chagerCourant VOOR DE KINDEREN» tfeijrdag 12 Februari 1927 70ate Jaargang. No. 7998. Volksuitdrukkingen. Het Geheim van het oude Horloge. in de sprookjeswereld en ln verschillende volks- pakkingen en g-* komt de vrouw er niot U vest af. Men kun rnhar al te dikwijl» uitdruk- Um opvangen als: Hel is een serpent, een helsch jpen^ ten serpentig wijf. HIJ heeft oen slang van ,n yrjiw. 't Is een slang. ZIJ heeft een sorpcnten- Een duivelin. Zij heeft van den duivel in. Dui- «n serpent of slang rijn broertje en rusje,, zoo- het Bijbelverhaal van Adam's Val leert. Bk bij de hagedis wordt de vrouw vergeleken, a kwacje tisse van een wief, regt men in Gelder- li. In Friesland heet een kwaadsprekend, arg Pt>* listig vrouwraenichi 'n hagedis en in Ooet-Frle». lend: Hefetaeke. Deze laatste scheldnaam komt ook voor langs de Dultiohe grens ln onse Oostelijke pro vinciën. Vroeger geloofde men algemeen, dat de hagedis evenals de slang een giftig dior was. Nog regt men in Gelderland: I)e evedessen eind vorniend, Aan bovenstaande, minder vleionde schimpwoor den voor de vrouw rijn enkele Hagen verbonden. Irt Vlaanderen hoort men nog hot volgende spot- vertelsel: On/.o Lieve Hoor on Sint Plotor waren eens sa men oen wandeling gaan doen, toen rij ln do verte twoo personen aan hot vechten zagen. Sint Pietor ging oc vlug op af on rag tot rijn ontsteltenis, dat oen duivel én oen vrouw aan hot plukharon waren. De apostel probeerde de vechtenden van elkaar te scheiden, eerst door welmeenentje woorden on daar na door do kracht van rijn armen. Maar het govecht was zoo hevig, dat het een noch hot ander gelukte. Toen werd hij zoo kwaad, dat hij rijn zwaard greep on heidon den kop afhakte. Maar hiorover was Onze Lieve Heer zeer ver toornd. Hij gelastte den apostel het kwaad te her stallen* De vechters waren wel. niet van de beste soort, maar daarom mocht hij hun nog niet het le ven ontnemen. Sint Pieter wist eigenlijk wel, dat hij verkeerd gedaan had en aarzelde dan ook niet rijn Meester te gehoorzamen. Hij raapte de twee afgeslagen hoof- denvan den grond op en zette ze weer op hun plaate. Maar ln rijn ontsteltenis ging hij t@ haastig te werk en zette bij vergissing den kop van den duivel op het lijf van de vrouw en die van de vrouw op hst lijf van don duivel. En saüurt dien tijd beeft de vrouw Iets duivelachtigs ln zioh, beweert men. ln plaat n van den duivel komt op sommige plaat- Hen in het overigens gelijke verhaal het serpent, Kon Pioardizoho sago luidt, als volgtt Toon God do vrouw wilde schoppen, trok Hij oon ribbe uit Adam's lijf. 111J legde do rlbbo naast zich op den grond, om eorst do wonde van Adam dicht te naaien. Maar ongemerkt kwam hot sorpont, dut toen nog pootcn had, naderbij en maakte zich met de rlbbo in den bek uit de voeten. Michaöl, de aarts- ongel, werd erop uitgozondon om het serpent te vangen en de gestolen rlbbo terug te brengen. Hot golukte hem, het dier bij zijn pooton te pakken. Doch door een kVachtigon ruk kwain het weer los on Hot de pooton in de handen van den aartsengel achter. In plaats van de ribbe bracht hij de pooton bij den Schepper. Deze da^ht even na en blies toon op de sorpentenpooten. Zoo werd do vrouw gescha pen, die nog altijd onbetrouwbaar le gelijk do slang. Sedert dien tijd heelt de slang ook geen pooton meer «n ls zo gedoemd, over den grond te kruipen, Vleiend «ijn de verhaalt)»» niet voor de vrouwen, maar zij mogen er bij bedenken,dat die legenden al heel