ONS HOEKJE.
GRAPPIGE ONTDEKKING
Herinneringen van een oude
Paraplu.
VOORONZEJEUG
KWAJONGEN.
te de Jongete rail let buia,
ha het katet geketeen.
overdag speel Ik de beae
nachts Ug ik te droomen.
mentehen noemen mij een schat!
I vel: een aardig diertje,
leen die nare kinderjuf,
I gunt me geen pieMeptjel
maak soo graag m'n schorten vnH,
wil met water plaeaen,
liefst word ik niet aangekleed
'i morgens niet gewaaeohea....
i' iar tn het had, wil ik wel graag;
1 j, eonder hemd of eokken.
laatst heb ik dia nare Juf
e la de kuip getrokken 11 f
TANTS LENNIH.
(Slot).
dien dag af waren Keesje en Mlek telkens
allerlei manieren te onderzoeken, hoe
jnlijk heette. De mooiste namen werden
Ka, maar de hond luisterde er niet naar.
rerliet hij bijna nooit: riepen Yader,
jr, Juf of Miek Keesje, aan kwam Polly
inreimen.
maar, jij heet geen Keesje!" zei Moeder
malen tegen den hond, die bij deze woorden
inger hoe opgewondener werd.
i begreep, dat hij nu tot het gezin behoorde
op het nuis moest passen. Zoodra iemand
k inkwam, begon hij luid te blaffen om
euwen baas te waarschuwen en vreemde
i gedoogde hij heelemaal niet op zijn erf,
roote bullebijters durfde hij aanvallen. Het
wat Keesje niet beviel in Polly was dat
iemaal geen kunstjes wilde leeren.
sje had een onuitsprekelijk geduld met
maar met Polly bereikte hij in dat opzioht
ra het slimme dier bemerkte, d&t Keesje
ete wilde gaan leeren, liep hij weg en
ite h| zioh. En al nep Keesje ook nog zoo
i: „Polly, Polly 1" ae hond kwam niet.
eesje hem dan na lang zoeken terug, achter
ftiin onder een struik of op zolder achter
dan liet hij zioh meenemen, maar niets
m bewegen, op ziin achterpooten te blijven
Met een plof liet hij zich altijd weer vallen,
erd Keesje wel eens verdrietig, maar Polly
em zoo trouwhartig aankijken en met zijn
Men hem aanwrijven, dat hij het dier
lellijk zijn onwilligheid vergat,
een Woensdagmiddag, toen ze met hun
i 8: Keesje, Miek en Polly, in den tuin aan
i telen waren, hoorden ze Moeder roepen:
uderen, kom eens gauw hier! Er is wat
yoor jullie te zien, Miek, Keesje 1"
kinderen kwamen aandraven met Polly
Voor het hek stond een man met een
ikast. Dat was heerlijk! Moeder had den
v al verzooht haar te vertoonen.
iwat scheelt Polly?" vroeg mevrouw
na.
lond deed niets dan onheilspellend brom-
onder echter voor den dag te komen. Hij
Ml zioh achter mevrouw Steensma, onder
ikkenen liet tusschen zijn gebrom door
dan een nijdig gekef hooren.
Polly 1" zei mevrouw Steensma, hem
pende, waardoor hü té voorschijn kwam.
i, dat is mijn hondl" riep de man van
tnkast nu plotseling uit. „Een week of
len ben ik ook hier in de bnurt geweest
j die gelegenheid kwijtgeraakt,
jeloof ik niets van I" zei Keesje met een
in schrik, dat men hem Polly zou af-
Hij nam den hond in zijn armen en wilde
wegloopen. De heele poppenkast kon hem
meer schelen.
Keesje, en kom hier," zei Moeder. „*t Kan
>t zijn, dat Polly van dezen man is. Zet
i, kom hierriep de man van
Bt strenge stem. „Leelijkerd waarom
oopen?"
wist niet, wat hij hoorde. Sprak die
i hem? Hij had Polly neergezet en zag....,
dier bevend van angst naar zijn ouden
DOp.
