Pensioen Verzekeringen
HAVBANK
GEESTELIJK LEVEN.
HET KASTEEL
VAN GRANIET
Tweede Blad.
et Radio-verbod van den bisschop
Hertogenbosch.
van
Prospectus en inlichtingen GRATIS.
Hoofdkantoor
SCHIEDAM.
Feuilleton.
Zaterdag 10 Maart 1928.
71ste Jaargang. No. 8218
r de boekenwet voor de katholieken
inhoudt.
Een moeilijke plicht.
den onlangs gepubllceerden Vastenbrief van den
■hop van 's-Hertogenbosch werd, zooals de lezers
zullen herinneren, de Roomsch-Katholleken gewe-
op bun plicht, om uit hun woningen voordrachten
leren over onderwerpen, waarover het ingevolge de
^jenwet ook verboden is boeken, bladen of andere
Iften te lezen.
trent dezen plicht en grondslagen waarop hij rust,
belangstellende lezer, die bij. de vermaning van
bisschop niet rechtstreeks betrokken Is, allicht
Iets naders vernemen. Ook wat betreft de in
Vastenbrief genoemde Boekenwet zal niet Iedere
vermoedelijk op de hoogte zijn.
bisschop van 's-Hertogenbosch herinnert met zijn
Jzlng naar den boven omschrven plicht zijn dioce-
aan een van die instellingen, welke de vaderlijk
nde zorg van de Moederkerk voor haar pupillen
lerken. Zij gaat ook ten opzichte van het geeste-
voedsel paedagoglsch te werk. Maar haar paeda-
is, gelijk die van een godsdienstig lichaam be-
wijsgeerlg gefundeerd. Zij grondt haar bemoeiing
de lectuur harer leden op wat zij omschrijft als de
irwet.
eze natuurwet verplicht de geloovigen van Gods-
doen of te vermijden, wat zij als goed of kwaad
n, Dit geldt ook van de lectuur. Evenmin als het
(jke voedsel op leder een gelijke uitwerking heeft,
iet het geestelijke voedsel het geval. Daarom kan
jet van elk boek zeggen, dat het In absoluten zin
ijjke lectuur ls, De gevaarlijkheid hangt samen
persoonlijke omstandigheden van den lezer, met
eiftijd, ontwikkeling, geestesgesteldheid en derge-
'iotoren. Men schatte derhalve zijn lectuur In ver
mot zijn persoonlijken toestand en bedenke, dat
eschrift, ook al zou dit anderen geen kwaad doen,
het geestelijk leven van een bepaalden lezer tot
zou kunnen zijn.
de meeste gevallen ls de lezer dus bij het kiezen
n lectuur op zelfkennis aangewezen. Echter staat
erbij voortdurend de persoonlijke voorlichting van
G. geestelijken leidsman ten dienste,
l zijn er Inmiddels categorieën van geschriften, wei-
inhoud, uitdrukkingswijze, aard en strekking op
ilf reeds het gevaar verraden, ook zonder dat men
mlijk met de betrokken lectuur nader heeft kennis
akt. Titel, schrijver en onderwerp geven ln vele
len reeds een waarschuwing, dat men een roeke-
ild zou begaan door zijn ziel aan deze lectuur te
I
M I Roomsch-Katholiek kan met het leven volgens de
N lirwet zonder meer niet volstaan. De kerk heeft de
baar concrete toepassing nader te regelen en te-
te eanctionneeren ln een op die min of meer vage
iet berustend positief voorschrift. Ten opzichte
et gebruik van geestelijk voedsel heeft zij deze
jverrlcbt door de samenstelling van de Boekenwet.