oud zijn en dateeren uit een tijd, toen de vrouw als minderwaardigi aan den man besohouwd werd. STADSNIEUWS. (Van oon ongeloofwaardig verslaggever.) Naar ik verneem, is Jonkheer A., weer geheel hersteld. Joukheer A., die een vrouw hooft en plat voeten, zingt bariton ln het plaatselijke zangkoor bij de minste geringste uitdaging. Na het concert van mejuffrouw S. ton bate van do onbohulsdon, had hot publiek oon half uur noo- dlg om de zaal te verlaten. De man was half ver lamd. i£u wan dai> de schooi goed ea wei Mn den g*of Dau wee i<ij gewoonlijk een klein beetje beng Det oudere kikker* bom soudeo ontdekken. Zoodat hij de wijk n&m naar ruatlge plekken. Zoo wee bl] den nu op den etedswei geen spelen. Een eohooljongen leg eioh deer wet te vervelen. Een leetlge, luie, ondeugende eneak, Die ook wee gaan spijbelen, net ele vriend Kweek. Toen de jongen dien grappigen kikvorsob nu e&g Terwijl hij ln 't gree wet te luieren lag, Oing bij annatonde op 't arme beeetje aan 't. Jagen. '.Uit verveling en ondoordacht beosten te plagen Ie heel org leelijlc, maar komt toch veel voorl) Kwaak ging er met groote sprongen van door, O, had hij op school maar wat beter geleerd, Van de lessen tljns meestere goed geprofiteerd, Dan was hij misschien het gevaar wel ontgaan, HIJ had dan geweten, hoe in 't graa onder blaia HIJ schielijk moest trachten om sioh te verstoppen. Of op andere wljse den jongen te foppen. Door snel sioh te wenden en vlug tich te keeren, Den wal af te springen en dan te probeeren Het water der gracht met een vaart te bereiken. De onnoosele Kwaak nu gaf voortdurend blijken van domheid en sprong als een wild* naar vorenj Was binnen een vijftiental sprongen verloren, t Kille sweet brak hem uit toen üe Jongen hem greep, Xc rijn smerige hand hem ueedoogenloos kneep En hem ruw ln sljn morsige sponsendooa stopte. Het onnoosele Kwaak}* sljn hartje dat klopte Van angst en het steeds soo ondeugende beest Dacht: „Aoh wae ik na toch op sohool maar geweest." Toen avonds op den tijd van hst klkkerooaoert Van Kwaakje gson spoortje vernomen werd, Waren angsten en vreesen tóó toegenomen, Dat iedereen dacht dat hij om was gekomen, Den dood ln de maag van een snoek had gevonden. Of door een vraatsuchtigen reiger verslonden. Dien avond nu werd er een treurlied gezongen, En niet als gewoonlijk nog een beetje gosprongen Na afloop (dan wae na de uitvoering bal), Men sprak over Kwaak ln de graoht overal Waar slechts een paar kikkers te samen maar waren, Oelukkig dat Kwaak later nooit heeft ervaren Wat al goeds en &1 braafs men daar toen van hem sprak. „Een kikkertje waar geen kwaad haartje ln stak, „Somtijds in de klas wel een beetje onrustig, „Maar dat was geen ondeugd, hij was levenslustig", Zoo telde de meester toen die van hem praatte, En die hem een paar uur te voren nog haatte. En sljn mgeder sst stil op een plomp bij het riet ZIJ huilde en weende van anget en verdriet III. KWAAK SPIJBELT. :HT lantofM Kwaak was weer een keertje van school weg gebleven Want spijbelen, dat was sljn lust en sljn leven. Hij nsm een kwartiertje voor sohooltijd wijk, Sohool achter een blad of dook weg in het slijk. ONS VERVOLOVERHAALTJE. [Pleten Jan hadden bij buurvrouw de krant ge- IWAweet je nog wel? De beurt was aan Marie fGroen, om verder te schrijven. Itlührijft ze: Ja, Ja. dat was maar niet zoo gemakkelijk. 