'u wel, dat hij me nog kent?" zei de
ikan zoo gauw de klappen niet vergeten,
gehad heelt." 6
iiw Steensma was al even verbaasd als
wieren. De hond heette dus Keesje en
eigendom van den poppenkastman.
rit op, netjes hoort Anders krgg je!"
ruwe man voort.
idellijk voldeed Polly aan het bevel,
ongens van de kast, Keesje 1"
ifit woedend gekef vloog Polly het hek
J poppenkast heen, om de jongens,
idiont bij kwamen, weg te jagen,
wrie kent heel wat kunsten," zei de
heb hem van alles geleerd, ook om op
passen^ als ik oenten ophaal, maar
kan hg ook. Keesje l" riep h^j tegen
rei kwam, angstig en met sluik hangenden
w zijn ouden baas toe. Keesje herkende
■tu' kven(ligen Polly bijna niet meer.
hem een blikken "busje in den bek,
zich op zijn achterpooten op en
"Dit Steensma het bakje voor.
,^je het niet langer uithouden. Hij
Mat die man zijn hond weer zou mee-
barstte in tranen uit.
hem van mfj koopen. Ik heb nu toch al een aap,
dion ik bezig ben kunsten te leeren."
riep iLesje nog snikkende uit. „Ik hel) al vijf en
zeventig cent m mijn spaarpot en dat zal wol ge
noeg zijn. Toe, Moeder!"
„Vijf en zeventig oentt'' herhaaldo de man
lachend. „Nee jongeheer, daarvoor kan ik je
hem niet laten. Hij heeft me zelf meer gekost
aan kleeren. Als mevrouw mij vjjf gulden geeft,
krijgt u zijn tricotje er bij.'*
Vgf gulden 1 Keesje meende al, dat Polly voor
hem verloren was. Maar Moeder deed haar kin
deren graag plezier, als zty kon, dacht even na
en zei toezu
„Goed ik zal je vflf gulden geven, maar dan
kom je Polly nooit meer terug halen; dan is hij
van ons."
„Natuurlijk mevrouw 1 De ben een eerlijk man
en zooals ik gezegd heb, krggt u het tricotje et
„Afgesproken 1 Maar vertel me eerst nog eens,
waarom fe hem Keesje genoemd hebt. u toch
geen keeshond."
„Zoo heette rijn voorgang» en het publiek
en ik waren aan dien naam gewend."
Bij deze woorden ging hij naar dé kast, kroop
ondéb en kwam weidra weer to voorsohijn
met een rood-met-witrgestreept buisje, dat er
heel vies en oud uitzag. Nauwelijks nad Pollyj
die al dien tijd angstig aohter Miek had gezeten.
„Ziet u wel, nij sent net nog, zei Ge man
lachend. „Ja, Keesje, de zweep Is heel wat ge
bruikt om je daar in te krijgen."
„Maar nu hoef hü er nooit meer inl" zei Kees,
terwijl hij den hond beschermend in zijn armen
nam. „Mijn arme Keesje," ging hij voort, „liep
je daarom altijd weg, als ik je kunstjes wou
leeren 1 Voortaan zullen we je met rust laten,
hoor! Als je maar trouw op het huis past, hoei
je niets anders te doen."
Kees en Miek hadden nu geen lust meer om
naar het vertoonen van de poppenkast te kijken.
Ze waren big, toen ze den man nadat Móeder
hem de vgf gulden gegeven hadzagen freggaan»
want nn pas aohtten zij Keesje veilig.
t Keesje en Miek omhelsden Moeder voor hetgeen
zij gedaan had. Ze waren in de wolken, dat
Polly of Keesje, zooals hg eigenlijk heette, nu
werkelijk hun eigendom was en door niemand
meer weggehaald kon worden.
Keesje toonde ziin dankbaarheid door luid
blaffend van den één naar den ander te loop'en,
alsof hg maar niet genoeg zijn verbazing te kennen
kon geven, dat zgn oude meester hem niet mee
genomen had.
„Wat zal Vader wel zeggen?" zelden de kinde
ren en Keesje werd opnieuw aangehaald.
