Pensioen Verzekeringen HAVBANK GEESTELIJK LEVEN. HET KASTEEL VAN GRANIET Tweede Blad. et Radio-verbod van den bisschop Hertogenbosch. van Prospectus en inlichtingen GRATIS. Hoofdkantoor SCHIEDAM. Feuilleton. Zaterdag 10 Maart 1928. 71ste Jaargang. No. 8218 r de boekenwet voor de katholieken inhoudt. Een moeilijke plicht. den onlangs gepubllceerden Vastenbrief van den ■hop van 's-Hertogenbosch werd, zooals de lezers zullen herinneren, de Roomsch-Katholleken gewe- op bun plicht, om uit hun woningen voordrachten leren over onderwerpen, waarover het ingevolge de ^jenwet ook verboden is boeken, bladen of andere Iften te lezen. trent dezen plicht en grondslagen waarop hij rust, belangstellende lezer, die bij. de vermaning van bisschop niet rechtstreeks betrokken Is, allicht Iets naders vernemen. Ook wat betreft de in Vastenbrief genoemde Boekenwet zal niet Iedere vermoedelijk op de hoogte zijn. bisschop van 's-Hertogenbosch herinnert met zijn Jzlng naar den boven omschrven plicht zijn dioce- aan een van die instellingen, welke de vaderlijk nde zorg van de Moederkerk voor haar pupillen lerken. Zij gaat ook ten opzichte van het geeste- voedsel paedagoglsch te werk. Maar haar paeda- is, gelijk die van een godsdienstig lichaam be- wijsgeerlg gefundeerd. Zij grondt haar bemoeiing de lectuur harer leden op wat zij omschrijft als de irwet. eze natuurwet verplicht de geloovigen van Gods- doen of te vermijden, wat zij als goed of kwaad n, Dit geldt ook van de lectuur. Evenmin als het (jke voedsel op leder een gelijke uitwerking heeft, iet het geestelijke voedsel het geval. Daarom kan jet van elk boek zeggen, dat het In absoluten zin ijjke lectuur ls, De gevaarlijkheid hangt samen persoonlijke omstandigheden van den lezer, met eiftijd, ontwikkeling, geestesgesteldheid en derge- 'iotoren. Men schatte derhalve zijn lectuur In ver mot zijn persoonlijken toestand en bedenke, dat eschrift, ook al zou dit anderen geen kwaad doen, het geestelijk leven van een bepaalden lezer tot zou kunnen zijn. de meeste gevallen ls de lezer dus bij het kiezen n lectuur op zelfkennis aangewezen. Echter staat erbij voortdurend de persoonlijke voorlichting van G. geestelijken leidsman ten dienste, l zijn er Inmiddels categorieën van geschriften, wei- inhoud, uitdrukkingswijze, aard en strekking op ilf reeds het gevaar verraden, ook zonder dat men mlijk met de betrokken lectuur nader heeft kennis akt. Titel, schrijver en onderwerp geven ln vele len reeds een waarschuwing, dat men een roeke- ild zou begaan door zijn ziel aan deze lectuur te I M I Roomsch-Katholiek kan met het leven volgens de N lirwet zonder meer niet volstaan. De kerk heeft de baar concrete toepassing nader te regelen en te- te eanctionneeren ln een op die min of meer vage iet berustend positief voorschrift. Ten opzichte et gebruik van geestelijk voedsel heeft zij deze jverrlcbt door de samenstelling van de Boekenwet. Boekenwet somt het soort van geschriften op, uithoofde van Inhoud, aard en strekking reeds •rbaat verboden zijn. Het zijn dus niet bepaalde of schrijvers, die hier als gevaarlijk worden ge- ["kt, maar het soort lectuur, afgezien van den r en van de wijze, waarop hij zijn stof heeft (Boekenwet verbiedt lectuur als de volgende: uit- van de Heilige Schrift, van Oud-Katholieke rvertallngen of andere door nlet-Katholleken jt en uitgegeven; uitgaven van de Heilige Schrift het algemeen alle geschriften van godsdlenstlgen door katholieken gemaakt of uitgegeven, Indien Shtjnen zonder kerkelijke goedkeuring; boeken nlet-katholieken die rechtstreeks godsdienstige jken behandelen, tenzij het vaststaat dat zij "tten tegen het katholieke geloof; boeken van *ers, die ketterij of scheuring verdedigen, de n van den godsdienst zoeken te ondermijnen, J^tlg godsdienst en goede zeden bestrijden; bij- wichelarij, waarzegging, tooverlj, oproepen van e.d. leeren of