i 'i t Oud ejaar. Wanneer het jaar gaat sterven.... De man die terug kwam. Wanneer het oude jaar gaat sterven en Vader Tijd" het nieuwe aankondigt fl Eigenaardige Oudejaarsriering. Geestelijk Leven. i I Oudejaarsavond, zoo moe en zoo oud, Oudejaarsavond, zoo goed en vertrouwd, Wat zal het geven? Straks als de loop van het jaar is volbracht, 't Klokkenspel klinkt door den zwijgenden nacht, Wachten we evenl Gaat, oude jaar, tot de nooden'de rust, Buigt -maar hét hoofd, na Uw leed en Uw lust,. Na al Uw dagen, Na al Uw weken van wiss'lenden druk, Na al Uw uren van wiss'lend geluk, Na al Uw klagen 1 Brengt weer een oogenblik rust in ons hart, Rust na de vreugde en rust na de smart, Lout'rende droomen. Evéh herinn'ren en even herzien, Nog een6 herdenken of fluist'ren: „Misschien, Gaat het nu komen 1" Oudejaarsavond, zoo moe en zoo oud, Oudejaarsavond, zo^ lief en vertrouwd, Schept dan iets wonders! Weeft de gedachten aan vroegeren tijd, Tot een harmonisch, schoonkleurig tapijt, Schept iets bizondersl Geeft ons den inkeer, die zegenen mag, Dieper dan d' inkeer van iederen dag, Dieper dan 't heden, Leert ons manmoediger voorwaarts te gaan, Loert ons de kostbare lessen verstaan Van het verleden! 1 December 1927. (Nadruk verboden.) KROES. ONDER EN BOVEN DE AARDE. Een mijnwerker in Lancashire laat zich den 31sten December 's avonds niet ophalen, doch blijft op Ou dejaarsavond alleen diep onder de aarde en begroet met een geoed en een koraal in de schacht het nieu we jaar. Een rijke weduwnaar uit New York, die.door zijn excentriciteiten reeds veel van zich heeft doen spreken, viert het oude jaar in een grafkelder. Zijn vrouw stierf op den laatsten dag van de vorige eeuw en sedert brengt de weduwnaar elk jaar den Oude jaarsnacht in haar grafkelder door. Daar wacht hij op het eerste uur van het nieuwe jaar. Niet minder merkwaardig is de plaats, die sedert eenige jaren een werkman uit Chicago gekozen heeft, om „van het oude in het nieuwe" te vieren.. Hij klautert tot aan het haantje in een toren van 100 voet hoog en terwijl hij daar boven in de spits zit, fluit, hij tegelijk met den eersten slag van 12 uur het Amerikaansche volkslied. Daarna'klautert hij weer naar beneden. Hij had met dit waagstuk jaren gele den, een weddenschap van 500 gulden gewonnen en sedert herhaalt hij het elk jaar. Een andere zeldzame Nieuwjaarsviering was die van een zwemclub, eenige jaren geleden. Zeven leden verzamelden zich kort voor vóór middernacht aan den oever der zee en zoodra de klokken sloegen, sprongen zij zonder vrees in het ijskoude water. Hoe lang zij daarin bleven, wordt er niet bij verteld. In elk geval hebben zij het volgende jaar Oudejaar op een andere wijze gevierd. De arbeiders, die in de laatste weken van 1905 aan een gebouw had-den gewerkt, boven op den Mont Blanc, besloten het jaar 1906 boven op een hoogtö van 14.000 voet met een groot vuur te begroeten en bij een kou van 20 graden onder nul klonken de glazen tegen elkaar, terwijl de top van den berg door het vuur fantastisch verlicht werd. Wanneer de laatste dagen van December aanbre ken en daarmede het einde van een jaar ons nader komt, worden onwillekeurig onze gedachten in een bepaalde richting geleid. Daar is iets in die laatste dagen, wat wij anders missen, iet3 stemmends, iets ernstigs aan welks invloed