ONS HOEKJE. GRAPPIGE ONTDEKKING Herinneringen van een oude Paraplu. VOORONZEJEUG KWAJONGEN. te de Jongete rail let buia, ha het katet geketeen. overdag speel Ik de beae nachts Ug ik te droomen. mentehen noemen mij een schat! I vel: een aardig diertje, leen die nare kinderjuf, I gunt me geen pieMeptjel maak soo graag m'n schorten vnH, wil met water plaeaen, liefst word ik niet aangekleed 'i morgens niet gewaaeohea.... i' iar tn het had, wil ik wel graag; 1 j, eonder hemd of eokken. laatst heb ik dia nare Juf e la de kuip getrokken 11 f TANTS LENNIH. (Slot). dien dag af waren Keesje en Mlek telkens allerlei manieren te onderzoeken, hoe jnlijk heette. De mooiste namen werden Ka, maar de hond luisterde er niet naar. rerliet hij bijna nooit: riepen Yader, jr, Juf of Miek Keesje, aan kwam Polly inreimen. maar, jij heet geen Keesje!" zei Moeder malen tegen den hond, die bij deze woorden inger hoe opgewondener werd. i begreep, dat hij nu tot het gezin behoorde op het nuis moest passen. Zoodra iemand k inkwam, begon hij luid te blaffen om euwen baas te waarschuwen en vreemde i gedoogde hij heelemaal niet op zijn erf, roote bullebijters durfde hij aanvallen. Het wat Keesje niet beviel in Polly was dat iemaal geen kunstjes wilde leeren. sje had een onuitsprekelijk geduld met maar met Polly bereikte hij in dat opzioht ra het slimme dier bemerkte, d&t Keesje ete wilde gaan leeren, liep hij weg en ite h| zioh. En al nep Keesje ook nog zoo i: „Polly, Polly 1" ae hond kwam niet. eesje hem dan na lang zoeken terug, achter ftiin onder een struik of op zolder achter dan liet hij zioh meenemen, maar niets m bewegen, op ziin achterpooten te blijven Met een plof liet hij zich altijd weer vallen, erd Keesje wel eens verdrietig, maar Polly em zoo trouwhartig aankijken en met zijn Men hem aanwrijven, dat hij het dier lellijk zijn onwilligheid vergat, een Woensdagmiddag, toen ze met hun i 8: Keesje, Miek en Polly, in den tuin aan i telen waren, hoorden ze Moeder roepen: uderen, kom eens gauw hier! Er is wat yoor jullie te zien, Miek, Keesje 1" kinderen kwamen aandraven met Polly Voor het hek stond een man met een ikast. Dat was heerlijk! Moeder had den v al verzooht haar te vertoonen. iwat scheelt Polly?" vroeg mevrouw na. lond deed niets dan onheilspellend brom- onder echter voor den dag te komen. Hij Ml zioh achter mevrouw Steensma, onder ikkenen liet tusschen zijn gebrom door dan een nijdig gekef hooren. Polly 1" zei mevrouw Steensma, hem pende, waardoor hü té voorschijn kwam. i, dat is mijn hondl" riep de man van tnkast nu plotseling uit. „Een week of len ben ik ook hier in de bnurt geweest j die gelegenheid kwijtgeraakt, jeloof ik niets van I" zei Keesje met een in schrik, dat men hem Polly zou af- Hij nam den hond in zijn armen en wilde wegloopen. De heele poppenkast kon hem meer schelen. Keesje, en kom hier," zei Moeder. „*t Kan >t zijn, dat Polly van dezen man is. Zet i, kom hierriep de man van Bt strenge stem. „Leelijkerd waarom oopen?" wist niet, wat hij hoorde. Sprak die i hem? Hij had Polly neergezet en zag...., dier bevend van angst naar zijn ouden DOp. 'u wel, dat hij me nog kent?" zei de ikan zoo gauw de klappen niet vergeten, gehad heelt." 6 iiw Steensma was al even verbaasd als wieren. De hond heette dus Keesje en eigendom van den poppenkastman. rit op, netjes hoort Anders krgg je!" ruwe man voort. idellijk voldeed Polly aan het bevel, ongens van de kast, Keesje 1" ifit woedend gekef vloog Polly het hek J poppenkast heen, om de jongens, idiont bij kwamen, weg te jagen, wrie kent heel wat kunsten," zei de heb hem van alles geleerd, ook om op passen^ als ik oenten ophaal, maar kan hg ook. Keesje l" riep h^j tegen rei kwam, angstig en met sluik hangenden w zijn ouden baas toe. Keesje herkende ■tu' kven(ligen Polly bijna