«sSchapr Coinnt i IÜ Spit In het land van Ster en Halve Maan. Geestelijk Leven. Tweede Blad. 0.8 1.5 1.0 1.0 1.0 isuw l Bal. Ireeza Feuilleton. e hod HET KASTEEL VAN GRANIET in den rug Kloosterbalsem Te Pergamos. .000—, w WH iposii Va 7, ?/i Zaterdag 17 December 1927. 70ste Jaargang. No. 8171. Maar zoo wie een van deze kleinen, die in Mij gelooven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijnen hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee, Matth. XVIII 6. Een eigenaardig verzoek is tot mi) gekomen. Mij is „evraagd op welke wijze de hierboven geplaatste tekst uit het evangelie moet worden uitgelegd. Het zou tegenover de briefschrijver getuigen van /onbescheidenheid, indien ik in dit artikel mededeelde, waarom zij dit verzoek tot mij richt. Alleen dit moet ik ter verklaring aan mijne getrouwe lezers mededee- len, de schrijfster leeft in een protestantsch-orthodoxe n geving. Hierdoor wordt al terstond opgehelderd, waarom zü jen hare kennissen (want daarop doelt zij tevens) zoo froote waarde hechten aan de beteekenis van een bij- lelwoord. Immers, in zulk een omgeving heeft een idanig woord gezag, want het is afkomstig uit i Heilige Schrift", het is Gods woord. Persoonlijk sta ik daar geheel anders tegenover. |Voor mij is de bijbel een verzameling van boeken uit verschillende tijden afkomstig, geschreven door men schep. van zeer uiteenloopende inzichten en van onge- jlyke ontwikkeling. In dien bijbel lees ik hoofdstukken van onvergankelijke schoonheid, van diepe wijsheid, van innige vroomheid, maar ook vónd ik daarin veel dat verouderd is en zonder eenige waarde voor onzen tijd, veel dat getuigt van kinderlijk bijgeloof en van een naieve wereldbeschouwing. Een bijbelwoord kan voor mij dus zeer verschillende gedachten vertolken en onderscheidén gevoelens op wekken. Maar nooit heeft het voor mij waarde of bindende beteekenis, enkel en alleen omdat het in den bijbel staat. Deze korte beschouwing meende ik te moeten la ten voorafgaan aan de nu volgende'beantwoording van de mij gestelde vraag. Wij moeten een tekst steeds beschouwen in het ver band, waarin hij voorkomt. Dit is de eenige manier om hem te begrijpen. Wij lezen in het 18de hoofdstuk van het evangelie van Mattheus, dat de leerlingen van Jezus tot hem kwamen met een vraag. „Wie is toch de meeste in het koninkrijk der hemelen?" vroegen zij. Toen riep Jezus een kind tot zich en hij plaatste dit midden tusschen de leerlingen en sprak: „Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de Idnderkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan, zoo wie dan zich zeiven zal vernede ren gely'k dit kindeken, deze is de meeste in het konink rijk der hemelen. En zoo wie zoodanig kindeken ont vangt in mijnen naam, die ontvangt mij. Maar zoo wie een van deze kleinen, die in mij gelooven, ergert, het waro hem nutter, dat een molensteen aan zijnen hals gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee." J Daarna spreekt Jezus over het geven van ergernis, waarbij hij de paradoxale uitspraak geeft over het af- *1 houwen der handen en het uittrekken der oogen. En 1 dan vervolgt hij: ,„Ziet toe, dat gij niet een van deze prpm kleinen veracht. Ën hij bezigt de vergelijking met den cl/Clu herder die, honderd schapen bezittend toch overal zal gaan zoeken, als hij één enkele daarvan heeft gemist Wij bemerken dus, dat hier wordt gehandeld over de vraag, wie de meeste is in het koninkrijk der hemelen. Wat beteekent dit? Om te begrijpen, moet men be denken, dat de eerste christenen hebben geleefd met de gedachte, dat er een nieuw