niemand ontkomt. Wij kunnen zeer nuchter en prozaïsch zijn en zeg gen, dat die tijdsverd'eeling maar menschenwerk is, dat er nooit een rustpunt komt, dat de tijd eeuwig onafgebroken voortgaat. Toch verlangen wij die rustpunten te hebben. Toch willen wij de oogenblikken kennen, waarop wij eens tot onszelf komen. Hierin schuilt de verklaring van de attractie, welke de 'oudejaarsdag en in het bijzon der de oudejaarsavond heeft. Daar zijn bijvoorbeeld menschen, die nooit een voet in de kerk zetten, maar op den laatsten avond des jaars, dón gaan zij er heen; 'dén Ts er iets, hetwelk hen drijft tot stil ge peins, tot het zoeken van mystieke stemming, tot zelfinkeer. Zoo levert de oudejaarsavond ons bijdragen voor de bestudeering van het wezen van dat raadselach tige schepsel, dat mensch heet. En wij ervaren weer, hoe dit schepsel telkens een andere zijde van zijn wezen openbaart. Hij kan berekenend zijn en k-oud, maar daarnaast onbaatzuchtig en week van ge moed; hij is grof materialistisch en tevens soms kinderlijk vroom; hij kan vloeken en ruw zijn en daarbij de tranen in zijn oogen krijgen, als hij luis tert naar een religieus-sentimenteele toespraak. Zoo kan hij van den oudejaarsdag zeggen, dat het een dag is gelijk aan alle andere dagen. Hij kan er zelfs geleerdheid bij te pas brengen en vertellen, dat 't alleen maar een gevolg is vanthet feit, dat de aarde 365 dagen noodig heeft om haar baan om de zon te beschrijden, dat wij ons "jaar hebben. Maar indien wij op de planeet Jupiter woonden dan zou ons jaar 10455 dagen tellen, op de planeet Saturnus niet minder dan 25217 dagen. Ja zelfs, wanneer de planeet Neptunus ons menschen als woonplaats was toebedeeld, dan zouden wij geen van allen den leef tijd van één jaar ooit bereiken, want op deze ver- wij-derdè hemelbol duurt een jaar, d.i. de tijd van omwenteling om de zon, ruim anderhalve eeuw, d. w.z. ruim 150 van onze jaren! En dan kan hij verder spreken over de begrippen ruimte en tijd. Ja, wat ie eigenlijk „ruimte"? Wat is „tijd"? Onze aarde zweeft door de ruimte en met haar rnillioenen, milliarden andere hemelbollen, Hei gaat ons duizelen wanneer wij trachten ons een voorstelling van de ruimte te vormen. Denkt eens dat wij de aarde zouden kunnen verlaten cn dat wij ons voortspoeden met de snelheid van het licht, dat is met de grootste snelheid, welke bekend is, nl. 300.000 kilometer in de secunde. Honderd, duizend jaren achtereen snellen wij voort, steeds nieuwe zon nen lichten voor ons op, nieuwe stelsels, nieuwe werelden en nog vinden wij geen einde; wij zijn nog, geen schrede nader gekomen: de' oneindige ruimte ligt nog voor onsmaar zij is ook achter ons, zij is naast ons, zij1 is overal. Of eigenlijk is er geen richting; er is geen voor en geen achter, geen oven en geen beneden, geen rechts en geen links, ilk punt in de ruimte is centrum daarin. En op die aarde, een nietig klein bolletje,'als wij jaar vergelijken m'et de milliarden andere hemel- iohamen, leeft de mensch. Sinds wanneer? Men itelt de ouderdom van het mensche'lijk geslacht op mgeyeer 600.000 jaar (de meeningen verschillen en le cijfers zijn globaal). Maar honderden eeuwen ouder is de aarde en duizenden eeuwen ouder is de zon, waarvan de aarde een losgelaten deel is. Wij gaan altijd' meer terug, en we naderen nooit het be gin. Want