Boekenwet somt het soort van geschriften op,
uithoofde van Inhoud, aard en strekking reeds
•rbaat verboden zijn. Het zijn dus niet bepaalde
of schrijvers, die hier als gevaarlijk worden ge-
["kt, maar het soort lectuur, afgezien van den
r en van de wijze, waarop hij zijn stof heeft
(Boekenwet verbiedt lectuur als de volgende: uit-
van de Heilige Schrift, van Oud-Katholieke
rvertallngen of andere door nlet-Katholleken
jt en uitgegeven; uitgaven van de Heilige Schrift
het algemeen alle geschriften van godsdlenstlgen
door katholieken gemaakt of uitgegeven, Indien
Shtjnen zonder kerkelijke goedkeuring; boeken
nlet-katholieken die rechtstreeks godsdienstige
jken behandelen, tenzij het vaststaat dat zij
"tten tegen het katholieke geloof; boeken van
*ers, die ketterij of scheuring verdedigen, de
n van den godsdienst zoeken te ondermijnen,
J^tlg godsdienst en goede zeden bestrijden; bij-
wichelarij, waarzegging, tooverlj, oproepen van
e.d. leeren of aanbevelen; leeren dat duel, zelf-
jyacheldlng geoorloofd is en vrijmetselarij of
genootschappen verdedigen; boeken, die
rechtstreeks onzedelijke dingen behandelen, verhalen of
onderwijzen.
Met naam en toenaam staan sommige boeken boven
dien nadrukkelijk opgesomd in den bekenden Index, die
geregeld door een hiertoe benoemde commissie wordt
bijgehouden.
Zonder ons hier verder te verdiepen In de paedagogi-
sche en principeele voor- en nadeelen van het stelsel
meenen wij gerechtigd te zijn tot de opmerking dat de
bovenomschreven geloofsplicht tèn opzichte van de be
trokken lectuur vrij wat gemakkelijker te vervullen zal
zijn dan ten opzichte van de radio, schrijft de N.R.Ct.
Boeken, bladen en geschriften zijn uitgegeven; de
uitgave hiervan is algemeen bekend. Wanneer bijv. de
zelfde bisschop van 's-Hertogenbosch de lezing van het
dagblad De Courant verbiedt, doet hij dit op grond van
opgedane ervaringen. Omtrent een in druk verschenen
geschrift kan de geloovige, zoo hij twijfelt, zijn geestelijk
leidsman om raad vragen; hij kan hem het blad of ge
schrift als een correct voorwerp voorleggen en zijn oor
deel afwachten alvorens te besluiten of hij al of niet
aan het leven zal gaan.
Een radiorede daarentegen ls geen concreet iets; zij
bestaat niet vóórdat zij uitgesproken wordt en aange
hoord en wanneer men zich aan 't luisteren zet, heeft
men geen gelegenheid, het advies van zijn geestelijken
raadsman in te roepen. Men moet zelfstandig handelen
en met een oogenblikkelljke tegenwoordigheid van geest
handelen. Zal ieder geloovige hiertoe ln staat zijn?
Het eenlge houvast' dat men van te voren aan een
radiotoespraak heeft, ls het programma. Men kan aan
de hand van de Boekenset het programma gaan schif
ten. Men zal dan bijv. niet mogen luisteren naar toe
spraken van niet-katholieken, die rechtstrekks gods
dienstige vraagstukken behandelen, tenzij het vaststaat,
dat deze toespraken niets bevatten tegen het katholieke
geloof. Maar hoe kan men vooruit weten, of zij Iets te
gen het katholieke geloof zullen bevatten? Zelfs zal niet
altijd uit het programma zijn op te maken, of de spre
kers katholiek zijn of niet. Men kan van eenvoudige
luisteraars niet veronderstellen, dat zij te dezen opzichte
volledig op de hoogte zijn.
Maar tenslotte ls er nog een aanmerkelijk verschil
tusschen lectuur en radio-toespraak. Lectuur eischt een
actieve handeling; lectuur moet men koopen en als men
zich laat verleiden tot een roekeloozen aanslag op zijn
voor iedereen, met restitutie
van premiën bij vroeger over
lijden. -
geestelijk weerstandsvermogen, zal men zich op posi
tieve wijze moeten inspannen tot een daad van energie.