rijk op aarde zou worden gesticht. De aandachtige lezers zullen zich herinneren, dat ik hierop nadrukkelijk heb gewezen bij de bespreking van het zoogenaamde primaat van Petrus. Het is dus zeer goed begrijpelijk, dat zich allerlei voorstellingen vormden aangaande dit nieuw te stich ten rijk en eveneens dat deze voorstellingen een weer spiegeling waren van de wenschen en verlangens, waar door de aanhangers van de nieuwe leer bezield waren. Deze aanhangers waren niet plotseling veranderd in menschen vol van heiligen geest. Wel was in hen een groote bewondering ontwaakt voor het verhevene van de nieuwe leer en brachten zij die bewondering gaarne over op Hem, in wien zij ,deze leer belichaamden, maar ag, de i, mi t« N, ur. Dec.' er BOR! Toega node.'" OUI^' nt t/3! jren LFMAl 'EML'C jn raten ezicht gel® Ti DOOR ETHEL M. DELL Bewerkt door Jhr. R. H. G. NAHUYS. EERSTE DEEL. 13. HOOFDSTUK X. DE DROOM. Dien avond sprak of zag zij Burke niet meer. De oude Kaffervrouw was haar verder behulpzaam, bracht haar maal op een presenteerblad', en bleef bij haar tot ^^t langer noodig was. Sywia gevoelde geen lust haar bij zich te houden, ^rl&ngde alleen te zijn. De gedachte aan Guy kwel- ae naar zonder ophouden. Zij smachtte en hunkerde n z1ag er nog zoo tegen op hem te zien. Doch nurice had uitgemaakt dat zij moest wachten tot den Morgen, en het was haar reeds gebleken dat hetgeen ,Vetoangde, gebeurde. Bovendien gevoelde zij dat zy doodop was en volstrekt niet tegen welke nieuwe aan doeningen ook bestand. .Uiterst dankbaar liet zij zidh eindelijk in de kale ogeerkamer op het bed neerzinken, Haar vermoeid- neid was van dien aard, dat zij meende, dat zij sliep, Maar niettemin lag zy uren lang wakker,luisterende naar den neerstroomenden regen, en denkende den- Kende over de toekomst. Haar roman was ten einde, uat zag zy ten duidelijkste in. Wat uit haar ontmoe- 3% net Guy ook mocht voortvloeien, het kon niet e^. Mocht niet zyn met den afloop, wsar- ar zy vijf jaren lang met zooveel vertrouwen had Mo?*1?6?' Guy was tegenover haar tekort geschoten. v~ al den moed die in haar was, zag zy dit feit onder ?e Guy dien geloofd en vertrouwd had, heel niet langer, zoo hij ooit bestaan had. Haar ge- j-f e ..leven had een verandering ondergaan. Het pad niof Z1J kad, was eensklaps geëindigd. Zy kon omkeeren en een ander zoeken. Doch al<s«vf z te Wenden, wist zy niet. Het leek haar bleven6* nergens een Plaatsje voor haar was over ge- lanje uren verliepen langui». Zij dadit dat er •ooit een einde aan den nacht nou komen. Haar kale daarmede hadden at) nog niet den ouden menseh in zich geheel overwonnen en gedood. Dit is een alge meen zielkundig verschijnsel: een mensch kan niet plot seling geheel van inzicht veranderen/; de innerlijke processen voltrekken zich langzaam en geleidelijk. Dit kan ieder bij nauwkeurige zelfbeschouwing in eigen leven opmerken. Daarom bleef ook bij de discipelen van Jezus nog veel van de oude gezindheid nóWerken. En deze oude gezindheid legt hun de vraag op de lippen: Wie is toch de meeste in het koninkrijk der hemelen? De bedoeling dezer vraag is: Wie zal (of wie zullen) in het nieuw te stichten rijk de voornaamste plaatsen bekleeden. Zij dachten zich een wereldsch rijk en... daarin waren hooge en lage ambten. Is het wonder, dat ieder der leerlingen heimelijk hoopte op een hooge Sositie Te meer ligt het voor de hand om deze bedoe- ng in de vraag te lezen, omdat bij het Joodsche volk in die dagen zeer -sterk de Messias-gedachte leefde. En de Messias zou immers zijn een vorst als David, een wereldsch heerscherl Merkwaardig en treffend is het antwoord van Jezus. Hy wijst op het kind, stelt dit ten voorbeeld. Waarom? Omdat het kind hem was het zinnebeeld van eenvoud. Een kind weet nog niet van „hoog" en .