aanbevelen; leeren dat duel, zelf- jyacheldlng geoorloofd is en vrijmetselarij of genootschappen verdedigen; boeken, die rechtstreeks onzedelijke dingen behandelen, verhalen of onderwijzen. Met naam en toenaam staan sommige boeken boven dien nadrukkelijk opgesomd in den bekenden Index, die geregeld door een hiertoe benoemde commissie wordt bijgehouden. Zonder ons hier verder te verdiepen In de paedagogi- sche en principeele voor- en nadeelen van het stelsel meenen wij gerechtigd te zijn tot de opmerking dat de bovenomschreven geloofsplicht tèn opzichte van de be trokken lectuur vrij wat gemakkelijker te vervullen zal zijn dan ten opzichte van de radio, schrijft de N.R.Ct. Boeken, bladen en geschriften zijn uitgegeven; de uitgave hiervan is algemeen bekend. Wanneer bijv. de zelfde bisschop van 's-Hertogenbosch de lezing van het dagblad De Courant verbiedt, doet hij dit op grond van opgedane ervaringen. Omtrent een in druk verschenen geschrift kan de geloovige, zoo hij twijfelt, zijn geestelijk leidsman om raad vragen; hij kan hem het blad of ge schrift als een correct voorwerp voorleggen en zijn oor deel afwachten alvorens te besluiten of hij al of niet aan het leven zal gaan. Een radiorede daarentegen ls geen concreet iets; zij bestaat niet vóórdat zij uitgesproken wordt en aange hoord en wanneer men zich aan 't luisteren zet, heeft men geen gelegenheid, het advies van zijn geestelijken raadsman in te roepen. Men moet zelfstandig handelen en met een oogenblikkelljke tegenwoordigheid van geest handelen. Zal ieder geloovige hiertoe ln staat zijn? Het eenlge houvast' dat men van te voren aan een radiotoespraak heeft, ls het programma. Men kan aan de hand van de Boekenset het programma gaan schif ten. Men zal dan bijv. niet mogen luisteren naar toe spraken van niet-katholieken, die rechtstrekks gods dienstige vraagstukken behandelen, tenzij het vaststaat, dat deze toespraken niets bevatten tegen het katholieke geloof. Maar hoe kan men vooruit weten, of zij Iets te gen het katholieke geloof zullen bevatten? Zelfs zal niet altijd uit het programma zijn op te maken, of de spre kers katholiek zijn of niet. Men kan van eenvoudige luisteraars niet veronderstellen, dat zij te dezen opzichte volledig op de hoogte zijn. Maar tenslotte ls er nog een aanmerkelijk verschil tusschen lectuur en radio-toespraak. Lectuur eischt een actieve handeling; lectuur moet men koopen en als men zich laat verleiden tot een roekeloozen aanslag op zijn voor iedereen, met restitutie van premiën bij vroeger over lijden. - geestelijk weerstandsvermogen, zal men zich op posi tieve wijze moeten inspannen tot een daad van energie. Tegenover de radio staat men echter lijdelijk; het ge sproken woord dringt werktuigelijk het oor binnen en men behoeft, om te zondigen, niet Iets te doen, maar kan volstaan met iets te laten. Zou men. eenmaal ge boeid door een aanvankelijk niet gevaarlijk schijnende rede, de kracht hebben, om de radio af te zetten, zoo dra men onraad vermoedt? Dit vereischt alweder niet slechts een bij den eenvoudigen gelobvlge niet steeds te veronderstellen mate van waakzaamheid en tegenwoor digheid van geest, maar ook een niet geringe mate van leerstellig onderscheidingsvermogen. Aan, parate ken nis en kracht zal het menig overigens goedwillige op het kritieke moment ontbreken. Weshalve wij meenen den plicht, waarop de Bossche bisschop zijn dlocesanen wijst, te mogen kenschetsen als •en moeilijke plicht, voegt genoemd blad hieraan toe. Met een zekere ingenomenheid ga ik me thans bezig houden met wat een onbekende vriend uit Schoorl heeft geschreven, want hij heeft ln zijn brief zeer juiste op merkingen gemaakt, welke de moeite der bespreking ten volle verdienen. Hij begint met het constateeren van het feit, dat de tevredenheid van voorheen aan het verdwijnen ls en wijst daartoe op het groote verschil tusschen