niet meer. hem een blikken "busje in den bek, zich op zijn achterpooten op en "Dit Steensma het bakje voor. ,^je het niet langer uithouden. Hij Mat die man zijn hond weer zou mee- barstte in tranen uit. hem van mfj koopen. Ik heb nu toch al een aap, dion ik bezig ben kunsten te leeren." riep iLesje nog snikkende uit. „Ik hel) al vijf en zeventig cent m mijn spaarpot en dat zal wol ge noeg zijn. Toe, Moeder!" „Vijf en zeventig oentt'' herhaaldo de man lachend. „Nee jongeheer, daarvoor kan ik je hem niet laten. Hij heeft me zelf meer gekost aan kleeren. Als mevrouw mij vjjf gulden geeft, krijgt u zijn tricotje er bij.'* Vgf gulden 1 Keesje meende al, dat Polly voor hem verloren was. Maar Moeder deed haar kin deren graag plezier, als zty kon, dacht even na en zei toezu „Goed ik zal je vflf gulden geven, maar dan kom je Polly nooit meer terug halen; dan is hij van ons." „Natuurlijk mevrouw 1 De ben een eerlijk man en zooals ik gezegd heb, krggt u het tricotje et „Afgesproken 1 Maar vertel me eerst nog eens, waarom fe hem Keesje genoemd hebt. u toch geen keeshond." „Zoo heette rijn voorgang» en het publiek en ik waren aan dien naam gewend." Bij deze woorden ging hij naar dé kast, kroop ondéb en kwam weidra weer to voorsohijn met een rood-met-witrgestreept buisje, dat er heel vies en oud uitzag. Nauwelijks nad Pollyj die al dien tijd angstig aohter Miek had gezeten. „Ziet u wel, nij sent net nog, zei Ge man lachend. „Ja, Keesje, de zweep Is heel wat ge bruikt om je daar in te krijgen." „Maar nu hoef hü er nooit meer inl" zei Kees, terwijl hij den hond beschermend in zijn armen nam. „Mijn arme Keesje," ging hij voort, „liep je daarom altijd weg, als ik je kunstjes wou leeren 1 Voortaan zullen we je met rust laten, hoor! Als je maar trouw op het huis past, hoei je niets anders te doen." Kees en Miek hadden nu geen lust meer om naar het vertoonen van de poppenkast te kijken. Ze waren big, toen ze den man nadat Móeder hem de vgf gulden gegeven hadzagen freggaan» want nn pas aohtten zij Keesje veilig. t Keesje en Miek omhelsden Moeder voor hetgeen zij gedaan had. Ze waren in de wolken, dat Polly of Keesje, zooals hg eigenlijk heette, nu werkelijk hun eigendom was en door niemand meer weggehaald kon worden. Keesje toonde ziin dankbaarheid door luid blaffend van den één naar den ander te loop'en, alsof hg maar niet genoeg zijn verbazing te kennen kon geven, dat zgn oude meester hem niet mee genomen had. „Wat zal Vader wel zeggen?" zelden de kinde ren en Keesje werd opnieuw aangehaald. Ongeduldig werd naar Vader uitgezien. Einde lijk kwam hij thuis en Keesje en Miek stormden hem al tegemoet om hem het groote nieuws mede te deelen. „Vader 1 Vader l Keesje is van ons 1 We hebben hem gekocht." „Keesie gekocht?" vroeg Vader verbaasd, die natuurlijk niet begreep, dat met Keesje Polly bedoeld werd. Opgewonden en door elkaar pratend vertelden zij nu de heele geschiedenis. Vader vond haar 4m^u*cueer JSLee®j® 200 8^8 houden?" 1 m W* „Voor mgn part kan mevrouw ook zeer merkwaardig. „Nu begrijp ik ook," zei Moeder, ..waarom Polly altija kwam, als we Keesje riepen." eesje 1 Keesje 1" riepen de kinderen nu, sohaterend van pret en Pony rolde van opwinding over den grond. ,Nu kunnen wij zün naam op een halsband laten zetten," zei Vaaer. „Maar zouden we hem eigenlijk niet anders noemen? Zal het geen ver warring geven?" „Nee, nee, Vadert" riepen Keesje en Miek uit. „Keesje moet hij heeten." „En mij moet u voortaan niet andera dan Kees noemen," zei Keesje. „Ik ben eigenlgk te groot voor Keesje, en dan kan er meteen geen verwarring ontstaan." Dit werd goedgevonden. Keesje kreeg een mooien halsband met zijn naam er op en t was net, alsof hij nog vrooliiker was dan vroeger. Kees dwong hem niet om kunstjes te doen; alleen als Polly gewassohen