„laag" in de wereld, kent geen onderscheid tusschen aanzienlijken en geringen, beschouwt allen als gelijken. Hier maken wij kennis met die pradhtig-mensche- lijke idee van het evangelie, die heerlijke idee van waarachtige broederschap, welke, helaas, nu nog, nè zoovele eeuwen van heerschappij van kerk en christen dom, wordt verloochend. En ontroerend is nu voor ons het woord „en zoó wie zoodanig een kindeken ontvangt in mijnen naam, die ontvagt Mij." Want daarmede wordt gezegd: wie om mijnentwille het kind d. i. den teenvoud liefheeft, die heeft deel aan Mij. Of m.a.w. die openbaart mijn geest, of anders nog: die toont, dat hij bezield is met de gevoelens, welke mij d. i. Christus leiden in mijn leven. En hiermede wordt ons ook duidelijk de zin van de tekst, waaromtrent de briefschrijfster verklaring vroeg. Het komt my voor dat deze zin geen andere kan zyn dan de volgende: wie niet in eenvoud, zonder ogois- tische bijbedoelingen, het evangelie aanvaardt, die is veroordeeld 1 Als een kind heeft men die groote gedachte der al gemeens menschenliefde in zich op te nemen. Vreemd Ineens ia het er Ineens, terwijl Ge een stoel verzet, een krant opraapt of een andere ©ogenschijn lijk onschuldige beweging maakt, schiet de pijn in Uw rug. Als ge er het minst op voorbereid bent, krijgt Ge het Spit in Uw rug. Hebt Ge Akker*Klooster- balsem in huls - en omdat dit middel in zoovele gevallen te pa* komt, zijn velen niet gerust, wan neer niet een pot in hun kast staat - dan kunt Ge U van stonde aan met dezen weldadigen balsem laten wrijven. Het zal U verbazen hoe snel Uw aanval verdwijnt. AKKER'» Groote pot 60 ct Zeer groote pot f 1.— ,,Geea Goud zoo goed" veroorzaakte haar veel pyn, en iedere hoop op slaap gaf zij op. Haar gedachten begonnen op een kwellende verwarde manier om Burke Ranger in een kring in de rondte te draaien. Zij voelde, dat zy beter over hem zou kunnen oordeelen, nadat zy Guy had gezien. Voor het oogenblik veroorzaakte de gelijkenis tusschen hen haar afwisselend schrik of smart. Zy kon haar geest niet afwenden van het denkbeeld, dat zy hem voor Guy ge houden had. Hy was de sport van man alleen iets minder beschaafd dien zy gedacht had, dat Guy zou worden. Zij trachtte zidh een voorstelling van hem te maken, hoe hy er moest uitgezien hebben toen hy jonger was, doch zij kon niets anders zien dan Guy. En wederom knaagde het bittere verlangen, de schrij nende teleurstelling aan haar ziel. Tegen den morgen dommelde zij in, doch lichamelijk ongemak en kwellende angst bleven haar onophoude lijk by, en beroofden haar van'iedere werkelijke rust. Zy werd zich vaag bewust van bewegingen in het huis, lang voor een zacht kloppen op haar deur haar tot het volle bewustzijn terugriep. Zij richtte zich op haar elleboog op. „Binnen l Ik ben wakker." Burke Ranger vertoonde zidh. „Ik Was bang, dat Mary Ann je zou doen schrikken, indien ze je plotse ling welkte," zeide hy. „Mag ik binnenkomen?" „Met genoegen," antwoordde zij. Het zien van zijn gebronsd gelaat en zyn schrandere oogen deed haar gepijnigde en afgematte zinnen goed. Zij stak een verwelkomende hand uit, met terzijdestel ling van de welvoeglijkheid. Hy kwam tot vlak bij haar en vatte haar hand, doch het volgende oogenblik voelden zyh vingers haar pols. Hy zag recht op haar neer. „Je hebt een slechten nacht doorgebracht," zeide hij. Zy sprak hem niet tegen, en