zichzelf en zijn vader Zijn vader was met een onbeduidend klein loontje een tevreden mensch en hij zelf voelt zich niet tevreden, ofschoon hij veel méér verdient en in veel gunstiger omstandigheden verkeert. En dan komt de Schoorlaar terug op het gezegde van dien ouderwetschen boer, het welk ik ln een der vorige artikelen aanhaalde, waarin de ontwikkeling „de pest" werd genoemd. En hij vraagt of er geen verband zou bestaan tusschen de meening van dien boer en tusschen die toenemende ontevredenheid. Ja, natuurlijk! Dat verband ls zelfs zéér nauw en Innig. Die antieke boer heeft volkomen gelijk, ln zooverre hij ontwikkeling en groeiende ontevredenheid samenkop pelt als oorzaak erugevolg, Maar ongelijk heeft hij, als hij daarom de ontwikkeling qualificeert als „de pest!" Ontwikkeling ls reeds diérom goed te noemen, omdat zij een noodzakelijk verschijnsel ls, geboren uit den drang naar zelfverwezenlijking, welke in den mensch aanwezig ls. Daarom ls ontwikkeling ook niet 'te keeren. Wel kan men, geleld door minderwaardige motieven, trachten haar tegen 'te gaan, op den duur zal dit niet gelukken. Want sterker dan alles ls de kracht, waardoor alles gedreven wordt; de oerkracht, welke in alles werk zaam ls, welke de planeten drijft en de werelden stuwt, de electronen doet cirkelen om den vasten atoomkern, den mensch doet gaan zijn moeizaamen weg van holbe woner tot koning der aarde. Welnu, deze ontwikkeling brengt met zich mede ver andering van gedachte en Inzicht bij de menschen, wel ke door haar'worden beïnvloed. Dit wil natuurlijk ook zeggen dat de mensch daardoor anders komt te staan tegenover de omstandigheden, waaronder hij leeft. Een halve eeuw geleden waren de menschen over het algemeen ongetwijfeld meer tevreden. Ook de menschen, die onder groote zorgen gebukt gingen en vaak met el lende te kampen hadden. Waarom? Omdat zij, al wat hun overkwam, beschouwden als het hun door een goe den God beschoren lot. Zóó werd het hun voorgepreekt en zóó geloofden zij het en wanneer een enkele maal een beangstigende vraag naar de rechtvaardigheid der verschillende lotbedeeling bij hun opkwam, dan week deze toch weer spoedig bij het bedenken, dat na' dit korte aardsche bestaan een nieuw en heerlijk leven zou aanbreken en dat dit mede Juist voor den tevredene, voor den stil-berustende van ongekende schoonheid zou DOOR ETHEL M. DELL Bewexflct door Jhr. R. H. G. NAHUYS. itoen terwijl (hiji daar gespannen op de groo- riirg stond te wachten, terwijl alle® wat in 'hem was ieder oo&enbllk het vallen |h sla? verbeidde 'zwaaide het monster, als "n reujzenhand' bestuurd, lanigs hem.' voorbij', [opende de oogen en bijgestaan door een felle 3tiaal, zag bij: bet onstuimig voortdrijven, in grootte toenemende, in de richting van het dat Sylvia nooit had kunnen beklimmen. De 1 was pikzwart. Dicht over de aarde hangende, ue waterhoos over. f gehouden adem wachtte hij! tot het kopje gezicht onttrokken was en de ketenen van. m werden geslaakt. Toen klonk plotseling die de aarde tot haar grondveisten deed g 1 de «menschen deed duizelen. Hiji hoorde het Rovend neerkletteren van water dat in dichte ff' n®ervi©T. en hijl wist dat de wolkbreuk! 'kopilhad ontlast en' het gevaar voor voorbij was van den regen overstemde het ge- Vn j donder. IHijl vonmlde één dicht water- Wi I door den bliksem werd' doorkliefd. 'Het i Vollkoimen verduisterd, d lift® ®°h'U|dide op haar fundamenten; de hui!