'Mager Courant
Haar Wraak.
VOOR DE KINDEREN.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
De boer en de koning.
309. En Pim stapt met een verwaand ge
zicht de straat op, wat in rijn schik met
zijn spiksplinternieuwe pannekoek. Bru
taal kijken x'n twee oortjes in de buiten
lucht.
310. De dag van afscheid is aangebro
ken. Van mevrouw Rabbit krijgen ze alle
twee een hartelijke konijnen-zoen. De
neuzen worden stevig tegen mekaar ge
drukt en dan driemaal heen en weer ge
wreven.
311. Meneer Rabbit brengt ze tot op de
stoep. Hij wuift ze na, tot ze uit 't gezicht
zijn. En mevrouw wuift uit het raam har
telijk de tweede stem erbij. James brengt
«e alle vier we&.
312. Want zoontje John en dochtertje
Gladys mogen een week mee naar Wip
staartendorp. James Coolhead levert ze
veilig en wel af aan kapitein Zeeleeuw,
een pracht van een zeeman, met een reus
achtige witte borstel-snor. t
plaatse, en had) het geluk, den infamen kippenroo-
ver spoedig op te sporen en te dooden. De man was
zeer in zijn nopjes. In zijn groote blijdschap om
aet feit, dat hij voortaan van den vos geen last
meer zou hebben, dacht hij heel niet aan den ja
ger, maar sprong dansend en zingend in het rond.
De vorst maakte daaraan, een eind daar hij, kwasi
boos, vroeg:
,.Je deukt toch zeker wel om hetgeen je me be
loofd hebt, niet waar?"
„O", zei de boer, „dat is waar ook, ik had het in
mijn blijdschap totaal vergeten!"
trok nu zijn beurs, zocht er de twee geldstuk
ken uit en betaalde met een even koddig als breed
gebaar aan den vorst. Op zijn beurt was, deze nu
danig in zijn knollentuin, hij rammelde met de
geldstukken in zijn vuist en riep, ze verscheidene
malen beziende, uit:
„Dat is het eerste geld:, eerlijk door mij: ver
diend; o welk een heerlijke gewaarwording is het
zulk geld te bezitten!"
Daarop nam Victor Emanuel op zeer hartelijke
en amicale wijze afscheid van den man.
Benige dagen later kwam er oeif postbode bij een
laatstgenoemde met een groot pak, bestemd voor
zijin vrouw. Bij opening ervan vonden, ze er een
mooie gekleurde japon, een praehti'gen halsketting
en een paar groote, gouden oorbellen in. Zoowel
mlan als vrouw stonden paf van verbazing over het
geschenk. De vrouw zocht op het papier naar het
adres van den afzender. Ze vond er evenwel alleen
deze letters op: V.E.R.D.I., die voor haar en haar
man hiërogliefen waren. Over de beteekenis dezer
letters piekerende, ging de boer naar den bosch
wachter, die de beteekenis wist. Hij. bracht den man
aan het verstand, dat ze het naamcijfer van den
koning uitmaakten en een verkorting waren van.
V'ittore Ecmanuele Rege d'Italla.
Toen begreep het echtpaar, dat de pientere jager
de koning was. Dit avontuur is door het gezin altijd-
beschouwd als een hoogst belangrijk levens-evene
ment, dat vooral de boer vaak aan anderen en
altijd met zekeren trots meedeelde.
en vm
Daar b
ide (lx
s koifr
i onflfl
men vi
een pst
de aai
luiten,
'rancfl",
alleai
vols!
a. z3
'oor dj
i P«)
de Pr
f Pari»
306. Daar kwaihen petten van allerlei
soort, groote, kleine, lichte, donkere, ge
spikkelde en effen. Pim was niet gauw
tevreden en paste een stapel van wat-
ben-je-mel
Portier: Wat doet u hier?
Hotelgast: Ik ben een som-
uambulis't.
Portier: Al was u ook een
minister dan moogt ge zóó nog
niet door de gang loopen.
307. Eindelijk vindt meneer er één naar
z'n zin, 'n reuze-pet, plat a.ls 'n schol.
Eén ding maar is jammer, het gevaarte
hindert hem leelijk aan z'n ooren. Toch
wil en zal hij die pet hebben.
308. En James Coolhead, die overal raad
op weet, helpt ook nu Pim uit de narig
heid. In een oogenblik heeft hij er met
zijn zakmesje twee keurige sneetjes in
gemaakt, precies op maat.
Zaterdag 21 Januari 1928.
71ste Jaargang. No. 8190.
te zoeken, in doosjes en busjes, vaasjes, mandjes en
kasten, onder matjes en in dekschalen.