gaf hem met een glim lach gelyk. „Het regende zoo, dat ik het niet uit myn gedachten kon zetten. Heeft het nog niet opgehouden?" Hij deed alsof de vraag niet gvdaan was. „Wat scheelt er aan?" vroeg hij. „Nog last van de knie?" „Een beetje,"bekende zij. „Het zal aanstonds wel voorbij zyn, denk ik." „Ik zal hem nog eens verbinden," zeide Burke, „wan neer je wat thee gedronken hebt. Je deed beter, van daag in bed te blijven". „O, moet dat?" vroeg zij teleurgesteld. „Doe je het dan liever niet?'" „Neen. Ilk heb zoo het land in bed te moeten blij ven. Het maakt my zoo ellendig." Zij sprak opgewon den. „En dan... en dan..." „Jawel", zeide hij. „En dan... wil ik Guy zien," besloot zij, terwyl een diepen blos haar naar de wangen steeg. „Dat is buiten kwestie," zeide Burke met kalme be moet men rijn aan alle zelfzuchtige berekening. Het beginsel moet worden tot levens-beginsel. Wordt op deze wijze dit tekstwoord niet rijk van be teekenis Is het niet van groote waarde nog voor ons? En is het niet tevens beschamend voor de christen heid? O, daar wordt en onze idagen leveren er een spre kend voorbeeld van zooveel gestreden over de „ware leer." De roomsche kerk heeft haar leerstellig systeem opgebouwd en zegt dat zij het ware evangelie predikt; de protestantsche orthodoxie beweert dat zij alleen den „Christus" predikt in rijn volle zuiverheid; talrijke an dere schakeeringen hebben een dergelijke pretentie! Wie toont echter te begrijpen, dat het ééne noodige is: het als een kind aanvaarden van het beginsel der liefde, wat de kerngedachte van het evangelie is? Want daar is meer schoonheid en waarachtigheid in den eenvoudige, die door zuivere liefde zich laat lei den, dan in de wereldsche christenen, die schitteren in de wereld of geleerde boeken schrijven om de simpele waarheid van het evangelie te verduisteren en te ver hullen in diepzinnige redeneeringen, ASTOR. (Van onzen Reiscorrespondent) .Wanneer de vriendelijke lezeressen en lezers nu gedacht hebben, dat onze brave Vali ons midden op straat zou hebben laten staan, terwijil hiji met Azia Bey, den burgemeester en anderen naar den Konak wandelde, dan hebben zii toch de hoffelijkheid' van den allerheminneiijksten Pacha onderschat- Wh' derden toch tevoren toevertrouwd aan de zorgen van den Gemeente-secretaris, die ons per automobiel naar de ruïnes bracht. Hij' had een Ford gerequireerd en daarmede reden wyi nu de stad door en de hehingi op van den berg, waarop het grootste deel der ruïnes liggen, Ejen Fond is toch een wonderbaarlijk instrument, want we reden een stille helling op, langs een bijna onbegaanbaar pad, dat tevoren zeker alleen door muil- en andere ezels betreden was. Het werd nog stijler en daar de chauffeur aanstalten maakte zijn Fordi met een Gems of geitenhok te doen wedijveren, lieten wij halt houden. Niet dat wij niet vertrouwden, dat de Ford daar kon komen, waar een gems komt. we wilden liever wat zien dan zoo geschokt te wor den. dat we er minstens een wandelende nier door zouden oploopen. We waren reeds een flink' stuk gestegen en kon den 'hier een blik 6laan op de omgeving. Terwijl vlak beneden ons het Pergamos van he den en achter ons, den berg verder op, het Per gamos uit het verleden, strekte zich zoover het oog reiken kon, de vlakte van de Kaikoa (thans Bakir Tschai) uit. Reedis in de 5e eeuw vóór Christus bestond, er boven op den eenzaam gelegen berg een door de .Grieken gestichte versterkte stad, welke later door koning, Xerxes veroverd en aan een zijher veld- heeren geschonken werd, In het jaar 400-399 v. Chr. werd Pergamos door Xenophon, wiens avontuurlijke tocht met zün 100.000 manschappen nooit nalaat ieder die daarover leest of hoort, te boeien, na een lange belegering genomen. Eien eeuw 'later begon voor Pergamos een nieuw tijdperk, waartoe onwillekeurig koning Lysi- machos, een der Diadochen of opvolgers van Alexander den Groote, de aanleiding gaf. Wij' ken nen Lysimachos reeds door hetgeen hij voor Epbe- sus deed. 