# w. tegen met een geweld, al» wilde hij an de aarde verdelgen. BuTke was niet SS iiLtLju dezen aanval1 weerstaan zou. S te w?!and v«rtspilde de storm zijp eerste 2 iien 'en hoewel bi| bleef aanhouden, en tfiJSv vocht overladen wolken omhoog te heen Waarneer de bliksemstralen er IwflitAf glinsterde het „veldt" als een zee. |i| hooDu^diöP ln de holle gedeelten staan, btt Jiv, *'G0n 'schapen zouden zijn oimge- j^e^J^^^eld, dat de farm op rijteenden er had haar gered, ofschoon de 1 tocht2 kradht tegen had laten gelden taa de Kafferhutten, doch schoof iedere gedachte van daar geheeracbt hebbend gevaar van zich af. Om de zelfde reden waren de stallen den dans ontsprongen. Alleen op de lagere gronden rondom, het koprje kon de waterhoos aanmerkelijke schade hebben aangericht. .Hij! dacht aan de rivier-, bedding, dié zoovele weken uitgedroogd geiweest was, doch die thans in een (kokende rivier moest zijn veranderd. Eensklaps schoot de hut bij' het izand hem in de gedachten.... „Vandaag ga ik er heen." Hoe lang was het ge leden dat hij! ideze woorden gehoord had? Wasi h,et waarlijk dienzelfden morgen geweest? Of behoorden zij tot een geheel ander tijldperk van zijp Wen? Het was hein als waren holle en bittere jaren aan hem voorbijgegaan, sedert ziji gesproken waren. Had Guy werkelijk eerst dien morgen tot hem gezegd dat hijl haar daar zou wachten? Zijp hand ging naar de sluiting van het venster. Hij; kende Guy. Er lag in diens natuur wat hem op sommige punten van eer nooit izou doen veranderen. Een afspraak als deze zou hiji nakomen, al kostte zij hem het leven. Indien hij. nog leefde indien die teugellooze watervloed hem met verzwolgen had zou hiji in' dien stortregen wachten. Nog .steeds kletterde de regen op het dak van de stoep. Hij! viel1 loodrecht omlaag', alsof duizenden kraantjes geopend waren. En een andere gedachte schoot Burke door het hoofd' de «gedachte aan een meisje dat zich in een dergelljken zondvloed aan hem had vastgeklampt en hein gesmeekt had haar niet te verlaten, Hijl hoorde weer haar stern, voelde haar jeugdig meisjeslichaam tegen zich. Met een gebaar van ontzetting spreidde hij! de armen wijd uit. Een andere stem, koud en meedoogenloos, sneed hem door de ziel. „En zij beminden elkander. Dat vormt het geheele verschil." O, God, het bittere verschil dat het j vormde! Hij ging de stoeptreden af, van welke hij haar den eersten dag van haar aankomst had opgetild, en waadde door het water, dat hem tot aan de knieën reikte. De j regen viel op zijn bloote hoofd neer. Binnen vijf secon- i den was hij tot het hemd toe nat. j Het weerlichten was verminderd, de duisternis minder i dik geworden. Zorgvuldig plaste hy van de bungalow j naar den stal. Hier word hij door een angstig gehinnik begroet. Hij hoorde de dieren In het doorweekte stroo trappelen, doch het water stond hier niet hoog. Het reikte nauwe lijks tot boven de hoeven. Zich naar de plaats van Diamant begevende, sprak hij sussende woorden tot de dieren. Diamant, het paard wezen, als loon voor het zoet-zijn-geweest op aarde. En ln de kerk kon men zingen „tranenzaad spelt heil en zegenarmoe hier, maakt g 1 n d s c h ons rijk." Maar de tijden zijn veranderd. Nieuwe inzichten zijn opgekomen. De maatschappelijke verhoudingen worden anders beoordeeld. Het menscheHJk bewustzijn gaat ont waken ook bij hen, die zich vroeger paria's wisten en gevoelden. Het gevolg hiervan moest zijn het ontstaan van meer en van hoogere behoeften en daarmede gepaard gaande: het stellen van hoogere eisehen aan het leven. En hier mede treedt als vanzelf de ontevredenheid ln het leven van den mensch binnen en... ls zij gerechtvaardigd. ZIJ wordt omgezet in geestelijke energie, voert tot Inspan ning om de behoeften te kunnen bevredigen. Maar zij heeft ook een schaduwzijde. Zij kan het leven van den mensch versomberen en zelfs verbitteren. Er zijn ontevreden menschen, die werkelijk niet aangenaam zijn In de conversatie! En door hunne ontevredenheid vergallen zij ook hun eigen leven, denkend altijd door aan wat zij niet hebben en dientengevolge vergetend te genieten van wat zij wel hebben. Bij deze menschen komt de ontevredenheid voort uit zelfzucht; zij denken slechts aan eigen belang en voordeel, worden daarom vaak verteerd door wangunst En inderdaad, deze onte vredenheid, zullen we