)NS HOEKJE.
ivergetelijke Nacht.
Een verhaaltje, daf echt
is gebeurd.
VOOR ONZE JEUGD
was, ging je trammen
jen met een paard
de diligence
ischen alles waard
de tram electrisch,
èen motorfiets
[jeiizongrooto afstand
iwoon als niets
58 zie je zweven
m en gehucht,
maar heen en weder
[els in dè lucht
im je per „springmachine"
;op naar benee
heel goed naar dit plaatje
later dapper meel
TANTE LENNIH
Engelsch van H. WOOLLEY.
Vrij bewerkt door
de Lille Hogerwaard.
Hoofdstuk L
Een afscheid,
enrick heeft 'm 1 Hoera, Ken 1 Vol-
et critieke oogenblik in een heeten
rijd, Kenrick- had den bal en deed
schot. Het leek, alsof de bal juist
m.
i\ I" klonk het op eens.
d, de scheidsrechter, schudde het
ode haren en een vuurroods kleur
ck naar hem toe.
ssrt u nu riep hij uit. „Het was
bedaarde jongeman was het echter
jongen eens en beval Kenrick min
ïf met het spel door te gaan.
was goal, dat weet u heel
t zijn opgewonden antwoord,
k niet met je eens," zei de scheids-
terwijl hij door een schril gefluit
tette. „Bijna
sas toch goal I" hield Kenrick uit-
Jk neem geen genoegen met uw
is niet eerlijk 1
!nn mijnheer Rand klemden zich
op elkaar
isi hij streng. „Je hebt me van-
Kier gebrutaliseerd. Ik heb je toen
'<i. Ga van het veld af!"
f«tbedoelt u schreeuwde Kenrick
f wat ik zeg I" luidde het antwoord.
I was leeraar aan de kostschool van
F' en leidde het voetbalspel der jon-
Itei iemand zoo uitdagend tegenover
pi &1b deze opgewonden knaap op dit
Van het veld af of niet ?"vklonk het
P van mijnheer Rand.
h lippen vormden zich reeds tot een
gaar er was iets in de kalme houding
dat hem hiervan terughield,
plbein baten Boos en beschaamd
totijn oogenblikken van zinlooze
werkelijk een goede, aardige
en vroolijk, een echt sport-
jekenworm. Hij was wat men
[?k. Zijn drift bedierf echter veel
0t niet kwaad en was zijn booze
weer bedaard.
harder voor de overwinning ge-
En d i t was nu het bittere einde
terwijl in zijn afwezigheid de an-
"men zou 1
lirU111811681, ^"an^ ^aB k°men>
«ude de half-verwachte boodschap,
kre Da ^er^oven 8eb0urde op
cht gezicht trad hij de klas binnen,
a'de een diep stilzwijgen en het was
uidelijk, dat zij zich niet op hun ge-
Jen. Een gezicht, dat van Jan Hor-
oosten vriend, was al zeer bé-
meneer Rand na een pijn-
klonk geen spoor van boosheid
t ..het spijt ons allen heel erg, maar
kun n'e* ^an®0r te het elftal
hout reeds eerder gewaarschuwd
„U wilt mij er uit hebbenGoed ik
zal gaan zei Kenrick en hij verliet de klas om
weer naar zijn kamer te gaan, waar hij spoedig
ontboden werd bijden Directeur!
Daar hij maar al te dikwijls zijn lessen niet
en zijn werk slecht maakte, vermoedde hij te
recht, dat er „weer wat op zat". Meneer West
die om zijn eigen woorden te gebruiken
altijd wat op hem aan te merken had, liet hem
natuurlijk weer niet met rust.
Hun verhouding was echter niet uitsluitend
die van leeraar en leerling, want want Kenrick
was een wees en door meneer West die geen
«oon had als zoon aangenomen, met de bedoe
ling door hem opgeleid te worden voor de zelfde
loopbaan als hij voor zijn zoon gewenscht zou
hebben, n.L directeur van een dergelijke school,
als waarvan hij zelf aan het hoofd stond, en
mettertijd op te volgen.