vmoeBt worden iets wat hij heel naar vond haalde Kees het tricotje voor den dag en zei: „Keesje, als je niet gauw stil bent en je zoet laat wasschen, moet je er in." Dat hielp, want onmiddellijk was Keesje dan zoo gedwee als een lam en liet zich zonder tegen stribbelen met zeep inwrgven en in het lauwe water dompelen. Soms riepen de kinderen nog wel eens voor de aardigheid tegen hem: „Keesje, de jongens van de kast!" En dan stormde de hond keffend naar buiten, om een oogenblik later weer terug te komen en tegen Kees op te springen; 't was of hij zelf plezier had in die grap. Zoo beleefde Keesje nog veel gelukkige jaren, die hem het verdriet en de zweepslagen deden vergeten, welke hij in zijn jeugd gehad had. En hij toonde zijn dankbaarheid voor al het goede dat men hem aandeed, door groote trouw. Oef, wat is het saai en vervelend in die donkere kleerkast, waarin ze mg gestopt hebbent De blauwe parasol, die naast mij Btaat, kijkt mij altijd vol minaohting aan en dat kan ik met ver dragen, want daartoe is natuurlijk heelemaal geen reden. Om te toonen, dat ik volstrekt niet ae eerste do beste ben, vatte ik' het besluit op, mijn herinneringen, dus mijn levensgeschiedenis, eens op te schrijven. Deze bezigheid zou mij tevens den tgd korten. Toen ik nieuw de menschen zeggen jong was, zag ik er heel sierlijk uit en stona ik eemgen tijd voor een winkelraam om de voorbijgangers te lokken. De winkeljuffrouw zei altijd, dat ik van zeer fijne kwaliteit was. Voor dat raam vond ik het heel prettig: je kon alles zien, wat er op straat gebeurde en mijn kameraden, eenige zwarte paraplu's en verschil lende licht en donker gekleurde parasols, waren heel spraakzaam. Ook hadden we veel plezier door een dikke katoenen paraplu voor het lapje te houden, die wel heel trotsoh naast ons stona, maar toch eigenlijk heel eenvoudig en zelfs lomp was. Van die ongelukkige ,,stomp-parapluutjes," zoo noem ik de tegenwoordige korte, aikke dingen, die allesbehalve elegant zgn en toch een ver beelding hebben als hun stok dik is, van die ongelukkige „stompparapluutjeB" stond er niet ééntje voor het raam. Dat soort kwam in onzen deftigen winkel niet voor. Op een middag bleef een jongmensch langen tijd voor het winkelraam staan om ons, deftige paraplu's, aandachtig te bekijken. Spoedig daarna kwapa de hand der winkeljuffrouw, pakte mij beet en legde me op de toonbank. Daar stond hetzelfde j< buiten naar ons had staan kijken en mg l u boven mijn makkers verkozen bad; hij stak mij op, bekeek mij nauwkeurig, vroeg naar den prijs, legde een heele rij zilveren geldstukken op de toonbank neer, ging weer weg, maar en nu komt juist het interessante van de geschiedenis Hg had mij gekooht! O, wat was het heerlijk buiten! Gelukkig regende het niet, zoodat ik niet uit de plooi behoefde te komen. Na allerlei straten doorge gaan te zijn, kwamen wij aan het huis van mijn nieuwen eigenaar, of eigenlijk gingen wij naar zijn kamers, want het overige gedeelte van het huis werd door andere menschen bewoond. Daar werd ik zorgvuldig in een hoek van een kast gezet, die vol was met allerlei kleeren en doozen. Alles in die kast scheen geheel nieuw te zijn. Ik vond het er niets prettig; ik had gedacht wat van de wereld te zullen zien en die donkere kast leek mij een soort gevangenis. Neen, dan was het voor het winkelraam heel wat vroolijkerl er zou echter spoedig verandering in mijn lot komen, want één van de nieuwe j ossen deelde mij mede, dat mijn heer en meester een groote reis ondernemen en verre landen wilde bezoeken. b jongmensch, dat daareven jaan kijken en mij blijkbaar ging Ik in mijn nopjes natuurlijk, want het was duidelijk, dat ik hem daarbij vergezellen zou en llJ,J .O dokter, wat ben Ik toch blij, dat U komtP „Hoe zoo dan. Mevrouwtje? Ik schrik!" „Ach dokter, mijn lief, aardig popje is riek, Haar wang is zoo akelig dik!" .