niet ln bescherming nemen. Maar wanneer zij niet zelfzuchtig ls en voorkomt uit dieper, Inzicht en verhoogd zedelijk besef, dan is zij een zegen. Dan verbittert zij den mensch ook niet, maar maakt zij van hem een strijder voor hoogere levensvor men en verhoudingen. Er ls, wat lk zou willen noemen, heilige en o n heilige tevredenheid. De heilige ontevredenheid is die, welke opleeft ln den mensch, die z e d e 1 ij k boven de bestaande verhoudin gen is uitgegroeid en daarom andere, zuiverder, recht vaardiger, broederlijker verhoudingen wil scheppen. De ze ontevredenheid is het deel geweest van alle groote geestelijke werkers, die als profeten en zieners, als her vormers zijn opgetreden. Zij dreef om één machtig voorbeeld te roemen een Jezus van Nazareth de we reld in, om te getuigen, en de menschen op te schrikken door zijn. voor gansch z'n optreden zoo teekenend woord „gij hebt gehoord dat tot «de ouden Is gezegd... maar ik zeg u". Zóó behoorden nog de christenen ontevreden te zijn. En dat juist zij, die zich christenen zoo graag noemen, bij voorkeur behooren tot de tevredenen, is hun schande, omdat het aantoont, dat zij zich rustig kunnen neerleggen bij wat onrechtvaardig en liefdeloos is. Er is echter ook onheilige ontevredenheid. Haar vin den wij bij de onsociale wezens, die alleen maar kun nen klagen over eigen lot en die onrecht en liefde van Sylvia, was zijn gunsteling geworden vanaf den dag, waarop zij den neus van het dier tegen haar gelaat gewreven had, weigerde weigerde aan zijn trouw te twijfelen. Door geloof en liefde! Door geloof en liefde! Hij zadelde het paard, meer op het gevoel dan op het gezicht, en bracht het buiten. Het regende nog, doch Diamant werd onder de hand van zijn meester niet schichtig. Burke zwaaide zich in den zadel pn reed in de richting van het kopje om naar de hut op het zand te gaan zien. HOOFDSTUK XH. HET OFFER. Het geluid van sijpelend, neervallend water, was over al hoorbaar. Het was moeilijk het rechte spoor te hou den, doch Diamant vergiste zich niet. Hij kende het „veldt" van buiten. Voorbij het kopje spoot het water als uit duizend fonteinen omhoog. De doornstruiken la gen plat tegen het kopje. Flauw werd dit alles door Burke onderscheiden. Het ging voort met regenen, doch geheel donker was het niet meer. Voorbij het kopje gekomen, werd hun gehoor door een hevig gebulder getroffen. Zooals Burke gedacht had vertoonde de droge bedding thans het uiterlijk van een kokende rivier. Hij zeide iets tot Diamant en zij we ken van het pad af. Het dier werd zenuwachtig. Het schokte en trilde bij dat ongewone geluid. Doch na eenige oogenblikken ge hoorzaamde het aan den druk van Burke en daalde den hellenden bodem die naar den bruischenden stroom leidde af. Een bliksemstraal die het luchtruim dooi^ kliefde, vergunde hem een wonderlijk schouwspel te zien. De spruit was een onstuimige rivier geworden en had het lagere gedeelte van het „veldt" geheel over stroomd. Het duurde slechts een oogenblik, doch het was voor altijd In zijn geheugen gegrift. En de hut de hut van Guy lag nauwelijks twintig ellen van die woedende rivier, die ieder oogenblik nog wies. „Daar kan hij niet zijn", sprak Burke overluid. En toch kon hij niet omkeeren voor zich terdege te hebben vergewist. Met een paar woorden ter aanmoediging van Diamant, plastte hij dus voorwaarts. Hij naderde de hut en bevond dat het zand hier in een moeras was herschapen. Nog enkele minuten, en ook deze strook zou geheel worden overstroomd. Toen hij vlak bij de hut was, dacht hij nog niet anders of zij zou ledig zijn. Het gebulder van het water werd oorverdoovend en maakte hem suf. Met dit gevaar voor oogen had hij geen oogenblik te verliezen. Hij steeg van zijn paard en bond den teugel aan een loosheid wel willen aanvaarden, als zij zelf er maar van profiteerenl Deze onheilige ontevredenheid moge begrijpelijk