Landerig en bedrukt begaf Kenrick zich naar
de kamer van de Directeur, die nog niets van
het gebeurde op het voetbalveld afwist
„Kenrick," begon meneer West, terwijl hij
opkeek van zijn schrijfwerk en er iets be
droefds in zijn toon klonk, „ik ben teleurge
steld in je, diep teleurgesteld. Je schoolwerk la
bepaald treurigl Nog steeds krijg ik daarover
de slechtste berichten. Je hebt zooals ik je
reeds meermalen zei jé hoofd niet bij de
studie. Geen succes op het gebied van sport
kan dit verzuim goedmaken. Je schijnt dat
maar niet te willen beseffen. Tot nu toe heb ik
heel duidelijk tot je gesproken, maar ik zal het
nog duidelijker doen. Het gebeurt niet dikwijls*
dat ik zinspeel op je positie kier, maar nu moet
Ik je tooh herinneren aan de groóte voorrech*
ten, die jö geniet voorrechten, waarvoor je
blijkbaar blind bent. Niet ie<iof wordt zulk öen
mooie gelegenheid om zich te ontwikkelen ge
boden, doch Jij schijnt daar fel hèt minst geen
prijs op te stellen."
Meneer West hield even op, doch Kenrick
zei geen woord. H ijhad geen enkele geldige
verontschuldiging aan te voeren en hoorde ai-
les dus zwijgend aan.
„Je weet, hoe ik Jo aan €«0 universiteit wilde
laten studeeren om later mijn optolgor te wor
den. Vanaf het begin heb tk je mijn plannen
medegedeeld, doch Jij doet niets anders dan aan
dingen denken, die met teeren niets te maken
hebben. En er is nog iets anders: eenmaal zul
je je eigen brood moeten verdienen. Hoe stel je
je eigenlijk voor, dit te kunnen doen? Deze
zaken moeten onder de ©ogen gezien worden,
Kenrick."
Verbitterd ging meneer West voort:
„Daar je je niet in het minst wenscht in te
spannen, zie ik mij genoodzaakt, mijn toe
komstplannen voor je op te geven. Mijn po
gingen werden te vergeefs aangewend en zoo
als ik begon met te zeggen: ik ben diep in je
teleurgesteld!"
Het Hoofd der schooi nam met een zucht
zijn pen weer op en Kenrick verliet langzaam
en met gebogen hoofd de spreekkamer.
Helaas, het was alles waarl De jongen zag
dat heel goed in en dit besef drukte hem ont
zettend. Het was heelemaal zijn eigen schuld.
Hij had zijn toekomst, die toch eens zoo mooi
geleken had, zelf verwoest en als hij het droe
vige verleden naging, waarin zijn voogd steeds
het grootste geduld met hem gehad had, kwam
j er een gevoel van zelfverachting en diepe
schaamte over hem.
„Hij is altijd heel goed voor mij geweest,"
1 moest Kenrick zichzelven bekennen. „Geen
wonder dus, dat hij in mij teleurgesteld is. Hij
denkt, dat ik er mij niets van aantrek. Maar
dè.t doe ik wel ik zou heel hard willen vos
sen maar het helpt mij n u toch niet meer!"
j Maar al te dikwijls had hij goede voorne
mens gehad, doch zoo'n ijverige bui was weer
spoedig gezakt, totdat beterschap eindelijk tot
de onmogelijkheden scheen te behooren.
„Ik ben geen boekenwurm," peinsde hij ver
der, „en ik zal er wel nooit een worden. Zijn
plannen ten opzichte van mij zijn mislukt en
I ik geloof, dat hij niets liever zou willen dan
I zijn handen van mij aftrekken."
Alleen in zijn kamer gezeten en zich niet be-
1 wust van uur of tijd, steunde hij met het hoofd
op beide ellebogen.
j Een gure Noordenwind voorbode van
sneeuw loeide om het gebouw en in den
schoorsteen, maar Kenrick sloeg er geen acht
op.
Niemand kwam er bij hem. Wel dacht Jim
Horner er sterk over, maar hij vond het beter
den volgenden morgen te gaan, weinig ver
moedend, wat de morgen brengen zou!