'Lysimachos liet door den Poutier Phile- taeros. zijn stadhouder te Pergamos, een som van 9000 talentas (pijn. 20 mi'llioen gulden) bewaren, Philetaeros had' een broeder Eumenes en een neef Attalos. Na den dood van Lysimachos wilde Philetaeros de schat niet afgeven. De aanvallen1 zijner vijanden wist hiji met moed en bekwaamheid af te weren en hij kon zich ten slotte niet alleen in het bezit van de schat, maar ook van oen onafhankelijk Pergamoó verheugen, Zoo ontstond het rijk van Pergamos. De groote vruchtbaarheid van de Kaikos-vlakte, droeg naast de schat van Lysimachos niet gering bij tot voor spoed en welvaart van koning en onderdanen. Per- chamos zou dan ook een belangrijke rol spelen, heerschend van af den top van den eenzamen berg, waarop de hoofdstad gevestigd was, over het groot ste gedeelte der Westkust van Klein-Aziö. Philetaeros, (283263), de stichter van het rijk van Pergamos, werd na zijn dood allereerst door zijn broeder Eumenes I, (263—241). daarna door zijn neef Attalos (241—197) opgevolgd. Het waren krachtige vorsten, die met succes de aanvallen der koningen van Syrië wisten af te slaan. Attalos als zegevierend veldheer in zijn hoofdstad teruggekeerd, noemde zich koning, van Pergamos en liet de herinnering aan de heldendaden van zijn le ger door muurschilderingen levendig houden. Wij zien, dat hij een zeer lange regeering had, waar van ontegenzeggelijk zijn land en volk profiteerde. Hij moedigde kunsten en wetenschappen aan. en gaf zélf' het voorbeeld door kunstwerken te verzat melen en ten toon te stellen. In zijn dagen breidde de stad zich dermate uit, dat de vestingmuur tot op de helft van de berg- slistheid. „Vandaag zul je hem stellig niet zien." „O, maar ik moet! Heusch, ik moet!" pleitte zij wan hopig. „Myn knie is zoo erg niet. Heb je heb Je hem reeds gezegd, dat ik hier ben?" „Neen," hernam Burke. „En waarom niet, alsjeblieft? Waarom niet?" Zy drong nu byna koortsachtig aan. „Ik kan geen rust vinden tot ik hem gezien heb waarlijk, ik weet niet, wat my eigenlijk te doen staat Ik kan niets doen alvorens ik hem heb gezien." Burke had de wenkbrauwen samengetrokken. Hij zag er bijna verontwaardigd uit. Doch zij was niet bang voor hem. Op het oogenblik kon zij aan niets denken dan aan Guy, en aan haar dringende behoefte hem te zien. Dat was het eenige waarop het aankwam. Met gespannen zenuwen en trillend wachtte zy het ant woord af. Het kwam niet terstond. Met zijn eene hand hield hy nog de hare vast en met de andere voelde hy haar pols. „Luister!" zeide hy eindelijk. „Er bestaat geen reden voor al die kwellende angst. Je moet bij jezelve het besluit nemen dat je vandaag rust zult houden, of je wordt ziek. Het zal je geen schade doen en hem evenmin wanneer je een paar uurtjes langer moet wachten." „Ik zal niet ziek worden," verzekerde zij hem met ernst. „Ik ben nooit ziek. En ik verlang hem te zien o, ik verlang zoo naar hem. Ik moet hem zien. Hij is immers niet erger?" „Neen," antwordde Burke. „Waarom mag ik hem dan niet zien?" drong zij aan. „Waarom kijk je zóó? Houd je niets voor mij verborgen? Is er iets gebeurd dat ik niet mag we ten? Juist, dat is het! Ik dacht het al! Vertel