zijn, ze is niet mooi en ze kan nooit worden tot een zuivere wereldbeweegister. De Schoorlaar heeft nog iets andera op het hart. „Ik vraag" zoo schrijft hij, „mij wel eens af, hoe komt het toch dat, terwijl het nu bijna 2000 Jaren geleden is, sinds de verkondiging van het evangelie van Christus, het menschdom toch nog zoo ver van die denkbeelden afstaat; is de mensch niet vatbaar voor dat evangelie, heeft het egoisme van den mensch, het eigen ik meer kracht, meer drang, dan alle geestelijke predikers van dat evangelie? Want dit is toch zeer zeker de strijd ln de tegenwoordige maatschappij, het stoffelijke tegen het geestelijke? En Is het niet opmerkelijk, dat naarmate de ontwikkeling wint, de drang naar stoffelijke winst groo- ter wordt, kijk eens naar de wangunst onder hot volk algomoen; de oorlog niet te vorgeton, do dagolljkscho moorden, allen met het oog op de stoffelijke winst daar van en al dergelijke dingen. Dat was toch vroeger niet in zoo hevige mate als in deze zoo verlichte eeuw." Uit deze woorden spreekt twijfel aan de levensvat baarheid van de christelijke moraal. Is deze twijfel ge rechtvaardigd? M.a.w. is de levensleer, welke het evangelie predikt te hoog, zoodat zij nooit, tenzij dan door een zéér enkele, kan worden toegepast? Al direct moet lk de opmerking maken, dat de brief schrijver zich schuldig maakt aan een algemeene voor komende fout. Hij gaat n.1. uit van de veronderstelling, dat de predikers van het evangelie ook Inderdaad de levensleer van dat evangelie in haar volheid hebben verkondigd. En dit is juist niet geschied! En hier heb ik te wijzen op de groote zonde der kerken, van de roomsche allereerst en later van de protestant- sche niet minder. Want zij hebben wel heel veel wijs heid (en ook wel onwijsheid!) geleerd over den persoon van Christus, maar zij hebben verzuimd de massa de overtuiging bij te brengen, dat de hoofdzaak was gelijk 't zoo kernachtig in het evangelie is uitgesproken „niet het Heere Heere roepen, maar het doen van den wil des "Vaders." Zij hebben al zeer spoedig den moed gemist om tegen het heldensch-zelfzuchtige ii> de wereld front te maken en zich aangepast bij de bestaan de verhoudingen. En wanneer een enkele maal ln de geschiedenis een streven om christelijk, d.i. broederlijk, te leven in grootere of kleinere groepen tot uiting kwam, dan waren hèt de kerken, die zich zoekend naar de gunst van de machtigen der aarde daartegen met alle felheid verzetten. Daarmede is echter de levensleer van het evangelie nog niet geoordeeld! Deze levensleer is in het kort saamgevat: naasten liefde. Naastenliefde kan worden omschreven in de bekende formule: „wat gij wilt, dat de menschen u doen, doet gij dat aan de menschen." Het komt er nu op aan of wij deze naastenliefde heb ben te beschouwen als praktisch bruikbaar of onbruik baar. D.w.z. wij hebben uit te maken of deze naastenlief de de grondslag der menschelijke en dus der maatschap pelijke verhoudingen kan worden. Voor mij persoonlijk ls dit reeds uitgemaakt Ik ge loof en dit is de grondslag van mijn idealisme dat deze liefde eens nieuwe verhoudingen zal scheppen. Ik geloof dit, in het kort gezegd, om twee redenen. Ten eerste op grond van mijn diepste zielsverlangens. Ten tweede op grond van mijn overtuiging, dat In de evolutie een redelijke macht zich verwezenlijkt De lezers zullen het, naar ik hoop, voor lief nemen, dat ik hierop niet verder inga. Ik zou alleen heel graag willen, dat zij dit geloof met mij konden deelen. Dan zouden zij anders staan tegenover de bestaande, beangstigde werkelijkheid, waarin wij leven. Want, in derdaad, het Is waar, dat we thans pijnlijk getroffen wor den door den geweldigen drang naar winst, welke het bestaan van schier allen doorwoekert En er kunnen oogenblikken komen waarin we twijfelen aan schooner leven, d.i. leven, waarin de zedelijke persoonlijkheid