'Tel- pens als Piet of Jan iets gevonden had, juichten ze (van blijdschap. Dén vond de één wat en dén de an- ler. Maar toon ze in 't midden kwamon, bogonnen [de groote moeilijkheden. Vader vragen? Zou die fijn booze bui al vergeten zijn? De jongens gingen r hem toe, F Nu, vader was er wel over te spreken, dat zijn jon- lens hun tijd zoo goed besteedden. Met z'n drieën [ogen v.e nu aan 't werk. Met vaders hulp was 't do- lument van professor Stuyvesant spoedig in de bus lebrachh Nu maar afwachten I Eindelijk kwam de krant. Wat stond er voor ver [rassends in? De krant luidde Nu maakt Annie Ruis 't slot! VLIEGEN. Hier is een aardig spelletje, voor de dagen, dat, 4e vriendjes en vriendinnetjes komen spelen, 'flft&r.vader en moeder moeten helpen, anders gaat het niot. Als de kinderen 's middags komen, zeg je met 'n geheimzinnig gezicht: „Zeg, als vader straks thuis- I komt, gaan we vliegen". Ze beginnen allemaal hard rte lachen, maar ze zijn toch wel nieuwsgierig ge worden. Ze begrijpen wel, dat er een aardig spelle tje zal volgen. Vader komt thuis. Het spel gaat beginnen. Moe der legt in 't midden van de kamer de strijkplank op den grond. Eén van de kinderen wordt geblind doekt en moet midden op den plank gaan staan. Een ander kind gaat vóór* den blindeman staan. De ze laatste legt zijn handen op de schouders van dengene, die voor hem staat. Nu tillen vader en moeder ieder aan een kant, heel voorzichtig de plank op, terwijl de jongen, die vóór de plank staat, ïich langzaam naar beneden laat zakken. De blin deman denkt, dat hij een heel einde de hoogte in vliegt, terwijl hij mischien maar een kleine eindje omhoog is gegaan! Doe 't maar eens. Nieuwe avonturen van Bram Vingerling, door L. Roggeveen. Vervolg. Hij ging naar z'n kinderen in Leiden. Een ge trouwde dochter had hij daar wonen. Ééns per maand mocht hij naar haar toeEn lieve klein kinderen had hij! Nou! ijk ben in 't armenhuis, ziet uwe", zei 't oude heertje ernstig, en daarom mag ik maarééns in do maandweg!" Een Jonge man stond op, en haalde twee mond harmonica's uit zijn colhert,zakken. •■Ia 't goperrometonrd?" vroeg hij. Maar zonder antwoord af t.o wachten, begon hij al te blazen, na- •uurlijk de „Valencia"... "Eaea.lenaiaaa, sinaasappelemanderij- neschreeuwden twee meisjes met den muzi kant mee. De oude magere dame keek nóg nijdiger en haar neus word twee maal zoo spits. Minachtend keek ze om zich heen. „Och", lachte 't oude heertje, „die Jeugd van tegen woordigI Ja, Juffrouw, toen ik een jongen was, gebeurde zoo iets niot! In mijn tijdja ja!" De muzikant kwam met z'n pet rond. Ieder gaf hem wat, behalve de juffrouw met het norsche ge zicht. ,,'t Was fijn, hoor", lachte 't oude heertje. „Vanweges de reuzeverdienste nog een stukkie etxra',' grinnikte de muzikant. Even voor de trein stopte, hield hij op „LeldenI" riepen de conducteurs. De coupédeuren werden opengegooid. Het heele gezelschap stapte uit, behalve de belde zanglustige meisjes. „Daar sta ik nou", zei Bram. Maar hoe vervelend hij zich ook voelde, tóch moest hij even om 't rare geval lachen. „Daar sta ik nou op 't Leidsche station met een Haagsch perronkaartjeBrammetje, Brammet je, wat zit je er in." Als de nood op 't hoogst ls, is de redding nabij 1 Dat ondervond Bram ook. Terwijl hij daar nog op 't perron stond te "bedenken, wat hij zou doen hoorde hij achter zich zingen, driestemmig: „Op nu'makkers, laat ons dwalen, Op, naar buiten heen gesneld! Omkijkend, zag hij een lange rij Jongens en meis jes, van ongeveer li jaar, vroolijk zingend naderbij komen. Vooréan