Het werd bedtijd en nog altijd zat Kenrick i
daar in zijn kamer te wachten waarop?
dat wist hij zelf niet Plotseling schoot er een 1
gedachte door zijn brein. Ja, dat zou hij
doen! Niemand zou hem missen, want de beide 1
jongens, met wie hij de kamer deelde, lagen in
de ziekenzaal.
Het sloeg middernacht. Nu zou hij het doen! i
Hij sprong overeind en trok zijn jas aan. Hij j
was een blok aan het been van zijn voogd
die gedachte liet hem niet meer los. Een blok
aan het been! En het was zijn plicht heen te
gaan, voorgoed heen te gaan. Hij zotl van
school wegloopen hoe eerder, hoe beterl
Den volgenden morgen kwam Jim Horner de
kamer van meneer Rand binnenstormen met de
verpletterende tijding, dat Kenrick weggeloo-
pen was.
„Maar dat is niet mogelijk!" riep de jonge
leeraar ontsteld uit. „Hoe h°e kom je daar
aan? Toch niet door dien ongelukkigen voet
balwedstrijd?"
„Nee meneer daar zegt hij ten minste niets
van." En Jim las het briefje, dat hij onder de
deur doorgeschoven vond, nog eens over. „Hij
is weggeloopen, naar aanleiding van moeilijk
heden met den Directeur. Gisteren is hij voor
de xoode deur geroepen. Meneer Weet moet
hem flink onder handen genomen hebben, an
ders zou hij daar nooit toe gekomen zijn."
„Maar hij zal toch wel terugkomen?"
„Dat hoop ik bovendien zal *t hier vreese-
lijk saai zijn «onder hem," voegde Jim er nog
aan toe. „Hij was een trouwe viiond."
Meneer Rand knikte toestemmend. Wel had
hij Kenrick meermalen over de één of andere
tekortkoming ondorhoudon, maar dit alles ver
zonk nu in het niet en alleen de herinnering
aan zijn goede eigenschappen kwam boven.
„Zou meneer West het ai weten?" vroeg
hij eindelijk bezorgd. „En hoe zal bij bet op
nemen?"
Meneer We*t was echter reeds op de
want Kenrick had een brief aan «ijn
achtergelaten, een brief om afscheid te nemen
en jrfjn tekortkomingen te belijden, en de toon
van dit schrijven was zóó oprecht en berouw
vol, dat het gevoelige hort Yan het Hoofd der
se hooi er diep door ontroerd werd. Meneer
Rand trof hem dan ook zeer bedroefd en ter
neergeslagen aan.
„Ik heb streng gesproken," g*i Wj toe, „maar
ik kon niet vermoeden, dat hij zich mijn woor
den zóó zou aantrekken. Je weet, dat fle plan
had, voor zijn toekomst te zorgen en al was üc
ook nog zoo dikwijls in hem teleurgesteld, mijn
liefde voor hem verminderde er niet door. Armé
jongen I Nooit had ik kunnen droomen, date-
„Neen,.dat wil ik gelooven. maar laten wij
in de eerste plaats handelen, zei de Jonge
leeraar practisch. Hij is weggeloopen en wij
moeten hem dus zoeken. Dat is hét allereerste,
wat ons te doen staat"
Onmiddellijk werd er nu een onderzoek In
gesteld, maar al kocht men ook nog zoo ijverig
én in alle richtingen, men kon geen spoor van
hem ontdekken.
Alleen, die niettegenstaande zijn veée ge
breken van hem hielden, voelden zich diep
ongelukkig en maakten zich ernstig ongerust
Zoo verlieper een groot gedeelte van den dag
I zonder eenlg bericht of teek en van den vluch
teling,
(Slot volgt).
Ik heb een neefje, een aardig kereltje, van bijna
tes jaar oud, dat Wimmie heet
1 Toen Wimmie vijf jaar wat, gingen zijn twee
Voortandjes los, en toen had irijn moeder die in
een wipje en zonder dat Wimmie pijn had ge
voeld, uitgetrokken. „Nu krijg je een paar mooie,
nieuwe tandjes er voor terug, baasje", had moe
der gezegd. En Wimmie voelde toen lederen
dag. of de mooie, nieuwe tandjes nog niet waren
gekomen.