my als jeblieft wat het is! Het is veel beter het mij te zeg gen.'" Zy trok haar hand dit de zijne en zat op, hem recht in het gelaat ziende. Zij haalde zeer snel adem, doch zy had haar opgewondenheid onderdrukt. Haar oogen werden voor de zijne niet neergeslagen. Hy maakte een onverwachte beweging als werd hy tegen zyn wil gedwongen. „Welnu, als je het dan weten wilt hy is weggegaan!" „Weggegaanl" herhaalde zij. „Wat bedoel je daar mee?" Hij keek haar in het doodsbleek geworden gelaat en zijn eigen word strenger. „Niet anders dan wat ik zeg. Gisterenmorgen vroeg heeft hij de plaat gepoetst. Nie mand weet waar hij is." Onwillekeurig bracht Sylvia een hand tegen haar hart Het klopte tot berstens toe. Zij sprak met groote moeite. Misschien is hij naar Ritzen gegaan mij tegemoet." helling aangelegd moest wonden, omdat de oude nuuur een te nauw keurslijf vormde. Het is licht te 'begrijpen, dat de Romeinen, die hun macht en hun invloedssfeer steeds meer wil den vergrootten, trachtten met het bloeiende ko ninkrijk Pergamos een vriendschapstractaat te sluiten. Dit geschiedde gedurende de regeering van den volgenden vorst uit de dynastie der Attaliden, Eumenus II (197169 V. Clhr.) Onder hem kwam het rijk tot den grootsten bloei en beheerschte. het grootste gedeelte van westelijk Klein-Azië. Onder zijn broeder Attalos n (159138) en diens zoon Attalos III (138—«133) zette de periode van bloed zich voort, Wie thans de ruïnes bezoekt wordt dadelijk ge troffen door de verscheidenheid en talrijkheid der fraaie bouwwerken, welke de hoofdstad van het Rijk gesierd hebben. D:e marmeren bouwwerken zijn eerst uit den tijd van Attalos III en daarna af komstig, maar al was de door Eumenus II ge stichte bibliotheek niet van marmer, de schoonheid van het gebouw zal daarom niet minder groot ge weest zijn. Buitendien, wat doet ten slotte de fraai heid yan het gebouw er toe. wanneer men bedenkt wat binnen die muren gevonden kon worden. Twee- honderdkiuiizend banden bevatte de bibliotheek, een voor die dagen buitengewoon groot aantal geschrif ten. Wie vergelijkt de woorden Pergamos en per kament, kan licht begrijpen, dat bet perkament hier uitgevonden en het eerst vervaardigd werd. Toen na den dood van Attalos III, ingevolge van diens testament, Pergamos aan de Romeinen ten deel viel, werd Pergaonos de provincie Azië van het Romeinsche rijk. Daar er een periode van vrede heerschte, breidde de stad zich aldra ook tot in de vlakte uit en werd daar niet ommuurd. Later bleek dit te gevaarlijk en werd een nieuwe muur op een kwpt hoogte boven den voet van den ben? en een klein stuk bet dal in gebouwd. Wat in die paar eeuwen, gedurende welke Per gamos westelijk Klein-Azië bebeersebte, de invloed van dit land op de ontplooiing der wereld-cultuur moet zijn, kan men door de bestudeering der ruines leeren beseffen. Het zou mij te veel in de tails voeren, om daar dieper op in te gaan en ik zal miji dus zooveel mogelijk] beperken. Reeds sprak ik over bet perkament en over de bibliotheek, well- nu de boekerij: werd gedurende de Romeinsche heer schappij) door Antonius naar Alexandrië gebracht en men kan den invloed van 200.000 werken op de ontwikkeling van die omgeving gemakkelijk begrij'r pen. Buitendien werkten te Pergamos ingenieurs, architecten, beeldhouwers en schilders mede de constructie yan nieuwe stadsmuren, torens, marktplaatsen, winkelgalerijien paleizen, woonhui zen, publieke gebouwen en tempels. Dat is door gegaan tot aan het einde der Byzantijnsche heer schappij1, toen 'fc noodig werd een nieuwen, enge ren muur te bouwen. t In