Tegenover de radio staat men echter lijdelijk; het ge
sproken woord dringt werktuigelijk het oor binnen en
men behoeft, om te zondigen, niet Iets te doen, maar
kan volstaan met iets te laten. Zou men. eenmaal ge
boeid door een aanvankelijk niet gevaarlijk schijnende
rede, de kracht hebben, om de radio af te zetten, zoo
dra men onraad vermoedt? Dit vereischt alweder niet
slechts een bij den eenvoudigen gelobvlge niet steeds te
veronderstellen mate van waakzaamheid en tegenwoor
digheid van geest, maar ook een niet geringe mate van
leerstellig onderscheidingsvermogen. Aan, parate ken
nis en kracht zal het menig overigens goedwillige op het
kritieke moment ontbreken.
Weshalve wij meenen den plicht, waarop de Bossche
bisschop zijn dlocesanen wijst, te mogen kenschetsen als
•en moeilijke plicht, voegt genoemd blad hieraan toe.
Met een zekere ingenomenheid ga ik me thans bezig
houden met wat een onbekende vriend uit Schoorl heeft
geschreven, want hij heeft ln zijn brief zeer juiste op
merkingen gemaakt, welke de moeite der bespreking
ten volle verdienen.
Hij begint met het constateeren van het feit, dat de
tevredenheid van voorheen aan het verdwijnen ls en
wijst daartoe op het groote verschil tusschen zichzelf
en zijn vader Zijn vader was met een onbeduidend
klein loontje een tevreden mensch en hij zelf voelt
zich niet tevreden, ofschoon hij veel méér verdient en
in veel gunstiger omstandigheden verkeert.
En dan komt de Schoorlaar terug op het gezegde van
dien ouderwetschen boer, het welk ik ln een der vorige
artikelen aanhaalde, waarin de ontwikkeling „de pest"
werd genoemd. En hij vraagt of er geen verband zou
bestaan tusschen de meening van dien boer en tusschen
die toenemende ontevredenheid.
Ja, natuurlijk! Dat verband ls zelfs zéér nauw en Innig.
Die antieke boer heeft volkomen gelijk, ln zooverre hij
ontwikkeling en groeiende ontevredenheid samenkop
pelt als oorzaak erugevolg, Maar ongelijk heeft hij, als
hij daarom de ontwikkeling qualificeert als „de pest!"
Ontwikkeling ls reeds diérom goed te noemen, omdat
zij een noodzakelijk verschijnsel ls, geboren uit den
drang naar zelfverwezenlijking, welke in den mensch
aanwezig ls. Daarom ls ontwikkeling ook niet 'te keeren.
Wel kan men, geleld door minderwaardige motieven,
trachten haar tegen 'te gaan, op den duur zal dit niet
gelukken. Want sterker dan alles ls de kracht, waardoor
alles gedreven wordt; de oerkracht, welke in alles werk
zaam ls, welke de planeten drijft en de werelden stuwt,
de electronen doet cirkelen om den vasten atoomkern,
den mensch doet gaan zijn moeizaamen weg van holbe
woner tot koning der aarde.
Welnu, deze ontwikkeling brengt met zich mede ver
andering van gedachte en Inzicht bij de menschen, wel
ke door haar'worden beïnvloed.
Dit wil natuurlijk ook zeggen dat de mensch daardoor
anders komt te staan tegenover de omstandigheden,
waaronder hij leeft.
Een halve eeuw geleden waren de menschen over het
algemeen ongetwijfeld meer tevreden. Ook de menschen,
die onder groote zorgen gebukt gingen en vaak met el
lende te kampen hadden. Waarom? Omdat zij, al wat
hun overkwam, beschouwden als het hun door een goe
den God beschoren lot. Zóó werd het hun voorgepreekt
en zóó geloofden zij het en wanneer een enkele maal
een beangstigende vraag naar de rechtvaardigheid der
verschillende lotbedeeling bij hun opkwam, dan week
deze toch weer spoedig bij het bedenken, dat na' dit
korte aardsche bestaan een nieuw en heerlijk leven zou
aanbreken en dat dit mede Juist voor den tevredene,
voor den stil-berustende van ongekende schoonheid zou
DOOR ETHEL M. DELL
Bewexflct door Jhr. R. H. G. NAHUYS.