liepen een paar heeren. Eén van hen haalde een papier uit zijn zak en overhandigde dat aan den controleur bij den uitgang. „Nou handig zijn....", dacht Bram. Behendig drong hij zich tusschen de reizigers door, voegde zich bij de grootste jongens envroolijk zingend, met zijn mooiste tweede stem: Daar eens woonden de Bataven, Zoo eenvoudig en zoo vrij!" door de controle. Hij was in Leiden! Als Leiden nu maar geen Lijden werd! Met de handen in de zakken van zijn lichtgrijze colbertje slenterde Willy door de Haagsche straten. „Ik sta paf', zei Willy tegen zichzelf, „ik sta ge woon paf! En 't gekste van hot heele geval is, dat ik' er,geen laars van begrijp. Brammie gaat sigaretten kooponl Goed! Maar in den winkel begint hij te bakkeleien met eon meneer, die telefoneert, Hij slaat waarempel den hoorn kapotl Ja, stel je voor! Dan vliegt hij den winkel uit, zegt, dat ik m'n mond moet houden enfoetsweg is hij! Nergens meer te vinden! Ja, je hebt mooi praten, Brammie. M'n mond houden! Zeker! Maar als straks tante en oom vragen, waar Je gebleven bont, wat moet ik dan zeggen? Dat jij later komt? Goed! Maar als tante dan vraagt, waarom? Moet ik dan zeggen, dat we ruzie gehad hebben? Neen, dat doe ik niet. Dat zou ik nief willenOf moet ikoch........ och......" Willy zuchtte. Voor 't City-theater in de Veene- straat, ging hij naar do filmfoto's kijkenCharlie Chaplin on Jackio Coognn ln „Hot Jochie", .Leuke film", dacht Willy. „TTé, ik wou maar, dat we rustig mot z'n tweeën in dn bioscoop zaten. Dat zou veel prettiger zijn!" Wist ik maar, wat ik togen tante moest zeggen zoo aanstonds Willy trok z'n gezicht vol diepe rimpels. Zoo kon hij beter denken, begrijp je? .Scheelt er wat aan, kameraad?" vroeg een opge schoten jongen. „Hij heit geen stuur over z'n wenkbrauwen, jol' lachte eon ander. Beleedigd keek Willy om. „Neom me niet kwalijkbegon Willy. „Heelomaal niot, kameraad", zei een van do Jon gens. „Noem me niet kwalijk", zei Willy boos, „maar bedoel Je mij soms?" „Welnee", lachte de Jongen, „hoe kom je d'r bij?" „Hij bedoelt de hond van 't neefie van zijn tante," grinnikte de ander, „nietwaar, Nelis?" Grijnzend liepen de twee jongens verder. „Wat een flauwe kerels", dacht Willy. Hij ver diepte zich weer ln de foto's. „Tom Mix, de lassowerpënde cow-boy, overwint alléén zeven-en-twintig bandieten", las hij. „Niet veel zaaks, die cow-boy-films", dacht Willy. „Je ziet niets anders dan schieten en vechten. Vechten! Net als Brammie daarstraks ln dien sigarenwinkel Brammie leek waarempel óók wel zoo'n cowboy Zou hij die sigaretten betaald hebben? Nu, dat zaï wel niet. Willy liep verder. „Wat moet ik straks nou zeggen?" dacht hij weer. „Ja, als Brammie nou thuis is, dan hoef ik niets te zeggen. Dan vraagt tanto natuurlijk aan hém: „Waar is Willy?" En dan zal Brammie daar wel wat op verzinnen. Weet je. wat ik doe? Ik wandel op mijn dooie gemak naar huis. Dan heb ik alle kans, dat hij er al ls, als ik kom. Enals hij <r niet is, danJa, dan zal ik wel wat bedenken Een half uur later was Willy thuis. Grietje deed open. „Dag jongeheer Willem", zei ze. Anders ergerde Willy zich altijd aan don naam „Willem", maar nu vroeg hij haastig „Is Braehik bedoel de jongeheer Brammie, al thuis, Gretha?" „Ik heet geen Gretha", zei Grietje lachend, „on de jongeheer Brammie is-t-er nog niet." „Nog niet thuis?" vroeg Willy, terwijl hij erg bleek om zijn neus werd. „Nog niet thuis!" antwoordde Grietje. „Maar komp uwe8 