de 2e eeuw na Christus telde de stad ongeveer 120.000 inwoners. De invloed van het Christendom deed zich gelden en hier te Pergamos werd een der apokaliptische kerken van Klein-Acië gebouwdL (Zie Op. Johannes 1, 11; 2, 12 e.v.) Gedurende het Byzantische tijdperk werden meer dere kerken gebouwd en had een bisschop hier zijn zetel en zwaaide zijtn herderlijken kroonstaf. In 716 had Pergamos de aanvallen van Arabieren onder Maslama te verduren. De stad wist deze ca lamiteit gelukkig te overkomen. Toen kort daarop gedurende een nieuwe bloeiperiode, de bevolking zich uitbreidde, bleek de stadsmuur weer te nauw ,en werd een nieuwe wijdere muur met materiaal, 'afkomstig van antieke bouwwerken, opgetrokken. Stevig, moest die muur zijn, want de geruchten om trent de nadering van Seldschukkon en Osmanen werden steeds onrustbarender. Tenslotte viel in 1330 de stad en het rijk van Fer- Jgamos voor goed in handen' der O'smanen, Daar mede was bet met het oude Pergamos gedaan. Wij mogen niet de schuld voor bet verval der oude stad geheel aan de Turken geven, het staat vast, geloof ik niet," hernam Burke droogjes. Zyn toon zeide meer dan zijn woorden. Zij maakte een lichte werktuigelijke beweging van achteruitdein- zen. Doch een oogenblik later sprak zij met een flauw, meewarig lachje. „Je bent zeer goed voor mij geweest. Doch méér van je tyd, mag ik niet van je vergen. Mpak je verder om mij niet bekommerd! Ik ben zeer goed in staat zelve mijn knie te verbinden." Zyn strakheid viel van hem af. „Ik wil hem zien om mij te overtuigen dat het er goed mee gaat," gaf hij ten antwoord. „Doch ik behoef je niet thans daarmee lastig te vallen. Ik zal Mary Ann bij je zenden met een kop thee." „Dank je," hernam Sylvia. Zij was bezig met het ver zamelen van haar door den slag vernietigde krachten; zy sprak met afgemeten beslistheid. „Denkt nu alsje blieft niet verder meer om mijl Ik ben niet ziek en zal het ook niet worden. Vanavond mag je naar myn knie omzien indien je er zoo op gesteld bent. Maar eerder niet!" „Je wilt dus wel te bed blijven?" vroeg Burke. „Goed dan; indien ik moet," gaf zij toe. Hij wendde zich om tot vertrekken, doch kwam eens klaps daarvan terug. „En zul je niet blijven liggen tob ben? Daarvoor ben je veel te flink." Z\j lachte opnieuw een bevend, moeilijk lachje. „Ik ben in werkelijkheid volstrekt niet flink. Ik houd my maar zoo." Hij lachte plotseling tegen haar terug. „Je bent een kraan! Ik heb nog nooit een vrouw gezien, die har den tegenspoed zoo goed verdroeg als jij. Gewoonlijk verlangen z\j over de gevaarlijke plekken gedragen te worden. Maar jij jij staat op je eigen beenen." „Dat wil ik ook, indien ik kan," antwoordde zy. „Doch ditmaal ben ik vrijwel van de beenen geslagen. Wanneer ik den tijd gehad heb tot my zelve te komen, zal ik spoedig genoeg weer in orde zyn." Hij boog zich opeens tot haar over en legde een hand op haar schouder. „Komaan!" zeide hij. „Niet tobben." Zy lichtte haar heldere oogen tot hem op. „Neen ik zal niet tobben! Er is altyd een uitweg uit iedere moeilijkheid, niet waar?" „Er is zeker een uitweg uit deze," zeide hij. „Ik zal je die later aanwijzen indien je me belooft, daar door niet beleedigd te zullen zyn." „Beleedigd!" hernam Sylvia. „Daartoe bestaat niet veel kans niet?" „Dat weet ik niet," zeide Burke. ,Jk hoop van niet. Goeden dag!" Hij strekte zijn ledematen, bleef een oogenblik naar haar kijken, keerde zich eiitdelijk om en ging heen. Er had iets in zijn houding gelegen wat zij volstrekt niet kon begrijpen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 5