Op een dag kwam Wimmie's oom, die pas uit
Indië terug was, op bezoek. Wimmie. kleine
wiisneus, bemerkte al dadelijk, zoodra oom Jan
tot hem sprak, dat oom's bovenste voortanden
heelemaal van goud waren.
„O, oom Jan!" riep hij, „wat hebt u daar een
prachtige tandjes! Zijn 't nieuwe? En zijn 't
p o u w e"? En hebt u die tandjes ook pas ge
kregen?"
Oom Jan lachte eerst wat om Wimmie's vragen,
en antwoordde: „Ja, Wimmie, die heb ik in Indië
gekregen. Vindt je die tandjes zoo erg mooi?"
„Nou, oom Jan, of ik ze mooi vind!" zegt
Wimmie. „Ik zou wel willen, dat als ik voor mijn
twee tandjes, die moeder pas met een draadje
heeft uitgetrokken, nieuwe terugkrijg, die ook
heelemaal van goud zijn. Zoudt u denken, dat dit
nog we! eens gebeuren kan, ook hier in HollandT
Üf moet je in Indië wonen, om zulke mooie tand
jes te krijgen?"
„Weineen, ventje", zegt oom, daarvoor behoer
je niet in Indië te zijn. En ik geloof, als jij zoet
bent geweest, maar dan een héél langen tijd. zie
je, dat jij dan later, heel veel later, ook nog we!
eons gouden tandjes zult krijgen, zooals ik...."
„Was u altijd erg zoet, oom Jan?" vraagt Wim
mie.
„O, ik was *00 zoet als suiker. Wimmie", U
ret antwoord.
Wimmie spreekt heel dien middag niet meer
ever zijn tandjes. Maar als eindelijk oom is heen
gegaan en moeder naar het kleine zusje gaat
kijken, dat juist wakker is geworden, loopt hij
moeder na en vraagt: „Zeg eens, moesje, denkt
tl, dat ik óók „g ouwe" tandjes zal terugkrijgen?"
En moeder, die druk bezig is met zusje, denkt
dat Wimmie vraagt, of hij ook .g a u w" de tand
jes, die hij verloren heeft, zal terugkrijgen, ant
woordt hem:
„Wel zeker, Wimmie, als jij heel zoet bent, dan
denk ik wel, dat die tandjes heel gauw zullen te
voorschijn komen".
„O, moesje", belooft Wimmie, „dan zal Ik een
heeleboel dagen verschrikkelijk zoet zijn...."
Wimmie houdt zijn belofte. Hij is de laatste
(lagen werkelijk voorbeeldig zoet. Hij huilt niet,
als hij wordt gewasschen, gaat 's avonds zoet
naar zijn bedje, ja, hij zingt zelfs bij het uitklee-
den geen liedje van verlangen meer, iets dat hij
anders zoo vaak deed. En vader en moeder en
alle andere menschen vinden Wimmie „een schat
van een jongen".
Doch op een morgen, toen hij wakker werd,
veelt hij op de plek. waar eerst de tandjes zaten,
die moeder met een draadje heeft uitgetrokken,
twee kleine, harde puntjes. „O, dat zijn de nieuwe
tandjes!" denkt Wimmie, en in een wip is hij
rijn bedje uit en staat vóór den spiegel met zijn
riode mondje wijd open. Hij kijkt en kijkt nog
ctns en ziet! en dan begint hij op eens
heel hard te huilen, zóó hard, dat moeder, den
kende dat er een ongeluk is gebeurd, heel vlug de
slaapkamer binnenkomt en met verschrikte stem
uitroept: „Wat is er toch met je gebeurd, mijn
lief ventje!? Waarom huil je toch zoo vreeselijk?
Heb je je bezeerd? Toe, zeg het gauw; laat moeder
eens kijken!"