Eindelijk viel mijn oog op een briefje, dat op tafel
lag. Het was van Mevrouw Harktang, en er stond
in: „Harktang, je bent een dierenbeul! Ik ga heen,
naar mijn moeder. Ik weet nog niet, of ik ooit weer
bij je terug kom. Je hebt mijn fijne fondantneusje
vermoord. Maar ik zal me wreken. Jij zult van het
lieve dier geen stukje proeven, begrepen? Voor je
straf heb ik je kunstgebit weggestopt. Zie maar dat
'je het vindt!"
Ik vernam nog, met veel moeite want ik kon
hem bijna niet verstaan dat Harktang dit briefje
vanmorgen op zijn nachtkastje had gevonden, naa3t
het glaB, waarin hij 's avonds zijn eetwerktudgen de
poneerde. En zijn vrouw was verdwenen. Den hee-
len morgen was hij al aan het zoeken. Het konijn
was allang gaar. Hij was wanhopig! Nu, je begrijpt,
dat ik hem dadelijk ging helpen zoeken! Twee uur
lang haalden we bet heele huis ondersteboven, tot
dat we eindelijk een branderige lucht in ons neus
kregen en naar beneden renden. Toen vonden we
in de keuken, in het fornuis, de zwartverkoolde res
ten, van wat eens een heerlijk vet gelardeerd ko
nijn was.
Een week lang bleef de vrouw van Harktang weg.
Een week lang leefde ik naast dien razenden, si le
senden Harktang, die alleen maar pap kon eten,
omdat hij al zijn tanden kwijt was. Dat had zoo'n
invloed op mij, dat ik onwillekeurig ook begon te
slissen. Ik ben er nog niet heelemaal van af. Maar
het gaat al beter. Gisteren is mevrouw Harktang
terug gekomen. Ze had voor Harktang een cadeau
tje meegebracht. Weet Je wat het wa»?
Zijn kunstgebit!
EEN EIGENAARDIG AVONTUUR VAN
VICTOR EMANUEL IL
Victor Emanuel II, die aanvankelijk alleen ko
ning van Sardinië was, werd als zoodanig In 1860
over het nieuwe, vereenigde Italië gekroond. Door
verreweg de meeste Italianen hoog vereerd, noem
den de door hem onttroonde vorsten en hun aan
hangers Victor Emanuel echter den Rooverkoning.
Deze vorst was een groot beminnaar van de jacht
en oefende dat vermaak veelal in zijn ééntje uit.
Op zekeren dag weer alleen aan het jagen, had hij
et volgende eigenaardige avontuur.
De vorst ontmoette een boer, die hem reeds twee
maal kort na elkaar een patrijs had zien treffen.
De man, onbekend met het feit, dat de eenvoudige
ger zijn koning was, zei tot hem: „Nou, baas, jij
nag er wezen; want je schiet drommels goed."
„Ja", sprak de ander, „dat gaat nog al, hè!" De
boer hernam daarop: „Jij zoudit me gemakkelijk
van een vos kunnen afhelpen, die al heel wat kip
pen van me gekaapt heeft."
„Wel, man", was het antwoord, „dat kan ge
beuren."
,Als je hem snapt," zei de boer, „krijg je twee
'ire als premie van me."
„Top!" sprak de koningl, „morgen om dezen tijd
kom ik hier terug om je van den rooie af te hel
pen."
Hij moest nu den landman bij handslag beloven,
zijn woord te zullen houden.
Op den bepaalden tljld verscheen de jager ter
305. Met Pim nog steeds op z'n schou
ders, stapte James Coolhead het maga
zijn binnen en zei tegen de winkeljuf
frouw: „Geeft U me eens 'n fijne pet voor
den jongeheer hier boven".
Vrij naar een Engelsch gegeven, door Sirolf.
ik doe! Braden doe ik 'm al vast niet!"
„Hindert niet", zei Harktang vastberaden, terwijl
hij zich de lippen aflikte. „Dat kan ik zelf wel!"
Mevrouw Harktang slingerde ons allerlei verwijten
naar het hoofd, noemde ons beulen en bloedzuigers,
en lafaards en bedreigde speciaal Harktang, met een
geheimzinnige, maar vreeselijke wraak. Doch des
niettegenstaande zette Harktang door. En den vol
genden dag, 's namiddags om halfzes, kwam Hark
tang's kweekeling gewelddadig om het leven. Waar
bij de slager van den hoek een handje hielp.