itoen terwijl (hiji daar gespannen op de groo-
riirg stond te wachten, terwijl alle® wat
in 'hem was ieder oo&enbllk het vallen
|h sla? verbeidde 'zwaaide het monster, als
"n reujzenhand' bestuurd, lanigs hem.' voorbij',
[opende de oogen en bijgestaan door een felle
3tiaal, zag bij: bet onstuimig voortdrijven,
in grootte toenemende, in de richting van het
dat Sylvia nooit had kunnen beklimmen. De
1 was pikzwart. Dicht over de aarde hangende,
ue waterhoos over.
f gehouden adem wachtte hij! tot het kopje
gezicht onttrokken was en de ketenen van.
m werden geslaakt. Toen klonk plotseling
die de aarde tot haar grondveisten deed
g 1 de «menschen deed duizelen. Hiji hoorde het
Rovend neerkletteren van water dat in dichte
ff' n®ervi©T. en hijl wist dat de wolkbreuk!
'kopilhad ontlast en' het gevaar voor
voorbij was
van den regen overstemde het ge-
Vn j donder. IHijl vonmlde één dicht water-
Wi I door den bliksem werd' doorkliefd. 'Het
i Vollkoimen verduisterd,
d lift® ®°h'U|dide op haar fundamenten; de
hui!# w. tegen met een geweld, al» wilde hij
an de aarde verdelgen. BuTke was niet
SS iiLtLju dezen aanval1 weerstaan zou.
S te w?!and v«rtspilde de storm zijp eerste
2 iien 'en hoewel bi| bleef aanhouden,
en tfiJSv vocht overladen wolken omhoog te
heen Waarneer de bliksemstralen er
IwflitAf glinsterde het „veldt" als een zee.
|i| hooDu^diöP ln de holle gedeelten staan,
btt Jiv, *'G0n 'schapen zouden zijn oimge-
j^e^J^^^eld, dat de farm op rijteenden
er had haar gered, ofschoon de
1 tocht2 kradht tegen had laten gelden
taa de Kafferhutten, doch schoof
iedere gedachte van daar geheeracbt hebbend gevaar
van zich af. Om de zelfde reden waren de stallen
den dans ontsprongen. Alleen op de lagere gronden
rondom, het koprje kon de waterhoos aanmerkelijke
schade hebben aangericht. .Hij! dacht aan de rivier-,
bedding, dié zoovele weken uitgedroogd geiweest
was, doch die thans in een (kokende rivier moest
zijn veranderd. Eensklaps schoot de hut bij' het izand
hem in de gedachten....
„Vandaag ga ik er heen." Hoe lang was het ge
leden dat hij! ideze woorden gehoord had? Wasi h,et
waarlijk dienzelfden morgen geweest? Of behoorden
zij tot een geheel ander tijldperk van zijp Wen?
Het was hein als waren holle en bittere jaren aan
hem voorbijgegaan, sedert ziji gesproken waren. Had
Guy werkelijk eerst dien morgen tot hem gezegd
dat hijl haar daar zou wachten?
Zijp hand ging naar de sluiting van het venster.
Hij; kende Guy. Er lag in diens natuur wat hem op
sommige punten van eer nooit izou doen veranderen.
Een afspraak als deze zou hiji nakomen, al kostte
zij hem het leven. Indien hij. nog leefde indien
die teugellooze watervloed hem met verzwolgen
had zou hiji in' dien stortregen wachten.
Nog .steeds kletterde de regen op het dak van de
stoep. Hij! viel1 loodrecht omlaag', alsof duizenden
kraantjes geopend waren. En een andere gedachte
schoot Burke door het hoofd' de «gedachte aan
een meisje dat zich in een dergelljken zondvloed
aan hem had vastgeklampt en hein gesmeekt had
haar niet te verlaten, Hijl hoorde weer haar stern,
voelde haar jeugdig meisjeslichaam tegen zich. Met
een gebaar van ontzetting spreidde hij! de armen
wijd uit.