„N.neen.Ik heb me niet.b.bezeerd," j
snikt Wimmie. „M.. maar.. Ik., tkik., b;.
ben toch een h.. heeleboel.. d.. dagen z., xoO
heel., erg.. zoet g..weest, ..en., k.. kijk..
nu eens m.moesje, n.nu zjjn er i.toch weer
w.. witte tandjes gekomen.."
„Wel jongen, moet je daar na toó vreeselijk I
om huilen?" vraagt moeder lachend. „Daar moet
je wèt blij mee zijn. Laat eens kijken, vent?"
pNeen, ik laat m niet kijken," snikt Wimmie,
DE VLIEGMACHINE
door
a R DB LILLE HOGERWAARD.
Moeder, «fei een Vïïegm&chiea,
Hooger dan de daken I
Kekor gaat hij door do faoht
Bene oen wteje maken.
Als ik groot ben, Moeder-ïlet
Word ik vliegeniertje.
Wil je ook mee H Mag wel, hoor 1
Bang ben Ik geen riertje.
En ben er heelemaal niet bfij mee, want t
zijn maar gewone witte tandje%
En "k ben nog wel zoo'n heeleboel dagen zoet
geweest en toen dacht ik, dat ik ook zulke mooie
gouden tandjes zou krijgen, zooals'oom Jan in
rijn mond heeft, hihlhlI"
Weer begint Wimmie opnieuw zijn groot ver-
oriet uit te snikken, en het gejammer bedaart pas,
air moeder hem heeft verteld, dat de gouden tan
den van oom Jan geen echte tanden zijn, en dat
oom en alle menschen, die zulke mooie gouden
landen hebben, toch veel liever hun eigen witte
tandjes terug zouden willen hebben. „Want zie
je, ventje, jij kunt met jouw witte tandjes m>3-
schien veel beter biiten, dan oom Jan met zijn 1
gouden tanden kan doen."
„Dat moet ik oom Jan toch eens vragen," zei
Wimmie en hij droogde zijn tranen met moeders
zakdoek.
„Doe dat, ventje," zei moeder lachend.
Dien dag kwam Juist weer oom Jan op bezoek,
en toen moest oom dadelijk vertellen, of hij met
rijn mooie gouden tandjes wel goed kon bijten.
„Hier, oom, bijt maar eens een stuk uit dien har- j
den appel," zei hij, terwijl hij hem een grooten l
ippel voorhield.
En toen oom zei: „Neen, Wimmie, dat durf Ik
niet te doen met mijn gouden tanden." begreep
Wimmie. dat het was. zooals moeder hem had ver
teld, en was hij met zijn twee nieuwe witte tandjes
best tevreden.
TANTE JOH.
Nieuwe UitgavenKinderlectuur.
„Spoorloos verdwenen". Dit nieuwe boek van
de Vletter kan niet anders dan met enthou
siasme ontvangen worden, het wel zeer fan
tastische verhaal zal het bij de jongens zeker
doen. Zoo iets komt immers heusch niet alle
dagen voor: een ontvluchte, Oostersche Kroon
prins, die met 'n aap, 'n poes, 'n kraai, 'n mol
en een electrische kachel in de buik van een
walvisch woont, een nagemaakte wel te ver
staan. Van zoo iets móet de jeugd wql smullen,
al krijgen wij zoo nu en dan den indruk, dat
de schrijver hier en daar op hol slaat
Het motief „Heb de dieren lief", dat een
groote rol speelt, is echter heel sympathiek
verwerkt en waar ook de vele illustraties van
D. A. Bueno de Mesquita het geheel zeer ver
levendigen, zal dit boek zijn weg wel vinden.
De druk is, zooals altijd bij de Gebr. Kluit
man, uitstekend en de praohtband ziet er sma
kelijk en fleurig uit
Bij dezelfde uitgevers Zag nog een ander
keurig boek het licht, iets verrukkelijks voor
heel jonge kinderen. „Van muizen en konijn
tjes" zal e en eereplaatsje op de boekenplank
krijgen, wat geen wonder is, want welke dreu
mes houdt niet van bootjevarende en voetbal
lende langooren, vooral als er bovendien zulke
leuke plaatjes bij staan. Freddie Langeler ver
staat de kunst voor kinderen iets goeds te ge
ven, zoowel haar illustraties als vertelsels zijn
van een frissohen eenvoud en geestigheid. Een
bijzonder aanbevelenswaardig boekje.