Ongeduldig werd naar Vader uitgezien. Einde
lijk kwam hij thuis en Keesje en Miek stormden
hem al tegemoet om hem het groote nieuws
mede te deelen.
„Vader 1 Vader l Keesje is van ons 1 We hebben
hem gekocht."
„Keesie gekocht?" vroeg Vader verbaasd, die
natuurlijk niet begreep, dat met Keesje Polly
bedoeld werd.
Opgewonden en door elkaar pratend vertelden
zij nu de heele geschiedenis. Vader vond haar
4m^u*cueer JSLee®j® 200 8^8 houden?"
1 m W* „Voor mgn part kan mevrouw
ook zeer merkwaardig.
„Nu begrijp ik ook," zei Moeder, ..waarom
Polly altija kwam, als we Keesje riepen."
eesje 1 Keesje 1" riepen de kinderen nu,
sohaterend van pret en Pony rolde van opwinding
over den grond.
,Nu kunnen wij zün naam op een halsband
laten zetten," zei Vaaer. „Maar zouden we hem
eigenlijk niet anders noemen? Zal het geen ver
warring geven?"
„Nee, nee, Vadert" riepen Keesje en Miek
uit. „Keesje moet hij heeten."
„En mij moet u voortaan niet andera dan
Kees noemen," zei Keesje. „Ik ben eigenlgk te
groot voor Keesje, en dan kan er meteen geen
verwarring ontstaan."
Dit werd goedgevonden. Keesje kreeg een
mooien halsband met zijn naam er op en t was
net, alsof hij nog vrooliiker was dan vroeger.
Kees dwong hem niet om kunstjes te doen; alleen
als Polly gewassohen vmoeBt worden iets wat
hij heel naar vond haalde Kees het tricotje
voor den dag en zei:
„Keesje, als je niet gauw stil bent en je zoet
laat wasschen, moet je er in."
Dat hielp, want onmiddellijk was Keesje dan
zoo gedwee als een lam en liet zich zonder tegen
stribbelen met zeep inwrgven en in het lauwe
water dompelen.
Soms riepen de kinderen nog wel eens voor
de aardigheid tegen hem:
„Keesje, de jongens van de kast!"
En dan stormde de hond keffend naar buiten,
om een oogenblik later weer terug te komen en
tegen Kees op te springen; 't was of hij zelf plezier
had in die grap.
Zoo beleefde Keesje nog veel gelukkige jaren,
die hem het verdriet en de zweepslagen deden
vergeten, welke hij in zijn jeugd gehad had.
En hij toonde zijn dankbaarheid voor al het goede
dat men hem aandeed, door groote trouw.
Oef, wat is het saai en vervelend in die donkere
kleerkast, waarin ze mg gestopt hebbent De
blauwe parasol, die naast mij Btaat, kijkt mij
altijd vol minaohting aan en dat kan ik met ver
dragen, want daartoe is natuurlijk heelemaal
geen reden. Om te toonen, dat ik volstrekt niet
ae eerste do beste ben, vatte ik' het besluit op,
mijn herinneringen, dus mijn levensgeschiedenis,
eens op te schrijven. Deze bezigheid zou mij
tevens den tgd korten.
Toen ik nieuw de menschen zeggen jong
was, zag ik er heel sierlijk uit en stona ik eemgen
tijd voor een winkelraam om de voorbijgangers
te lokken. De winkeljuffrouw zei altijd, dat ik
van zeer fijne kwaliteit was.
Voor dat raam vond ik het heel prettig: je
kon alles zien, wat er op straat gebeurde en mijn
kameraden, eenige zwarte paraplu's en verschil
lende licht en donker gekleurde parasols, waren
heel spraakzaam. Ook hadden we veel plezier
door een dikke katoenen paraplu voor het lapje
te houden, die wel heel trotsoh naast ons stona,
maar toch eigenlijk heel eenvoudig en zelfs lomp
was.