Een andere stem, koud en meedoogenloos, sneed hem
door de ziel. „En zij beminden elkander. Dat vormt het
geheele verschil." O, God, het bittere verschil dat het
j vormde!
Hij ging de stoeptreden af, van welke hij haar den
eersten dag van haar aankomst had opgetild, en waadde
door het water, dat hem tot aan de knieën reikte. De
j regen viel op zijn bloote hoofd neer. Binnen vijf secon-
i den was hij tot het hemd toe nat.
j Het weerlichten was verminderd, de duisternis minder
i dik geworden. Zorgvuldig plaste hy van de bungalow
j naar den stal.
Hier word hij door een angstig gehinnik begroet. Hij
hoorde de dieren In het doorweekte stroo trappelen,
doch het water stond hier niet hoog. Het reikte nauwe
lijks tot boven de hoeven.
Zich naar de plaats van Diamant begevende, sprak
hij sussende woorden tot de dieren. Diamant, het paard
wezen, als loon voor het zoet-zijn-geweest op aarde. En
ln de kerk kon men zingen „tranenzaad spelt heil en
zegenarmoe hier, maakt g 1 n d s c h ons rijk."
Maar de tijden zijn veranderd. Nieuwe inzichten zijn
opgekomen. De maatschappelijke verhoudingen worden
anders beoordeeld. Het menscheHJk bewustzijn gaat ont
waken ook bij hen, die zich vroeger paria's wisten en
gevoelden.
Het gevolg hiervan moest zijn het ontstaan van meer
en van hoogere behoeften en daarmede gepaard gaande:
het stellen van hoogere eisehen aan het leven. En hier
mede treedt als vanzelf de ontevredenheid ln het leven
van den mensch binnen en... ls zij gerechtvaardigd. ZIJ
wordt omgezet in geestelijke energie, voert tot Inspan
ning om de behoeften te kunnen bevredigen.
Maar zij heeft ook een schaduwzijde. Zij kan het leven
van den mensch versomberen en zelfs verbitteren. Er
zijn ontevreden menschen, die werkelijk niet aangenaam
zijn In de conversatie! En door hunne ontevredenheid
vergallen zij ook hun eigen leven, denkend altijd door
aan wat zij niet hebben en dientengevolge vergetend te
genieten van wat zij wel hebben. Bij deze menschen
komt de ontevredenheid voort uit zelfzucht; zij denken
slechts aan eigen belang en voordeel, worden daarom
vaak verteerd door wangunst En inderdaad, deze onte
vredenheid, zullen we niet ln bescherming nemen.
Maar wanneer zij niet zelfzuchtig ls en voorkomt uit
dieper, Inzicht en verhoogd zedelijk besef, dan is zij een
zegen. Dan verbittert zij den mensch ook niet, maar
maakt zij van hem een strijder voor hoogere levensvor
men en verhoudingen.
Er ls, wat lk zou willen noemen, heilige en o n heilige
tevredenheid.
De heilige ontevredenheid is die, welke opleeft ln den
mensch, die z e d e 1 ij k boven de bestaande verhoudin
gen is uitgegroeid en daarom andere, zuiverder, recht
vaardiger, broederlijker verhoudingen wil scheppen. De
ze ontevredenheid is het deel geweest van alle groote
geestelijke werkers, die als profeten en zieners, als her
vormers zijn opgetreden. Zij dreef om één machtig
voorbeeld te roemen een Jezus van Nazareth de we
reld in, om te getuigen, en de menschen op te schrikken
door zijn. voor gansch z'n optreden zoo teekenend woord
„gij hebt gehoord dat tot «de ouden Is gezegd... maar ik
zeg u". Zóó behoorden nog de christenen ontevreden
te zijn. En dat juist zij, die zich christenen zoo graag
noemen, bij voorkeur behooren tot de tevredenen, is
hun schande, omdat het aantoont, dat zij zich rustig
kunnen neerleggen bij wat onrechtvaardig en liefdeloos
is.