In de serie „Voor H kleine volkje* versche
nen twee nieuwe boeken, is er nog een aanbe
veling noodig? Die gezellige plaatjes, die voor
kinderen zoo i n-genoegelijke verhaaltjes, daar
behoeft werkelijk niets meer van gezegd te
worden. Dat er nu al 86 deeltjes in deze serie
zijn, spreekt voor zichzelf. Beide boekjes zijn
voor kinderen van 6—4) jaar en heeten: „De
grootste deugniet van de klas" en „Wij ver
tellen weer" Het eerste is van Clemence Bauer
met teekeningen van Tjeerd Bottema en u.
Verhagen, terwijl het tweede verhalen van S.
MaathuisHeken en H. Dietz bevat en door
Ella Riemersma geïllustreerd werd. Uitgave G.
B. v. Goor Zonen to Gouda.
Tevens ontvingen wij van den uitgever P.
van Belkum Az. te Velp een exemplnar van
de kindermaandschriften „Voor de kinderka
mer", „De Kinderwerld" en „Voor 't jonye
volkje", die resp. hun 46ste, 85ste en 54ste jaar
gang beleven. Tijdschriften, die hun sporen
voldoende verdiend hebben, hoewel de ouder-
wetsche, foelleelijke omslagen niet meer in
dezen tijd passen. Eon nieuw klgedje zou den
boekjes zeker ten goede komen.
„Haantje Kukelekaantje", in de serie Voor
Kleine Kieuter». uitgegeven bij J. W. Boisso-
vain co te Haarlem, bevat 'n grooten voor
raad nieuwe rijmpjes van S. M. Bouman van
Tertholen, die op verdienstelijke wijze, soms
slechts met enkele rake krabbels door Adri
Almdo werden geïllustreerd. De „kleine kleu
ters" zullen het bundeltje zeker met vreugde
ontvangen en de eenvoudige versjes al gauw
uit 't hoofd leeren. 'n Aardig St. Nicolaasca-
deautje.
Tenslotte ontvingen wij een veertiental
Kerst vertellingen, uitgegeven door de Vereeni-
ging voor Godsdienstige Opvoeding bij de N. V,
Kon. Drukkerij Floralia te Assen. De Westhill
Bibliotheek onder redactie van M. v. Voorst
van Beest en V. Witte Eechout heeft met het
verzorgen van dit zesde deeltje een goed werk
gedaan. Hier is een schat van mooie kerst
verhalen, waaruit keus te maken valt. De
groote lijn is aangegeven, de rest wordt aan
den verteller overgelaten. Het geheel werd zeer
goed en fijntjes door Mia van Oostveen van
illustraties voorzien, hoewel het buitenkaft en
titelblad dit niet doen vermoeden.
J.T.A.P.
VAN ALLES WAT.
SPELLETJE.
Alle kinderen gaan voor dit spelletje in een
kring zitten.
Ieder fluistert zijn rechterbuurman hu in:
„Ik geef je eenja, dat mag je zelf be
denken, een horloge, een boek, en plaat, een
hondje, of wat je maar wilt
Aan je iinkerbuurman zeg ie nu fluisterend,
waar het geschenk ligt oz staat hangt oz
zweeft, loopt of zich bevindt.
Is het zoo den geheelen kring rondgegaan,
dan zegt ieder, wat hij van zijn buurman gekre
gen heeft en voegt er aan toe, wat de andere
buurman hem heeft ingefluisterd, waar het ligt
staat enz..
De gekste dingen komen daar dikwijls bij
voor den dag. B. v. de een krijgt een olifant en
die ligt in het onderste laatje van Moeders
kaptafel. Een ander krijgt een plant en die
zweeft aan eentelegraafdraad, Een derde
krijgt een poes en die loopt op den rand der
maan en nog veel gekker dingen.
Natuurlijk kun je dit spelletje ook op stuk
jes papier doen. Het geschrevene moet dan
omgevouwen worden,