Van die ongelukkige ,,stomp-parapluutjes," zoo
noem ik de tegenwoordige korte, aikke dingen,
die allesbehalve elegant zgn en toch een ver
beelding hebben als hun stok dik is, van die
ongelukkige „stompparapluutjeB" stond er niet
ééntje voor het raam. Dat soort kwam in onzen
deftigen winkel niet voor.
Op een middag bleef een jongmensch langen
tijd voor het winkelraam staan om ons, deftige
paraplu's, aandachtig te bekijken. Spoedig daarna
kwapa de hand der winkeljuffrouw, pakte mij
beet en legde me op de toonbank.
Daar stond hetzelfde j<
buiten naar ons had staan kijken en mg l u
boven mijn makkers verkozen bad; hij stak mij
op, bekeek mij nauwkeurig, vroeg naar den prijs,
legde een heele rij zilveren geldstukken op de
toonbank neer, ging weer weg, maar en nu
komt juist het interessante van de geschiedenis
Hg had mij gekooht!
O, wat was het heerlijk buiten! Gelukkig
regende het niet, zoodat ik niet uit de plooi
behoefde te komen. Na allerlei straten doorge
gaan te zijn, kwamen wij aan het huis van mijn
nieuwen eigenaar, of eigenlijk gingen wij naar
zijn kamers, want het overige gedeelte van het
huis werd door andere menschen bewoond. Daar
werd ik zorgvuldig in een hoek van een kast
gezet, die vol was met allerlei kleeren en doozen.
Alles in die kast scheen geheel nieuw te zijn.
Ik vond het er niets prettig; ik had gedacht
wat van de wereld te zullen zien en die donkere
kast leek mij een soort gevangenis. Neen, dan was
het voor het winkelraam heel wat vroolijkerl
er zou echter spoedig verandering in mijn lot
komen, want één van de nieuwe j ossen deelde mij
mede, dat mijn heer en meester een groote reis
ondernemen en verre landen wilde bezoeken.
b jongmensch, dat daareven
jaan kijken en mij blijkbaar
ging
Ik in mijn nopjes natuurlijk, want het was
duidelijk, dat ik hem daarbij vergezellen zou en
llJ,J
.O dokter, wat ben Ik toch blij, dat U komtP
„Hoe zoo dan. Mevrouwtje? Ik schrik!"
„Ach dokter, mijn lief, aardig popje is riek,
Haar wang is zoo akelig dik!"
.„Dan heeft ze misschen wel een heel slechte
kies!"
„Neen dokter, 'k weet zeker van niet,
Haar tandjes en kiesjes zijn werklijk heel gaaf,
O, Tc heb toch zoo'n vreea'lijk verdriet!"
„Kom, kom nu, Mevrouwtje, zoo angstig
niet rijn!
Waar is de patiënt? in haar bed?"
Ja doker en straks krijgt z' een heel
warme kruik,
*k Heb 't water op t vuur al gezet"
„Dat noem ik verstandig, m'n beste Mevrouw,
Want 't kan ook de bof wel eens zijn!
Mijn kindertjes hebben dien ook pas gehad,
't Is lastig, maar 't doet niet veel pijnl
Ze mag dan voorloopig haar bedje niet uit.
Want bof krijg je altijd door kou,
Hoe beter ze onder de dekens maar blijft,
Hoe eerder ze opknapt, Mevrouw!"
„O dokter, wat dank ik U toch voor Uw raad,
'k Ben nu niet meer angstig voor 't kind,
Zy blgft In haar bedje, 'k verzeker 't U heuse!
Ofschoon zij 't vervelend wel vindt!"
„Tot ziens dan, Mevrouwtje, Tt kom spoedig
terug,
Dag Anneke, beterschap hoor!
'k Moet ook bij de buurvrouw nog eventjes ziji
En 'k ga er dus vlug maar van door!"
R. WINKEL.
reizen leek mg het heerlijkste, wat er op de wereld
bestond.
Het duurde dan ook niet lang, of versoheiden
bewoners van de kast werden in koffers geoakt,
zoodat ik eindelijk vrij eenzaam achterbleef. Maar
juist toen ik mij heel verlaten gevoelde, nam.
mijn eigenaar mg uit de kast en zette mg bij
een paar reistasschen. O, wat was ik toen blij.