„Dan heeft ze misschen wel een heel slechte kies!" „Neen dokter, 'k weet zeker van niet, Haar tandjes en kiesjes zijn werklijk heel gaaf, O, Tc heb toch zoo'n vreea'lijk verdriet!" „Kom, kom nu, Mevrouwtje, zoo angstig niet rijn! Waar is de patiënt? in haar bed?" Ja doker en straks krijgt z' een heel warme kruik, *k Heb 't water op t vuur al gezet" „Dat noem ik verstandig, m'n beste Mevrouw, Want 't kan ook de bof wel eens zijn! Mijn kindertjes hebben dien ook pas gehad, 't Is lastig, maar 't doet niet veel pijnl Ze mag dan voorloopig haar bedje niet uit. Want bof krijg je altijd door kou, Hoe beter ze onder de dekens maar blijft, Hoe eerder ze opknapt, Mevrouw!" „O dokter, wat dank ik U toch voor Uw raad, 'k Ben nu niet meer angstig voor 't kind, Zy blgft In haar bedje, 'k verzeker 't U heuse! Ofschoon zij 't vervelend wel vindt!" „Tot ziens dan, Mevrouwtje, Tt kom spoedig terug, Dag Anneke, beterschap hoor! 'k Moet ook bij de buurvrouw nog eventjes ziji En 'k ga er dus vlug maar van door!" R. WINKEL. reizen leek mg het heerlijkste, wat er op de wereld bestond. Het duurde dan ook niet lang, of versoheiden bewoners van de kast werden in koffers geoakt, zoodat ik eindelijk vrij eenzaam achterbleef. Maar juist toen ik mij heel verlaten gevoelde, nam. mijn eigenaar mg uit de kast en zette mg bij een paar reistasschen. O, wat was ik toen blij. Nu zou de groote reis weldra beginnen! En werkelijk, den volgenden dag werd ik, mee genomen in een taxi, zooals ze zoo'n ding, dat vervaarlijk snel over den weg holt, noemen. Ik werd er duizelig van en viel languit op den grond. Gelukkig raapte mijn eigenaar mg weer op en hield mij nu stevig vast. ïn dat oogenblik voelde ik het: wij hoorden bij elkaar. Aan het station gekomen stapten wij uit, mijn eigenaar nam een reisbiljet en wij stapten in den trein. De bagage werd in een net gelegd, maar dat vond hij zeker niet goed genoeg voor mii: ik werd tenminste in een apart klein net gelegd. Daar was ik alWnj de deftigheid is nu eenmaal genaakbaar. 'oen de trein zioh in beweging zette, schudde ik wel wat, maar dat was geen onaangename be weging. t 'ooh viel die spoorreis mij niet mee; het werd eentonig op den duur. Dat scheen mijn meester ook te vinden, want hij dommelde telkens is. Plotseling schrikte hij echter wakker, nam haastig zgn bagage op en ging uit den trein en dat..—, zondei mij 1 Hij scheen mg heelemaal te vergeten en ik was, zeker door het lange liggen, stijver dan ooit. Er was dus geen sprake van, dat ik uit het net kon springen om mgn meester wekkende te vertellen. Ik als laatst aangekomene, moest beginnen. Daarna kwam de beurt aan een roae baljapon, die van schitterend verlichte zalen en prachtige feeBten verhaalde en heel beleedigend kéék, toen een zwp-rt serge japon haar als „kame raad" aansprak. Het ééne woord lokte het andere uit en het zou stellig tot een kloppartij gekomen zijn, als niet een dikke zachte wintermantel den twist had weten bij te leggen. Toen de vrede weer hersteld was, vertelde de mantel van een jonge vrouw, die hem den vorigen winter hier gebracht en verkocht had om voor haar zieken man versterkende middelen te koopen. Daarna kwamen een paar elegante dames- schoentjes aan het woord. „Wij zijn tweelingen," vertelden zij, en in Parijs geboren. Dat is een prachtige stad en wat ziet men daar een mooie schoentjes! Wij werden door een dame gekocht en mee op reis genomen. Ja, Ja, wij hebben heel wat gezien m ons leven 1 We bezochten Keulen, Neurenberg, München, eindelijk Berlijn Maar ik wou, dat we daar nooit geweest waren! Ooh, ooh, wat hebben wij daar moeten lóopen! We werden er ziek van, kregen gaten in onze zolen en ondank is 's werelds loon werden aan een kamermeisje gegeven. Die