een begin van den tijd kunnen we ons niet denken. Maar het is ons evenmin onmogelijk te denken, dat er ooit géén tijd meer zal zijn, d. i. geen verder bestaan. En dan kan die mensch uitroepen, in 't besef zij ner kleinheid tegenover de onbegrijpbare oneindig heid, dat hij niets is, een stofje slechts, dat een oogenblikje verschijnt en terstond weer verdwijnt toch zal diezelfde mensch oogenblikken hebben, waarin hij neerzit in gepeinzen en zijn geest worstelt -met geweldige vragen, waarin hij het groote pro bleem overdenkt: welke is de zin, de beteekenis van mijn leven, wat is het -doel van het menschelijk be staan? Hiermede heb ik aangegeven den invloed, den bij na m&gischen invloed van den oudejaarsavond. Want juist op dezen avond, wanneer hij denkt aan wat hij uit zijn leven zag heengaan, wanneer eraan herinnerd wordt dat niets blijvend is, dat alles komt en gaat, wisselt, verandert, dringt zich de vraag aan hem op of hij niets méér is dan een uiterst vluch tige verschijning, een zeepbel slechts, waarin de om geving zich reflecteert om dan uiteen te spatten. En dan zien wij het wonderbaarlijke gebeuren, dat die kleine meneeh, wiens leven tegenover de eeuwig beid mlinder is dan het duizendste deel eener se conde tegenover een etmaal, dat dit nietige stof- hoopje een eeuwigheidsverlangen voelt ontwaken. En hij voelt het als iets geweldigs, dat hij méér is dan een stofhoopje, een samenvoeging van atomen en moleculen, dat hij is Geest! En een jubelzang vaart door zijn ziel. Hij heeft iets van 't duistere levensdoel begrepen. Hij ziet in de stoffelijke wereld de eeuwige vorm verandering, het is een onafgebroken worden en vergaan, d.i. een groepeeren en hèrgroepeeren van de stof. Hij weet, dat hij zelf; in zijn lichamelijke verschijning, daaraan met ontkomt. Hij bereikt zijn wasdom, handhaaft zich eenigen tijd en sterft. En als hij gestorven is valt langzaam zijn lichaam uit een. En de cellen (groepen van atomen en molecu len) waaruit hij was opgebouwd, worden scheikun dig omigezet. Wat eens ons lichaam was, wordt tot deolen van delfstof, plant, dier, tot deel weer van nieuw gevormde menschenlijiven. Dit is de groote kringloop des levens, die zich afspeelt binnen den sfeer der aarde. En we worden herinnerd, aan het oude woord: stpf zijt gij en tot stof zult gij weder- keeren! Maar in die stof leeft de geest! En de mensch gevoelt de meerderheid van dien geest. Want en voelt hiervan de ontroerend ver heven beteekenisl als hij de waarde van een me- demensch wil bepalen, dan beoordeelt hij niet het lichaam, dan beoordeelt hij de persoonlijk- h e i d en deze is geestelijk. Als ik van iemand zeg: hij is een goedmensch, dan kan die iemand leelijk zijn en gebrekkig en zwak en mismaakt naar zijn uiterlijke verschijning. Toc'h noem ik hem goed, omdat ik zijn persoonlijk heid waardeer/omdat ik zijn geestelijke eigenschap pen heb gewogen. En wij peinzen verder. Wat is geest? De vraag is gemakkelijker gestéld dan opgelost. En ik zou niet graag beweren hot duidelijk te kunnen zeggen. Toch wil ik eon zwakke poging wagen om alt-hans bij benadering het begrip „geest" te omschrijven, Ik versta daaronder dat wezenlijke in den mensch. hetwelk in en door het stoffelijke zich openbaart, hetwelk in hoogste instantie dit stoffelijke be- heeraoht. En dit wezenlijke