meer tot haar recht kan komen. Maar er iets anders tegenover. Iets van buitengewoon belang. Iets, wat ook de Schoorlaar tot schrijven heeft genoopt. En dat is zijn ontevredenheid met het bestaande! Want Ik voel in zijn schrijven zijn diepe te leurstelling over wat hij waarneemt. Vanwaar die te leurstelling? Zij komt voort uit verlangen naar hooger, zuiverder leven; zij vindt haar oorzaak in het feit, dat hij geen vrede kan hebben met dat streven naar stof felijke winst, waaruit zooveel ellende voortkomt. Of an ders gezegd zijn menschenliefde wordt daardoor belee- digd. Maar dan is het pleit in beginsel beslech.t! Immers, waar zulke gevoelens opkomen niet alleen bij hem, maar bij duizenden, daar kunnen en mogen wij aannemen dat daaruit moet voortkomen het streven om betere verhoudingen te scheppen, d.i. zoodanige, welke meer met die hoogere gevoelens in overeenstemming zijn. Op die wijze heeft onze briefschrijver opnieuw aange toond de groote waarde van het geestelijk leven. Hoe sterker dit wordt, hoe meer derhalve de mensch streeft naar waarachtig mensch-zijn, des te meer zal hij leeren strijden tegen de wanverhoudingen. En wanverhoudin gen zijn die, welke indrulschen tegen het beginsel der menschheld. ASTOR. vooruitstekend stuk hout van de hut vast. Terwijl ieder van zijn voetstappen opgezogen werd, liep hij behoed zaam naar de deur. Hij moest even in het rond tasten voor hij haar vond. Zij was gesloten en hij wist dat zich aan de buitenzijde geen klink bevond. Hij hamerde tegen het paneel, onder het roepen van den naam van Guy. Het antwoord bleef uit, doch wel vernam hij het bin nenstroomen van water. Dit maakte hem ongeduldig. Hij meende het schijnsel van een licht te bespeuren. Was dit er niet geweest, dan zou hij omgekeerd zijn. Het was dwaasheid op zulk een gevaarlijke plek te blijven. Doch de aanwezigheid van dit licht gaf den door slag. Hij kon zich niet verwijderen zonder zich te hebben overtuigd. Hij plaatste zijn schouders tegen de gesloten deur, en met zijn volle gewicht drukkende, deed hij de deur krakend openvliegen. Hij viel languit binnen de hut op den grond. Overeind gestrompeld, werden zijn oogen verblind door het geflikker van een kaars. Toen vernam hij een kreet. Een gedaante sprong op hem toe een vrouwen gedaante, die hem met uitgespreide armen tot terug- keeren vermaande. Droomde hij? Was hij gek? Hij zag het doodsbleeke, angstige gelaat van Sylvia, zoo gebro ken, dat hij haar nauwelijks herkende, die hem smeekte zich genadig te betoonen. „O, Burke, om Godswil, dood hem niet! Dood hem niet! Indien je het doet, dood ik mezelve, dat zweer ik je!" Hij greep de uitgestrekte handen, drukte ze hevig, en overtuigde zich dat hij met de werkelijkheid te doen had Hij keek haar in de smeekende oogen. Zij hield niet verder aan, doch vleide zich tegen Burke waardoor zij hem tegenhield. Over haar schouder heen keek hij uit naar Guy en zag hem. Hij zat Ineengedoken op een laag veldbed in een hoek van de hut, en hield zijn hoofd tusschen de handen. De oogen van Burke ontmoetten die van het meisje, dat hem nog steeds het voortgaan belette. „Hij ls ziek", zeide zij met angstigen blik. Het gebulder van het wassende water vermeerderde. De grond onder hun voeten scheen te trillen. Burke sloeg een langen blik op de vrouw die hij in zijn armen hield, en een wanhopig verlangen maakte zich van zijn ziel meester. De verzoeking haar te nemen zooals zij daar stond, was bijna machtiger dan een mensch kon verdragen. Om harentwil had hij waarlljke martelingen ondergaan. De verleiding tot het kwade verteerde hem als een machtig vuur. En toen was het de reinheid in de naar hem op- I geslagen oogen? werd hij zich een verandering in zijn binnenste bewust. Het was alsof een zachte aanraking door hem gevoeld werd. Plotseling wist hij ineens wat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 5