Nu zou de groote reis weldra beginnen!
En werkelijk, den volgenden dag werd ik, mee
genomen in een taxi, zooals ze zoo'n ding, dat
vervaarlijk snel over den weg holt, noemen. Ik
werd er duizelig van en viel languit op den grond.
Gelukkig raapte mijn eigenaar mg weer op en
hield mij nu stevig vast. ïn dat oogenblik voelde
ik het: wij hoorden bij elkaar.
Aan het station gekomen stapten wij uit, mijn
eigenaar nam een reisbiljet en wij stapten in den
trein. De bagage werd in een net gelegd, maar dat
vond hij zeker niet goed genoeg voor mii: ik
werd tenminste in een apart klein net gelegd.
Daar was ik alWnj de deftigheid is nu eenmaal
genaakbaar.
'oen de trein zioh in beweging zette, schudde
ik wel wat, maar dat was geen onaangename be
weging. t
'ooh viel die spoorreis mij niet mee; het werd
eentonig op den duur. Dat scheen mijn meester
ook te vinden, want hij dommelde telkens is.
Plotseling schrikte hij echter wakker, nam haastig
zgn bagage op en ging uit den trein en dat..—,
zondei mij 1 Hij scheen mg heelemaal te
vergeten en ik was, zeker door het lange liggen,
stijver dan ooit. Er was dus geen sprake van, dat
ik uit het net kon springen om mgn meester
wekkende te vertellen. Ik als laatst aangekomene,
moest beginnen. Daarna kwam de beurt aan een
roae baljapon, die van schitterend verlichte zalen
en prachtige feeBten verhaalde en heel beleedigend
kéék, toen een zwp-rt serge japon haar als „kame
raad" aansprak. Het ééne woord lokte het andere
uit en het zou stellig tot een kloppartij gekomen
zijn, als niet een dikke zachte wintermantel den
twist had weten bij te leggen.
Toen de vrede weer hersteld was, vertelde de
mantel van een jonge vrouw, die hem den vorigen
winter hier gebracht en verkocht had om voor
haar zieken man versterkende middelen te koopen.
Daarna kwamen een paar elegante dames-
schoentjes aan het woord. „Wij zijn tweelingen,"
vertelden zij, en in Parijs geboren. Dat is een
prachtige stad en wat ziet men daar een mooie
schoentjes! Wij werden door een dame gekocht
en mee op reis genomen. Ja, Ja, wij hebben
heel wat gezien m ons leven 1 We bezochten
Keulen, Neurenberg, München, eindelijk Berlijn
Maar ik wou, dat we daar nooit geweest waren!
Ooh, ooh, wat hebben wij daar moeten lóopen!
We werden er ziek van, kregen gaten in onze
zolen en ondank is 's werelds loon werden
aan een kamermeisje gegeven. Die wilde ons met
geweld aan haar dikke, breede voeten trekken,
zoodat wij scheurden. Toen bracht zij ons hier
en verkocht ons voor een paar dubbeltjes."
t Nu gebood een oud tochtscherm echter plotse
ling allen te zwijgen, daar het wilde eaan slapen.
De schoentjes gehoorzaamden pruttelend aan dit
na te loopen.
Nadat ik korten tijd onl
GRAPJES.
DIEN WENSCH KON MOEDER NIET
VERVULLEN.
„Weel u, wat Ik graag tou willen, Moederf
vroeg Plet op lekeren dag, toen lijn ouder
broertje uit logeeren en zijn vriendje, dat aan
den overkant der straat woonde, ziek was.
