis aan moeder te vertellen. Toen hü e n .fl uur later naar Blok ging, hoorde hü. dat Piel 9 al weeT beter was en dien morgen weer naar de Ie1® fl waS gegaan. Moeder was er blij om, toen ze hoorde, want al moest ze lachen om den dwar/m angst van haar jongen, in haar hart had ze t - .VjH medelijden met hem en ze wilde niet graag. dt,v9 hij vanavond weer dien eenzamen weg allooi ifl moest gaan. En *8 avonds gingen do twee vrienden wéér men dien donkeren weg long®, waar het erven hard :>M stormde, als den avond te voren. En Piet, dde on- iS; danlks zün jongensbranle tooh wel wat bügeloovlfc waa, wilde woer beginnen oveir spookverhalen, 'p. Maar Henk, rood tot achter zün oorem. wat Piel. gelukkig in donker niet zag. zei met een ge- wichtigheid, alsof hü Piet's vader was: „Hoor oeniz, Jongen, te moet aan die dwaasheden nooit geloo- ven, er bestaan beehst geen spoken!" Maar nooil|l beeft hü. hoe goede vrienden ze ook waren, aen He* durven vertellen, welk spook hem genezen had van zijn vree* voor spoken. Voorzichtig zot hü hem in den groenen leunstoel van vader, terwijl ze tegen Truusje zegt: „Haal gauw vader op en breng een glas water mee." „O, moeder, een spook.... een spook.... zat,., me.... achter.... na." snikte Henk nu l<n een*. „Wat", vraagt moeder, „een Jongen, die Je ver schrikt heeft gemaakt en heb je niet gezien wie dat was?" „Neen.... een.. eoht.... sp spook", snikt Henk weer. zat.... ach ter.... de.... heg.... van.... Dekker.... eiu_ zwaaidein.... de.... Jacht.... met.... langearmen". Vader komt binnen, verschrikt door de bood schap van Truusje en vraagt: „Wat is er gebeurd met Henk, wat to er toch?" En moeder vertelt het verhaal van Henk, die met zün hoofd op do tafel nog Mgt te snikken. Nu moet vader toch even lachen; hü begrÜPt. dat het gehikkig niet zoo erg la en err geen ongeluk is gebeurd. HU geeft moeder een wenk. dat ze Henk maar eveD wat tot bedaren moet toten komen. Moeder schenkt esn kopje thee in en kat hem daarvan drinken en dan nog een paar slokjes water, en nu is hü wat gekalmeerd. „Nu Jongen", zegt va der, „vertel du nog eens kalm. wat Jou -toch over kom» toT, &nk Mgfc <to* faft teoo teuwb «o Nu de avonden ioovooI langer geworden rfln I en de herfst zijn intrede gedaan hoeft, komen de winteraohe genoogens weer aan do heurV De luat bekruipt ons, gezellige pandspel' Ijee to apelen en aardige kunstjes te vertoonon. Van beiden laten wij or hier één volgoot EEN GRAPPIG PANDSPELLETJE. Allen gaan in een kring zitten. Nu z«r je! aan je buurman een zinnetje, waarin jo T woorden onderling verwisselt en dan mm ion alle anderen het vlug nazeggen. Wie zich vur- gist, moet een pand geven. Zoo begint No. 1 b.v. tegen No. ïi „Verleden zakdoek verloor ik mijn week."1 Allen moeten dit nu herhalen. Is het don j geheelen kring rond goweost, dan voegt Na 1 er een nieuw zinnetje aan toe, b.v.: „Toen ging ik ijverig vinden tot Ik hem zocht." Belde zinnen moeten nu aohter elkaar hen- ha&ld worden. Stoeds komen er op dezelfde wijze nieuwe linnen zij, zooaJa: „Daar kwam ik door een hui» langs een straal Er zaten twee stoelen op damea IS vroeg beleefd: „hebt u mijn atraat ook Is don zakdoek zien liggen T" De dame. antwoord, den: „Ja, lieve zakdoek, hier is je kind." En zoo gaat het verdei, net zoo tot et genoeg {enden ztjft

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 19