wilde ons met geweld aan haar dikke, breede voeten trekken, zoodat wij scheurden. Toen bracht zij ons hier en verkocht ons voor een paar dubbeltjes." t Nu gebood een oud tochtscherm echter plotse ling allen te zwijgen, daar het wilde eaan slapen. De schoentjes gehoorzaamden pruttelend aan dit na te loopen. Nadat ik korten tijd onl GRAPJES. DIEN WENSCH KON MOEDER NIET VERVULLEN. „Weel u, wat Ik graag tou willen, Moederf vroeg Plet op lekeren dag, toen lijn ouder broertje uit logeeren en zijn vriendje, dat aan den overkant der straat woonde, ziek was. „En wat la dat dan t" vroeg Moeder op haar beurt „Misschien kan ik Je wensohen vervullen. Wou je het een of andere spelletje spelen V „Ooh nee, Moeder", antwoordde Piet Jk zou graag twee kleine hondjes willen zijn In plaats van één jongen, want dan had ik altijd iemand van mijn Iseitijd om mea Ie «aten," had en mg natuurlijk ongerust ioaaktë over er met mg gebeuren ging, kwam er iemanct in de coupé, die mij meenam en naar een bewaar plaats braoht, Waar heel wat paraplu's, wandel stokken en ook jassen bewaard werden. Lang zamerhand begon ik te begrijpen, dat ik daar dan maar op mgn meester moest wachten, want dikwijls kwamen er heeren en dames om een jas, stok of paraplnin big herkennen mee te- nemen. Maar aoh, ik had goed wachten, m n n meester zon niet komen. Wie weet, hoe ver hjj sa 'al weggereisd wasl Nadat ik langen tgd in die bewaarplaats ver toefd en mij danig verveeld had, werd ik met veel collega's, die er al even ongelukkig aan toe waren als ik, verkocht en viel ik zoo jong of nieuw als ik nog wasin handen van een uitdrager, dis mjj voor heel wat minder guldens kocht, dan mgn vorige meester voor mg betaald had. De man had er bepaald een voordeeltje aan. Den volgenden middag kwam ik in mijn nieuwe woonplaats aan, waar ik een heel gezelsóhap aan trof. Toen het donker werd en de winkel gesloten was, bevel en de anderen zwegen eveneens, want het tochtscherm was, zooals de baljapon mij influia- terde, het oudste stuk iu den winkel en gewend zonder tegenspraak gehoorzaamd te worden, of schoon het, zooals ae baljapon er spottend aan toevoegde, er zich werkelijk niet op behoefde te laten voorstaan, dat het al zooveel jaren in den winkel stond, want dat dit alleen kwam doordat het zoo erg versohoten was, dat niemand het koopen wilde. Toen de winkel den volgenden dag weer open was, werd er acn mij een kaartje gehangen, waar op gesohreven stond: „4J Gld., vaste prijs." Daarop kreeg ik een plaats voor het raam naast eenige wandelstokken en stoffige hoeden. Al was het gezelschap er niet zoo deftig, als dat wat mij omringde, toen ik voor mijn eerste raaig stond, ik wss toch big, dat ik weer wat te kijken had. Intusschen was de lneht plotseling heel donker geworden. Een ratelende donderslag en groote regendruppels kondigden een naderende onweers bui aan. Eensklaps kwam er een heer binnen en vroeg naar een paraplu. Een windvlaag had de zgne uit zgn hand geslagen en in de nvier ge worpen. Bedrijvig nam de verkooper mij voor het winkelraam weg, prees mg buitengewoon en ontving den prgs, die op het kaartje vermeld stond. Buiten gekomen stak mijn nieuwe meester mij dadelijk op en ik voelde den kletterenden regen met tralen op mij neerkomen. Nn, daar kon ik best tegen; ik vond het zelfs wel lekker frisoh. Wij hadden nog niet ver zoo samen geloopen of wg zagen een ouden heer, die uit alle macht aan zijn stok trok en telkens angstig naar de luoht keek. „Kan ik n misschien behulpzaam rij n door dezen stok, waarin stellig een paraplu zit, uit elkaar te sohroevent" vroeg mijn nieuwe meester, terwgl hg mg beenbannend boven den vreemde hield. „Stokt I" riep deze verbaasd niL „Och, al weer die verstrooidheid I Deer heb ik nn toch in plaats van mijn paraplu mijn wandelstok