„En wat la dat dan t" vroeg Moeder op
haar beurt „Misschien kan ik Je wensohen
vervullen. Wou je het een of andere spelletje
spelen V
„Ooh nee, Moeder", antwoordde Piet Jk
zou graag twee kleine hondjes willen zijn In
plaats van één jongen, want dan had ik altijd
iemand van mijn Iseitijd om mea Ie «aten,"
had
en mg natuurlijk ongerust ioaaktë over
er met mg gebeuren ging, kwam er iemanct in
de coupé, die mij meenam en naar een bewaar
plaats braoht, Waar heel wat paraplu's, wandel
stokken en ook jassen bewaard werden. Lang
zamerhand begon ik te begrijpen, dat ik daar
dan maar op mgn meester moest wachten, want
dikwijls kwamen er heeren en dames om een jas,
stok of paraplnin big herkennen mee te-
nemen. Maar aoh, ik had goed wachten, m n n
meester zon niet komen. Wie weet, hoe ver hjj
sa 'al weggereisd wasl
Nadat ik langen tgd in die bewaarplaats ver
toefd en mij danig verveeld had, werd ik met veel
collega's, die er al even ongelukkig aan toe waren
als ik, verkocht en viel ik zoo jong of nieuw
als ik nog wasin handen van een uitdrager, dis
mjj voor heel wat minder guldens kocht, dan
mgn vorige meester voor mg betaald had. De
man had er bepaald een voordeeltje aan.
Den volgenden middag kwam ik in mijn nieuwe
woonplaats aan, waar ik een heel gezelsóhap aan
trof. Toen het donker werd en de winkel gesloten
was,
bevel en de anderen zwegen eveneens, want het
tochtscherm was, zooals de baljapon mij influia-
terde, het oudste stuk iu den winkel en gewend
zonder tegenspraak gehoorzaamd te worden, of
schoon het, zooals ae baljapon er spottend aan
toevoegde, er zich werkelijk niet op behoefde
te laten voorstaan, dat het al zooveel jaren in den
winkel stond, want dat dit alleen kwam doordat
het zoo erg versohoten was, dat niemand het
koopen wilde.
Toen de winkel den volgenden dag weer open
was, werd er acn mij een kaartje gehangen, waar
op gesohreven stond: „4J Gld., vaste prijs."
Daarop kreeg ik een plaats voor het raam naast
eenige wandelstokken en stoffige hoeden. Al was
het gezelschap er niet zoo deftig, als dat wat
mij omringde, toen ik voor mijn eerste raaig
stond, ik wss toch big, dat ik weer wat te kijken
had.
Intusschen was de lneht plotseling heel donker
geworden. Een ratelende donderslag en groote
regendruppels kondigden een naderende onweers
bui aan. Eensklaps kwam er een heer binnen en
vroeg naar een paraplu. Een windvlaag had de
zgne uit zgn hand geslagen en in de nvier ge
worpen. Bedrijvig nam de verkooper mij voor
het winkelraam weg, prees mg buitengewoon
en ontving den prgs, die op het kaartje vermeld
stond.
Buiten gekomen stak mijn nieuwe meester mij
dadelijk op en ik voelde den kletterenden regen
met tralen op mij neerkomen. Nn, daar kon ik
best tegen; ik vond het zelfs wel lekker frisoh.
Wij hadden nog niet ver zoo samen geloopen of
wg zagen een ouden heer, die uit alle macht aan
zijn stok trok en telkens angstig naar de luoht
keek.
„Kan ik n misschien behulpzaam rij n door
dezen stok, waarin stellig een paraplu zit, uit
elkaar te sohroevent" vroeg mijn nieuwe meester,
terwgl hg mg beenbannend boven den vreemde
hield.
„Stokt I" riep deze verbaasd niL „Och, al weer
die verstrooidheid I Deer heb ik nn toch in plaats
van mijn paraplu mijn wandelstok meegenomen 1"
Hij keek wanhopend rond en mijn nieuwe
meester bood den ouden heer vriem
ijk aan,
hem naar huis te brengen, hetgeen deze dankbaar
;er weg en begon er onder ons aannam. Toen beiden onder mijn beschutting
fessor was en de jonge een dokter. Dé eers
was kort geleden benoemd tot bestuurder vf
een ziekenhuis, maar zocht een jong geneeshe
om hem daarin bij te staan.