nou asjeblieft naar binnen, want me melk staat op, en as 't overkookt, zit ik met de rom mel." Met looden schoenen ging Willy de kamer bin nen. Tante zat te lezen. Oom was er niet. „Dag Tttante", stotterde Willy. „Dag Willy", zei tante, „ben je alléén?" „Ja, tante" zei Willy, „Brammie isis Het angstzweet brak den armen jongon uit. „Jullie hebben toch geen ruzie gehad?' vroeg tan te laohend. „Nnnee tante", zei Willy, „gelukkig niet." „Maar waarom komen Jullie dan niet gelijk thuis' vroeg tante. Willy raapte al zijn moed hij elkaar. ,,'t Is zoo gekomen", begon hij, „*t is eigenlijk mijn schuld, ziet u „Jouw schuld?' vroeg tante. Willy stond te trillen op zijn hoenon. „Wat mooi Ik nou in vredesnamen hodnnken?" dacht hij. „Scheelt er wat aan, jongen?" vroeg tanto be zorgd. „Jo staat zoo te beven en Je ziet zoo wit! Kom ga eens gauw zitten en drink een glas water. Er is toch niets ergs gebeurd, hè?" „Nee tante, niets ergs", antwoordde Willy. Hij dronk haastig het glas water leeg, dat tante hem gaf. Zijn tanden klapperden tegen den rand. „Vertel dan alles maar", zei tante. ,,'t Was eigenlijk mijn schuld", begon Willy weer. „We stonden bij de City-bioscoop, ziet U, naar de platen te kijkenen toen zei die óóne Jongen, dat ik geen stuur had over mijn wenkbrauwen „Geen stuur over je wenkbrauwen?" vroeg tante verbaasd. „Ja, tante", Willy probeerde te glimlachen „Hij zei, dat ik er geen stuur over had en toen zej die andere „Welke andere nou weer?" vroeg tante. „Die andere jongen", zei Willy, „Die zei, dat hij zijn tante bedoeldeof eigenlijk zijn hond, be grijpt u?" „Nee Willy", zoi tante bezorgd, ,l,k begrijp er hee- lemaal niets van. Vertel nou eens, duidelijk, hè? Had die hond geen stuur over zijn wenkbrauwen?" „Nee tanteWilly kreeg het benauwdIkIP „Dus jij tóch", zei tante. „Maar hoe kwam dat dan?" „Dat weet ik niet tante", zei Willy. „Ik donk, om dat Ik dachtl" „Wét dacht Je, toen je stond te denken?" „Wat ik zou bedenken, om te zeggen", antwoord de Willy. Tante haalde de schouders op. „Zóó komen we niet verder, jongen", zei ze. „Zeg me nu eerst eventjes, waar Bram gebleven is." „Dét dacht ik Juist", riep Willy, „en dèèrom zei die jongen dat!" ,Was Bram dan niet meer bij Je?" vroeg tante. „Toen niet meer", zei Willy. „Was je hem dan kwijtgeraakt?' vroeg tante weer „ikik denk van wel", zei Willy, „want ik had hem toen al een heele poos niet meer gezien Bezorgd keek tante haar neef aan. ,Die jongen is vreeselijk zenuwachtig", dacht ze. „Hij praat over vreemde jongenB, en over wenk brauwen en hondenEn éérst was Bram er wèl bij en toén weer nietMisschien hebben ze wel ruzie over iet« gekregen „Voel je je niet goed, Willy?" vroeg ze. „Ik heb wat hoofdpijn, tante", zei Willy. „Ga dan maar een uurtje op de divan in de voor kamer liggen", zei tante hartelijk. ,;Ik zal de suite deuren dicht doon. Misschien knap je dan over een poosje wel op." „Graag tante", zei Willy. „Maar Brammie kon er niets aan doon. Ik had mijn wenkbr „Ga nou maar", zei tante, vriendelijk. En Wily ging. Wordt vervolgd. Tot zlot een versje voor de kleiniet. Hoofd, gozichtje en handen, Moeten zindelijk zijn en net. Alles zonder vlok of smet! Schoone wangen, netto handon, Frisch gowasschon, witte tanden, Is dat niot oon mooi portret? Hoofd, gozichtje on handen, 'Moeten zindelijk zijn en net!.... Correspondentie zonden naar L. Roggeveen, Ma» retasktraat N, den Haag.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 43