Dien heolen avond, tot diep in den nacht, woedde
de orkaan van de woede van Mevrouw Harktang
door het Harktangsche huis. Harktang bleef onver
stoorbaar aan het werk, om het beesje in te zouten
en te lardeeren en gereed te maken, om den volgen
den morgen te worden gebraden. We ziouden hem
voor ons twaalfuurtje verorberen. Ik moest den
volgenden dag al heel vroeg op pad, zoodat <ik er niet
bij kon zijn, als Harktang die dien dag vrijaf
had het diertje zou bereiden. Maar, als ik om
•waalf uur thuis zou komen, zou de braadlucht me
■1 tegemoet komen!
Nu, dat was ook zoo. Om kwart over twaalf kom
ik het Harktangsche huis binnen en de heerlijke
braadgeur kwam me al tegemoet en deed me het
water in den mond loopen. Het heele huis was ver
vuld van de lekkere, prikkelende geur. Ik liep re
gelrecht naar de keuken, en uit den oven stroomde
de braadlucht me nog sterker tegemoet. Maar er
was niemand in de keuken. Ik ga dus naar de huis
kamer en zie daar alleen Harktang, met een paar
wild flikkerende oogen en vertrokken gelaat, rondr
dazen. Hij zei boe noch ba, maar rende van het
kastje naar den muur, keek onder het kleed, in den
kolenbak, in de kachel, onder de pendule en in de
bloemenvaasj esIk begreep er niets van en dacht,
dat die arme Harktang plotseling gek was ge
worden.
„Wat is er gebeurd, waar is je vrouw?" vroeg ik.
„Weeddik nied", zei 'hij met een zonderling slap
stemgeluid, en ging weer door met als een razende
Kedruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Op zich zelf beschouwd vind ik het heelemaal nÏ9t
behoorlijk, om iemand, met een slang te vergelijken.
Laat staan met een ratelslang. En toch moet ik eer
lijk bekennen, dat ik onmiddellijk aan zoo'n dier
imoest denken, toen ik van de week m'ijn ouden
vriend Boffeldorf - ontmoette en blij! mij aldus be
groette:
„Bejsjsjsjoer, Ssssjsjsjsirolf, hoe ma-ak je het?"
(|Best, en met jou?" vroeg ik, eenigsrins achter-
icbtig, vanwege de heftige manier, waarop hij
liste.
(Gaat nog al", zei hij, „Gaat nog al. Het gaat al
beter. Maar het isjsjsjs allemaal de
van Harktang, je weet wel, bij wien
in de kost ben."
Ik zal U niet vermoeien, met precies weer te ge-
hoe mijn vriend Boffeldorf mij het volgende
deed. Ik geef dus nlleen den inhoud weer.
,Je weet, Sirolf". ging Boffeldorf dus voort, „dat
een liefhebber van een malsch stukje
is, liefst een karbonade of een gemest ko-
waar stevig wat aan te kluiven valt. En
wil nu het geval, een paar maanden geloden
hij een konijn op een liofdadigbeidstentoonstel-
Nou, we hadden er alle drie aardigheid in,
zelf, zijn vrouw en ik. Harktang en ik tim
een hokje van een eierenkist en we gaven
[em lederen dag wel drie keer te eten. De vrouw
yan Harktang was gewoonweg mal met dat dier.
Ze noemde hem haar „fijne fnndantneusje, d'r ha,rte-
leffie, molletje", en a.f en toe liet ze het dier van
lievigheid in de kamer even rondloopen. Nu,
en ik maakten er heelemaal geen geheim
tegenover het dier zelf. waarom we hem eiken
zoo dikwijls eten kwamen brengen. Als ik
zijn volle bakje bij hem in het hok neer-
en hij próbeerde me in mijn vingers te bijten,
ik altijd: Hier, daar heb je weer wat te bikken,
En denk nu maar niet, dat het allemaal
is, heelemaal niet! We doen het alleen
dat je zoo vet en zoo malsch mogelijk zal
begrepen? En die vette linkerachterkluif
voor mij, als je dat maar onthoudt!
Maar hoe vetter het dier werd, hoe gekker de
van Harktang op het beestje werd. En toen
vorige week erover spraken, dat we hem zouden
ïn grotfBi;men: omdat hij. nu vet genoeg was, kreeg ze een
vod ftnval van zenuwen en huilde van heb-ik-jou-daar,
bezwoer ons, dat ze wraak zou nemen! „Wacht
Harktang", gilde ze tegen haar man. „Wacht
als je het durft te doen! Dan zal je zien wat
Hoe dikwijls ben je voor je
tarnen gestraald?
Morgenavond vier keer.