De beide heeren spraken over verschillen»
ziektegevallen, waarin ik echter niet vee) belai
stelde, om* de eenvoudige reden, dat ik bt nie
van begreep.
Toen wij het huis van den professor berei)
hadden, stelde deze den jongen man voor, ev<
bij hem binnen te komen. Ik werd in den parapl'
bak gezet en hoorde hun stemmen binnen. Ve
staan kon ik echter niets. Er scheen ook e<
dame binnen te zijn, ik onderscheidde ten mins
duidelijk een vrouwenstem.
Na eenigen tijd werd ik weer uit deri bak g
nomen en nam mijn nieuwe meester mij mee nai
huis. Vanaf dien tijd moest ik hem dikwij
naar het huis van den professor vergezellen
eens, toen ik daar weer in den bak stond, deelt
een witte parasol, die daar eveneens stond, n
belangrijk nieuws mede: de dokter werd assistei
bij den professor en ging met diens dochter, Ju
frouw Lucie, trouwen.
Al heel gauw beschutte ik niet alleen den jongt
dokter voor den regen, doch ook juffrouw Luci
en na een jaar verhuisde mijn meester, nam n
mee en zei:
„Kijk, Lucie, dit is de paraplu, die ik je vad-
bij onze eerste kennismaking aanbood." Juffrou
Luoie was nu „mevrouw" geworden, hoorde
van het dienstmeisje.
Jaren verliepen en ik begon langzamerhand ov<
al te scheuren en moest opnieuw overtrokkc
worden, zooals ze dat noemen. En mijn nieuv
jaBje stond mij werkelijk keurig. Ik vergezelt
mrjn meester nu weer op zijn bezoeken aan *2ij
patiënten. Maar langzamerhand werd mij
jasje weer leelijk. Ik werd toen helaas met kato<
nen stof overtrokken en daalde af tot den rar
van paraplu voor de kinderen, terwijl mij
meester voor zichzelf een nieuwe zijden med<
dingster kocht. Eenige weken geleden trof m
het ongeluk, dat ik mijn punt verloor, die c
oudste jongen, een echte wildzang, in een vech\
partij met zijn makkers brak.
Toen dit gebeurd was, wilde hij mg maar we;
doen, doch daarvan wilde zgn vader niets wetei
„Ik zou," zei hij, „altijd in de familie blijver
daar ik zooveel tot haar geluk bijgedragen had.
Die woorden maakten mij zoo trotsch, alsof i
minstens een ridderorde gekregen had.
Van dien dag af ben ik in staat van rust ove;
gegaan en vergezel nu nog slechts een enkele
keer de oude naaister naar huis, die er al eve
vervallen uitziet als ik en altijd zegt, dat zij has
paraplu vergeten heeft. Haar hoed heert m
eohter ingefluisterd, dat zij er geen bezit. De
overigen -*1L—J
kast en
mijn plicht heb gedaan en mij
wind neb laten omkeeren, ja, zelfs aanleidin
heb gegeven tot het huwelijk van mijn meest*
met Juffrouw Lucie.
Moge de blauwe parasol met haar onmogelij
dikken knop en een dik stompje op de plaats, was
ik een punt had, dit ter harte nemen. Ik betwijf»
eohter, of het nieuwerwetsche, korte «iikkerdi
ooit zulke mooie herinneringen zal hebben als il
Ik heb gezegd.
DE DANSENDE STUKJES PAPIER.
Op het blad van een tafel worden eenige snif
pertjes heel dun papier gestrooid. Vervolgens neer
je een pijp lak en wrgf één der zijden (zijn ze ai
ien niet even breed, dan de breede) ervan eenlg
malen zachtjes met een wollen lapje, o~ tegen d
mouw van een wollen kleedingstuk.
Als het lak warm geworden is, houd je het vlu
op een kleinen afstand boven de papiersnipper!
die dan allen heel snel en soms met allergrap
plgste bewegingen opspringen en ten slotte aa:
bet lak blijven hangen. Wil je ze nog vlugger late
ou« w» ut» belang-wortotégten, vernam ik. dat de oude beer jk? Z £i iSJ» m «mi