Er is echter ook onheilige ontevredenheid. Haar vin
den wij bij de onsociale wezens, die alleen maar kun
nen klagen over eigen lot en die onrecht en liefde
van Sylvia, was zijn gunsteling geworden vanaf den dag,
waarop zij den neus van het dier tegen haar gelaat
gewreven had, weigerde weigerde aan zijn trouw te
twijfelen. Door geloof en liefde! Door geloof en liefde!
Hij zadelde het paard, meer op het gevoel dan op het
gezicht, en bracht het buiten. Het regende nog, doch
Diamant werd onder de hand van zijn meester niet
schichtig. Burke zwaaide zich in den zadel pn reed in
de richting van het kopje om naar de hut op het zand
te gaan zien.
HOOFDSTUK XH.
HET OFFER.
Het geluid van sijpelend, neervallend water, was over
al hoorbaar. Het was moeilijk het rechte spoor te hou
den, doch Diamant vergiste zich niet. Hij kende het
„veldt" van buiten. Voorbij het kopje spoot het water
als uit duizend fonteinen omhoog. De doornstruiken la
gen plat tegen het kopje. Flauw werd dit alles door
Burke onderscheiden. Het ging voort met regenen, doch
geheel donker was het niet meer.
Voorbij het kopje gekomen, werd hun gehoor door
een hevig gebulder getroffen. Zooals Burke gedacht had
vertoonde de droge bedding thans het uiterlijk van een
kokende rivier. Hij zeide iets tot Diamant en zij we
ken van het pad af.
Het dier werd zenuwachtig. Het schokte en trilde bij
dat ongewone geluid. Doch na eenige oogenblikken ge
hoorzaamde het aan den druk van Burke en daalde den
hellenden bodem die naar den bruischenden stroom
leidde af. Een bliksemstraal die het luchtruim dooi^
kliefde, vergunde hem een wonderlijk schouwspel te
zien. De spruit was een onstuimige rivier geworden en
had het lagere gedeelte van het „veldt" geheel over
stroomd.
Het duurde slechts een oogenblik, doch het was voor
altijd In zijn geheugen gegrift. En de hut de hut van
Guy lag nauwelijks twintig ellen van die woedende
rivier, die ieder oogenblik nog wies.
„Daar kan hij niet zijn", sprak Burke overluid. En
toch kon hij niet omkeeren voor zich terdege te hebben
vergewist. Met een paar woorden ter aanmoediging van
Diamant, plastte hij dus voorwaarts.
Hij naderde de hut en bevond dat het zand hier in
een moeras was herschapen. Nog enkele minuten, en
ook deze strook zou geheel worden overstroomd.
Toen hij vlak bij de hut was, dacht hij nog niet anders
of zij zou ledig zijn. Het gebulder van het water werd
oorverdoovend en maakte hem suf. Met dit gevaar voor
oogen had hij geen oogenblik te verliezen.
Hij steeg van zijn paard en bond den teugel aan een
loosheid wel willen aanvaarden, als zij zelf er maar van
profiteerenl
Deze onheilige ontevredenheid moge begrijpelijk zijn,
ze is niet mooi en ze kan nooit worden tot een zuivere
wereldbeweegister.
De Schoorlaar heeft nog iets andera op het hart. „Ik
vraag" zoo schrijft hij, „mij wel eens af, hoe komt
het toch dat, terwijl het nu bijna 2000 Jaren geleden is,
sinds de verkondiging van het evangelie van Christus,
het menschdom toch nog zoo ver van die denkbeelden
afstaat; is de mensch niet vatbaar voor dat evangelie,
heeft het egoisme van den mensch, het eigen ik meer
kracht, meer drang, dan alle geestelijke predikers van
dat evangelie? Want dit is toch zeer zeker de strijd ln
de tegenwoordige maatschappij, het stoffelijke tegen het
geestelijke? En Is het niet opmerkelijk, dat naarmate de
ontwikkeling wint, de drang naar stoffelijke winst groo-
ter wordt, kijk eens naar de wangunst onder hot volk
algomoen; de oorlog niet te vorgeton, do dagolljkscho
moorden, allen met het oog op de stoffelijke winst daar
van en al dergelijke dingen. Dat was toch vroeger niet
in zoo hevige mate als in deze zoo verlichte eeuw."