ervaren wij daarom als het 'hoogste in ons. Misschien kan een voorbeeld verduidelijkend wer ken. Ik lees een boek. Ik zie allerlei zwarte letter tjes op het witte papier gedrukt. Die letertjes vor men woorden en zinnen. Op allerlei wijzen zijn die kleine zwarte figuurtjes in groepen verbonden. Mijn cog volgt de vele rijen. Dan leg ik het. book neer en zeg: het is mooi. Waarom zegt ik dit? Omdat ik in al die letterteekens heb benaderd den geest van hem die 't boek schreef en dezen geest doet mij sympathiek aan. Zoo. is mijn leven als een boek en de letters ge voegd tot woorden zijn mijn daden, is mijn zichtbare levenshouding. In die levenshouding uit zich mijn geest. De geest bepaalt ons leven. Nu staat een sohoone gedachte inf mij op. Ik neem waar in -het groot heelal de eeuwige stofwisseling, de nooit eindende wisseling. Ik zie daarin de open baring van een allesbeheerschenden geest, geest ge kend uit het altijd-durend worden. Meer nog: met blijde verrukking constateer ik, dat die geest het Zijnde is i n al het wordende (d.i. in de stoffelijk zichtbare verschijningen der stof). Maar verder wil ik gaan een diepe drang stuwt mij om het verband te zoeken tusschen het Z ij n d e en Tusschen 'den géést, dien ik als het wezenlijke Weet in mijzelf. Hierbij helpt mij een merkwaardig feit. De weten schap heeft mij geleerd, dat er'is een makrokosmo en een microkosmos. Dat wil zeggen: er is een we reld in het groot en een wereld in het klein. O» die wijze is elke atoom (die zoo klein is. dat de mensch het niet kan waarnemen) een beeld var een geheel zonnestelsel; daarin is een vaste kern (zon), waarom in snelle vaart de zoogenaamde electronen wentelen. Ligt nu niet voor de hand de conclusie, dat ook de mensch in dit opzicht een microkosmos is? En dat dus in hem de geest het Z ij nd e is? Maar nog een stap verder willen wij gaan. Wij denken over het raadsel van den geest en is dit nu de zegen van den oudejaarsavond? 't is of een antwoord ons wordt ingefluisterd, 't is of bij intuïtie wij gevoelen: onze geest is do verbijzon dering van den Eeuwigen Geest. Daar komen momenten in het leven van den mensch, dat hij sterk wordt overweldigd door een waarheid, die door hem niet wordt begrepen maar diep wordt doorleefd. Zulk een moment is het, wanneer hij plotseling dat matige besef krijgt; hetwelk de dichter Willem Klooe deed juichen: „Ik ben een God in het dienst van mijn gedacht#»!" Nu hebben wij het eeuwige genreadnu Alles gaat voorbij, verzinkt in den nacht der I eeuwigheiu, maar ue geest blijft. En die geest is de eeuwige schepper en de stoffelijke wereld is zijn l wekisch ornaat. En in die stoffelijke wereld verwe zenlijkt hij zich zelf, roept hoogere vormen tevoor schijn. Die geest heeft zich in ons, kit ine menschen, ver bijzonderd en is in ons ook het zichzelf verwezen- .ijkt element. Hiermede is ons verklaard des levens zin. Neen, doelloos i9 het leven niet. Het leven van den mensch wordt ons de streving van den geest in volle glorie te openbaren, De ge- slachten volgen elkander op en zij hebben hunne moeiten, hun strijd, hun vreugden en smarten, hun 1 overwinningen en nederlagen, maar in allen wor- steLt de geest om/hoog en ieder geslacht hakt moei- zaam een nieuwe trede in den steilen weg, die de menschheid gaat. Zoo stijgen wij langzaam, lang zaam