meegenomen 1" Hij keek wanhopend rond en mijn nieuwe meester bood den ouden heer vriem ijk aan, hem naar huis te brengen, hetgeen deze dankbaar ;er weg en begon er onder ons aannam. Toen beiden onder mijn beschutting fessor was en de jonge een dokter. Dé eers was kort geleden benoemd tot bestuurder vf een ziekenhuis, maar zocht een jong geneeshe om hem daarin bij te staan. De beide heeren spraken over verschillen» ziektegevallen, waarin ik echter niet vee) belai stelde, om* de eenvoudige reden, dat ik bt nie van begreep. Toen wij het huis van den professor berei) hadden, stelde deze den jongen man voor, ev< bij hem binnen te komen. Ik werd in den parapl' bak gezet en hoorde hun stemmen binnen. Ve staan kon ik echter niets. Er scheen ook e< dame binnen te zijn, ik onderscheidde ten mins duidelijk een vrouwenstem. Na eenigen tijd werd ik weer uit deri bak g nomen en nam mijn nieuwe meester mij mee nai huis. Vanaf dien tijd moest ik hem dikwij naar het huis van den professor vergezellen eens, toen ik daar weer in den bak stond, deelt een witte parasol, die daar eveneens stond, n belangrijk nieuws mede: de dokter werd assistei bij den professor en ging met diens dochter, Ju frouw Lucie, trouwen. Al heel gauw beschutte ik niet alleen den jongt dokter voor den regen, doch ook juffrouw Luci en na een jaar verhuisde mijn meester, nam n mee en zei: „Kijk, Lucie, dit is de paraplu, die ik je vad- bij onze eerste kennismaking aanbood." Juffrou Luoie was nu „mevrouw" geworden, hoorde van het dienstmeisje. Jaren verliepen en ik begon langzamerhand ov< al te scheuren en moest opnieuw overtrokkc worden, zooals ze dat noemen. En mijn nieuv jaBje stond mij werkelijk keurig. Ik vergezelt mrjn meester nu weer op zijn bezoeken aan *2ij patiënten. Maar langzamerhand werd mij jasje weer leelijk. Ik werd toen helaas met kato< nen stof overtrokken en daalde af tot den rar van paraplu voor de kinderen, terwijl mij meester voor zichzelf een nieuwe zijden med< dingster kocht. Eenige weken geleden trof m het ongeluk, dat ik mijn punt verloor, die c oudste jongen, een echte wildzang, in een vech\ partij met zijn makkers brak. Toen dit gebeurd was, wilde hij mg maar we; doen, doch daarvan wilde zgn vader niets wetei „Ik zou," zei hij, „altijd in de familie blijver daar ik zooveel tot haar geluk bijgedragen had. Die woorden maakten mij zoo trotsch, alsof i minstens een ridderorde gekregen had. Van dien dag af ben ik in staat van rust ove; gegaan en vergezel nu nog slechts een enkele keer de oude naaister naar huis, die er al eve vervallen uitziet als ik en altijd zegt, dat zij has paraplu vergeten heeft. Haar hoed heert m eohter ingefluisterd, dat zij er geen bezit. De overigen -*1L—J kast en mijn plicht heb gedaan en mij wind neb laten omkeeren, ja, zelfs aanleidin heb gegeven tot het huwelijk van mijn meest* met Juffrouw Lucie. Moge de blauwe parasol met haar onmogelij dikken knop en een dik stompje op de plaats, was ik een punt had, dit ter harte nemen. Ik betwijf» eohter, of het nieuwerwetsche, korte «iikkerdi ooit zulke mooie herinneringen zal hebben als il Ik heb gezegd. DE DANSENDE STUKJES PAPIER. Op het blad van een tafel worden eenige snif pertjes heel dun papier gestrooid. Vervolgens neer je een pijp lak en wrgf één der zijden (zijn ze ai ien niet even breed, dan de breede) ervan eenlg malen zachtjes met een wollen lapje, o~ tegen d mouw van een wollen kleedingstuk. Als het lak warm geworden is, houd je het vlu op een kleinen afstand boven de papiersnipper! die dan allen heel snel en soms met allergrap plgste bewegingen opspringen en ten slotte aa: bet lak blijven hangen. Wil je ze nog vlugger late ou« w» ut» belang-wortotégten, vernam ik. dat de oude beer jk? Z £i iSJ» m «mi

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 23