Uit deze woorden spreekt twijfel aan de levensvat
baarheid van de christelijke moraal. Is deze twijfel ge
rechtvaardigd? M.a.w. is de levensleer, welke het
evangelie predikt te hoog, zoodat zij nooit, tenzij dan
door een zéér enkele, kan worden toegepast?
Al direct moet lk de opmerking maken, dat de brief
schrijver zich schuldig maakt aan een algemeene voor
komende fout. Hij gaat n.1. uit van de veronderstelling,
dat de predikers van het evangelie ook Inderdaad de
levensleer van dat evangelie in haar volheid hebben
verkondigd. En dit is juist niet geschied! En
hier heb ik te wijzen op de groote zonde der kerken,
van de roomsche allereerst en later van de protestant-
sche niet minder. Want zij hebben wel heel veel wijs
heid (en ook wel onwijsheid!) geleerd over den persoon
van Christus, maar zij hebben verzuimd de massa de
overtuiging bij te brengen, dat de hoofdzaak was
gelijk 't zoo kernachtig in het evangelie is uitgesproken
„niet het Heere Heere roepen, maar het doen van
den wil des "Vaders." Zij hebben al zeer spoedig den
moed gemist om tegen het heldensch-zelfzuchtige ii> de
wereld front te maken en zich aangepast bij de bestaan
de verhoudingen. En wanneer een enkele maal ln de
geschiedenis een streven om christelijk, d.i. broederlijk,
te leven in grootere of kleinere groepen tot uiting kwam,
dan waren hèt de kerken, die zich zoekend naar de
gunst van de machtigen der aarde daartegen met alle
felheid verzetten.
Daarmede is echter de levensleer van het evangelie
nog niet geoordeeld!
Deze levensleer is in het kort saamgevat: naasten
liefde.
Naastenliefde kan worden omschreven in de bekende
formule: „wat gij wilt, dat de menschen u doen, doet
gij dat aan de menschen."
Het komt er nu op aan of wij deze naastenliefde heb
ben te beschouwen als praktisch bruikbaar of onbruik
baar. D.w.z. wij hebben uit te maken of deze naastenlief
de de grondslag der menschelijke en dus der maatschap
pelijke verhoudingen kan worden.
Voor mij persoonlijk ls dit reeds uitgemaakt Ik ge
loof en dit is de grondslag van mijn idealisme dat
deze liefde eens nieuwe verhoudingen zal scheppen.
Ik geloof dit, in het kort gezegd, om twee redenen.
Ten eerste op grond van mijn diepste zielsverlangens.
Ten tweede op grond van mijn overtuiging, dat In de
evolutie een redelijke macht zich verwezenlijkt
De lezers zullen het, naar ik hoop, voor lief nemen,
dat ik hierop niet verder inga.
Ik zou alleen heel graag willen, dat zij dit geloof met
mij konden deelen.
Dan zouden zij anders staan tegenover de bestaande,
beangstigde werkelijkheid, waarin wij leven. Want, in
derdaad, het Is waar, dat we thans pijnlijk getroffen wor
den door den geweldigen drang naar winst, welke het
bestaan van schier allen doorwoekert En er kunnen
oogenblikken komen waarin we twijfelen aan schooner
leven, d.i. leven, waarin de zedelijke persoonlijkheid
meer tot haar recht kan komen.
Maar er iets anders tegenover. Iets van buitengewoon
belang. Iets, wat ook de Schoorlaar tot schrijven heeft
genoopt. En dat is zijn ontevredenheid met het
bestaande! Want Ik voel in zijn schrijven zijn diepe te
leurstelling over wat hij waarneemt. Vanwaar die te
leurstelling? Zij komt voort uit verlangen naar hooger,
zuiverder leven; zij vindt haar oorzaak in het feit, dat
hij geen vrede kan hebben met dat streven naar stof
felijke winst, waaruit zooveel ellende voortkomt. Of an
ders gezegd zijn menschenliefde wordt daardoor belee-
digd.