op naar boven. En ieder van on9 levert zijn werk o vaak on bewust en arbeidt daardoor mede aan wat de tij- len trotseert, aan wat eeuwig is. Oudejaarsavond; de gedachte aan U heeft ons ge voerd tot het bepeinzen dezer dingen. Oudejaarsavond, gij hebt ons gesproken van ver. ganke»lijkheid niet alleen, maar ook van h-1 blij kende. En wij weten het weer dat wij naar dat blij- vende pen heimwee hebben in ons hart. Wij weten bet weer dat wil meer zi'n dan stof. dat wil izlin geest en dat de geest wil groeien en groot worden. ASTOR. OUDEJAARSAVONDSCHETS door H. G. CANNEGIETER. (Nadruk verboden.) Toen Blomhof tusschen de overige passagiers van de Gloria aan land was geschuifeld, wierp hij ten af scheid een blik van voldoening op de geweldige let ters, waarin hij bij het inschepen onmiddellijk een symbool had gelezen. Gloria, ja dét was voor hem de terugreis geweest na de vijftien moeilijke jaren, waarin hij zijn misdaad in ballingschap had geboet. Welk een tegenstelling, deze glorieuze tehuiskomst en de bange, ellendige vlucht uit het vaderland! Nu, man in welstand, eerste-kiasse in alle opzichten, toen: een schamele tusschendekspassagiur, die zijn hoofd niet durfde vertoonen uit vrees voor schan daal. Schandaal, zou hij hiervoor nu niet opnieuw be hoeven te vreezen? Het was, of die heer, die hem op de schemerachtige kade voorbijKwam, even ge gluurd hau naar zijn gezicht! z,ou mj zien in t vone ncht van de hoiei-zaai straas durven bewegen? Vijf tien jaar zijn zoo om en een mensch verandert met veel. hij riep een taxi-chauffeur aan en liet zich naar net noiei rijnen. ue innigneid van de Hoilandsche winkelstraten stemde neui week. t Was aiies nog t zelfde gebleven, nier in zijn goede, oude vauerianu. au t was in de week tusscnen iverst en uuuejaarl mooier oogenblik had nij niet aunnen 'kiezen, om zijn oude scduid te verzoenen. üreiiaast at mj in de van iidnt fiinkerende restaura tie zijn maal. hij voeiue zien zenuwacnug, be merkte met scnria, iioe üjj zijn ouden angst nog met was vergeten, leikeus, wanneer de deur open- wenielde, sperue nij zijn oogen naar den nieuw mn- nentredenaé, speurend, of men hem zou heraennen.l nij zou maar uen meesten spoed betracnien met het. afwikkelen van zijn zaken. Onderwijl de keliner de norden verwrsseiue voor net dessert, naaide inj uit zijn binnenzat net papier, dat hij dagelijks met schrik en voldoening had bestudeerd. Alle namen stonden er op en eiK met het bedrag, dat hij, rente op rente, zijn slachtoffers thans was verschuldigd, wat had hij daarginds in Amerika moeien wensen om <lie tapitalen bijeen te krijgen. O, al# de fortuin noia mei gunstig geweest was... Maar nu zou nij rehabiliteeren, volkomen! Morgen, vanavond nog als het kon. Zijn blaam woog hem uog< als lood; hij moest zich ervan verlossen, hoe eerder hoe betex. Eén naam vooral had hem ook nu weer het schaam rood op de wangen gejaagd. Die arme mevrouw! Weduwe nog wel met vijf kinderen. Door zijn toe doen geruïneerd. Wat zou er van dat gezin zijn ge worden? Hij Jaafde zijn drogen keel met een slok wijn. een behaaglijke voorpret doorgloeide hem eensKlap?» nu hij er aan dacht, hoe hij voer Kerstmaan dij6 zou kunnen aazx spelen in dat gedupeerde gtfUi* Wat «ouden ze verraat zijn, geheel hun in vjjfiica

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 26