Maar dan is het pleit in beginsel beslech.t!
Immers, waar zulke gevoelens opkomen niet alleen bij
hem, maar bij duizenden, daar kunnen en mogen wij
aannemen dat daaruit moet voortkomen het streven om
betere verhoudingen te scheppen, d.i. zoodanige, welke
meer met die hoogere gevoelens in overeenstemming
zijn.
Op die wijze heeft onze briefschrijver opnieuw aange
toond de groote waarde van het geestelijk leven. Hoe
sterker dit wordt, hoe meer derhalve de mensch streeft
naar waarachtig mensch-zijn, des te meer zal hij leeren
strijden tegen de wanverhoudingen. En wanverhoudin
gen zijn die, welke indrulschen tegen het beginsel der
menschheld.
ASTOR.
vooruitstekend stuk hout van de hut vast. Terwijl ieder
van zijn voetstappen opgezogen werd, liep hij behoed
zaam naar de deur.
Hij moest even in het rond tasten voor hij haar vond.
Zij was gesloten en hij wist dat zich aan de buitenzijde
geen klink bevond. Hij hamerde tegen het paneel, onder
het roepen van den naam van Guy.
Het antwoord bleef uit, doch wel vernam hij het bin
nenstroomen van water. Dit maakte hem ongeduldig.
Hij meende het schijnsel van een licht te bespeuren.
Was dit er niet geweest, dan zou hij omgekeerd zijn.
Het was dwaasheid op zulk een gevaarlijke plek te
blijven. Doch de aanwezigheid van dit licht gaf den door
slag. Hij kon zich niet verwijderen zonder zich te hebben
overtuigd. Hij plaatste zijn schouders tegen de gesloten
deur, en met zijn volle gewicht drukkende, deed hij de
deur krakend openvliegen. Hij viel languit binnen de
hut op den grond.
Overeind gestrompeld, werden zijn oogen verblind
door het geflikker van een kaars. Toen vernam hij een
kreet. Een gedaante sprong op hem toe een vrouwen
gedaante, die hem met uitgespreide armen tot terug-
keeren vermaande. Droomde hij? Was hij gek? Hij zag
het doodsbleeke, angstige gelaat van Sylvia, zoo gebro
ken, dat hij haar nauwelijks herkende, die hem smeekte
zich genadig te betoonen.
„O, Burke, om Godswil, dood hem niet! Dood hem
niet! Indien je het doet, dood ik mezelve, dat zweer ik
je!"
Hij greep de uitgestrekte handen, drukte ze hevig, en
overtuigde zich dat hij met de werkelijkheid te doen had
Hij keek haar in de smeekende oogen.
Zij hield niet verder aan, doch vleide zich tegen Burke
waardoor zij hem tegenhield. Over haar schouder heen
keek hij uit naar Guy en zag hem.
Hij zat Ineengedoken op een laag veldbed in een hoek
van de hut, en hield zijn hoofd tusschen de handen. De
oogen van Burke ontmoetten die van het meisje, dat
hem nog steeds het voortgaan belette. „Hij ls ziek",
zeide zij met angstigen blik.
Het gebulder van het wassende water vermeerderde.
De grond onder hun voeten scheen te trillen.
Burke sloeg een langen blik op de vrouw die hij in
zijn armen hield, en een wanhopig verlangen maakte
zich van zijn ziel meester. De verzoeking haar te nemen
zooals zij daar stond, was bijna machtiger dan een
mensch kon verdragen. Om harentwil had hij waarlljke
martelingen ondergaan. De verleiding tot het kwade
verteerde hem als een machtig vuur.
En toen was het de reinheid in de naar hem op-
I geslagen oogen? werd hij zich een verandering in zijn
binnenste bewust. Het was alsof een zachte aanraking
door hem gevoeld werd. Plotseling wist hij ineens wat